TNF-blokkerende geneesmiddelen en infecties; adviezen voor de dagelijkse praktijk

Klinische praktijk
J.W.G. Jacobs
M.C.W. Creemers
M.A. van Agtmael
M.A.F.J. van de Laar
T. van der Poll
P.P. Tak
J.W.J. Bijlsma
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2007;151:588-93
Abstract
Download PDF

Samenvatting

- Anti-tumornecrosisfactor(TNF)-therapie veroorzaakt verhoogde infectiegevoeligheid. Er zijn weinig evidence-based richtlijnen of literatuurgegevens over hoe daar in de dagelijkse praktijk mee om te gaan. Deels naar analogie van de adviezen voor patiënten met andere immuundeficiënties en deels op grond van theoretische overwegingen zijn er wel adviezen te geven.

- Vóór de start met anti-TNF-therapie is screening op tuberculose en mogelijke andere infecties geïndiceerd; tijdens deze therapie is aandacht van belang voor het verhoogde infectierisico, ernstiger beloop en ongewone manifestaties van infecties en het vóórkomen van opportunistische infecties.

- Griepvaccinaties zijn tijdens anti-TNF-therapie geïndiceerd; reisvaccins met levend microbieel materiaal mogen niet gegeven worden.

Ned Tijdschr Geneeskd. 2007;151:588-93

artikel

Het pro-inflammatoire cytokine tumornecrosisfactor ? (TNF?) speelt een centrale rol in microbiële en auto-immune ontstekingsmechanismen. TNF?-blokkerende geneesmiddelen zijn effectief bij allerlei chronische, auto-immune of idiopathische ontstekingsziekten, waaronder reumatoïde artritis. Een belangrijke bijwerking van anti-TNF-therapie is verhoogde infectiegevoeligheid, doordat TNF? een centrale rol speelt bij afweer tegen micro-organismen.1 2 Comorbiditeit, zoals diabetes mellitus, en comedicatie, bijvoorbeeld glucocorticoïden, verhogen de infectiekans. Bij reumatoïde artritis verdubbelen ook de aanwezigheid van reumafactor en hoge ziekteactiviteit elk de kans op infectie.3 In dit artikel bespreken wij hoe in de praktijk met de verhoogde infectiegevoeligheid bij anti-TNF-therapie om te gaan.

infecties bij anti-tnf-therapie

Tuberculose

Bij Mycobacterium tuberculosis geïnfecteerde personen openbaart tuberculose (TBC) zich als primo-infectie of later bij reactivatie van de bacil.4 Van de Nederlandse autochtone bevolking heeft globaal 0,1 latente TBC, maar van migranten uit Afrikaanse, Aziatische en Oost-Europese landen heeft 40-80 een positieve tuberculinetest.5 Het aantal oudere patiënten met reumatoïde artritis en in het verleden opgelopen latente TBC neemt af, maar het aantal allochtone patiënten met latente TBC, afkomstig uit gebieden waar TBC endemisch is, neemt toe.

Het relatieve risico op actieve TBC voor een patiënt met reumatoïde artritis die anti-TNF-therapie krijgt, wordt op 2-4 geschat, vergeleken met een patiënt met deze aandoening die geen anti-TNF-therapie gebruikt;6 voor TBC-reactivatie door het gebruik van infliximab wordt het relatieve risico op 5-10 geschat.7 Interpretatie van literatuurgegevens is echter moeilijk door de verschillen in prevalentie van TBC in verschillende landen en bevolkingsgroepen, door verschillen in selectiecriteria in klinische trials, door onvolledigheid van registratie van TBC en door verschillen in screening op TBC voor de start van anti-TNF-therapie.4 8 Bij het gebruik van infliximab lijkt TBC vooral gedurende de eerste 9 maanden van de therapie voor te komen, waarschijnlijk door reactivatie;9 10 bij het gebruik van etanercept is er geen hogere incidentie in de 9 maanden na het starten vergeleken met de periode erna.10 Na 9 maanden anti-TNF-therapie is de kans op TBC voor beide middelen ongeveer gelijk.

TBC bij anti-TNF-therapie berust op primo-infectie of op reactivatie van latente TBC. Bij besmetting met M. tuberculosis ontstaat lokaal een verhoogde productie van TNF?, dat macrofagen stimuleert tot het vormen en het in stand houden van granulomen als een verdedigingslaag rondom tuberkelbacillen. Deze blijven in leven, maar kunnen zich niet vermenigvuldigen. Deze latente TBC heeft in de normale situatie een kans van 5 op reactivatie.4 Bij patiënten die anti-TNF gebruiken is er gebrekkige granuloomvorming, waardoor de kans op reactivatie van latente TBC verhoogd is. Gebrekkige granuloomvorming verklaart mogelijk ook het vaak gedissemineerde karakter van TBC.4

Etanercept en infliximab binden celgebonden en vrij TNF? (figuur), maar etanercept doet dit in minder sterke mate dan infliximab.11 Verder induceert infliximab, in tegenstelling tot etanercept, mogelijk apoptose van (immuun)cellen met TNF? op hun celmembraan, zoals macrofagen. Deze verschillen verklaren de mogelijk grotere kans op reactivering van TBC en andere granulomateuze infectieziekten bij infliximab in vergelijking met etanercept (tabel 1).7 10

Andere infecties

In de dagelijkse klinische praktijk komen,10 12 13 in tegenstelling tot in klinische trials,14 15 andere microbiële infecties ook meestal vaker voor bij patiënten met reumatoïde artritis die anti-TNF-medicatie gebruiken dan bij patiënten met deze aandoening zonder anti-TNF-therapie. Als vuistregel kan men een relatief risico op infecties van 2 aanhouden.2 12 Het gaat om primo-infectie, reactivatie van een latente infectie of exacerbatie van een stabiele, chronische infectie, zoals chronische hepatitis B.16

preventieve en therapeutische maatregelen

Tuberculose

Vóór de start van anti-TNF-therapie is screening op TBC geïndiceerd volgens de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Reumatologie, die conform andere richtlijnen is (tabel 2).4 17 18 De tuberculinehuidtest of mantoux-test kan fout-negatief zijn, vooral bij gebruik van immunosuppressiva. In Peru, waar de prevalentie van TBC hoog is, had slechts 29 van 112 patiënten met reumatoïde artritis, van wie 87 prednison gebruikte in een dagelijkse dosis ? 7,5 mg, een positieve mantouxtest versus 71 van een gezonde, gematchte controlegroep.19 Na BCG-vaccinatie kan de mantouxtest na enkele jaren weer waarde hebben.20 Een groot oppervlak van geïndureerde huid wijst dan op TBC en een negatieve testuitslag pleit dan, bij intacte cellulaire immuniteit, voor afwezigheid van TBC.

Indien deze screening TBC of een verhoogde kans hierop aantoont, wordt de patiënt naar een tuberculosedeskundige verwezen voor verder onderzoek en eventuele behandeling. Bij latente TBC volgt therapie met isoniazide gedurende 9 maanden. Na 1 tot 3 maanden gebruik van deze medicatie kan waarschijnlijk veilig gestart worden met anti-TNF-therapie; eerder starten kan een optie zijn bij zeer actieve reumatoïde artritis. Van nieuwe TBC-screeningstests, zoals de elispottest, die op in-vitrodetectie van interferon-gamma in T-lymfocyten berust, moet de waarde bij verminderde cellulaire immuniteit, zoals gedurende anti-TNF-therapie, nog onderzocht worden.21

Vaccinatie met verzwakt levend Mycobacterium bovis, de bacil van Calmette en Guérin (BCG), beschermt kinderen goed, maar volwassenen slechts matig tegen TBC. Deze vaccinatie verstoort daarnaast de betrouwbaarheid van de mantouxtest en beschermt niet tegen reactivatie van latente TBC.22 Er is derhalve geen plaats voor BCG-vaccinatie voorafgaande aan de start van anti-TNF-therapie.

Tijdens anti-TNF-therapie kan TBC een atypisch beloop hebben, wat het stellen van de diagnose kan vertragen. TBC is bij patiënten met anti-TNF-therapie vaker extrapulmonaal gelokaliseerd en gedissemineerd dan bij niet-immuungecompromitteerde personen.4 Verschijnselen van infectie kunnen gemaskeerd worden door anti-TNF-therapie; anderzijds kunnen sommige symptomen en verschijnselen ook passen bij opvlammen van de ziekte waarvoor deze medicatie is voorgeschreven. Onverklaard gewichtsverlies, hoesten en nachtzweten moeten aan TBC doen denken, ook als eerdere screening op TBC negatief was.

Andere infecties

Alvorens te starten met anti-TNF-therapie dient men patiënten met anamnese en lichamelijk onderzoek ook te screenen op verhoogde gevoeligheid voor andere infecties dan TBC en op latente of stabiele, chronische infectie. Het nut van screening met kweekstaafjes op dragerschap van Staphylococcus aureus is niet onderzocht in deze patiëntenpopulatie. Screening op hepatitis B lijkt alleen zinvol bij patiënten met een verhoogd risico op deze infectie, met bepalingen van HbsAg, anti-HBs en anti-HBc.16

Recidiverende infecties verdienen nadere aandacht. Bij urineweginfecties bijvoorbeeld kan men nagaan of er een behandelbare onderliggende oorzaak is, zoals prolapsus uteri bij een vrouwelijke patiënt, prostaatlijden bij een mannelijke patiënt of urinestenen. Bij infecties die verband houden met verminderde functie van macrofagen zou men theoretisch gezien aan etanercept de voorkeur kunnen geven boven anti-TNF-antilichamen, op grond van bovengenoemde verschillen in werkingsmechanismen en de kortere biologische werkingstijd, aannemend dat bij stoppen wegens infectie dan ook sneller herstel van immuniteit zal optreden. Wetenschappelijke onderbouwing van dit advies ontbreekt echter.

Na het starten van anti-TNF-therapie dienen patiënten als immuungecompromitteerd te worden beschouwd. Infecties bij immuungecompromitteerde personen laten vaker snellere progressie, meer disseminatie, langer beloop, ongebruikelijke micro-organismen en lokalisaties en een atypisch gemaskeerd klinisch beeld zien,23 zoals bij therapie met glucocorticoïden in matige tot hoge doseringen.24 Om deze reden moet bijvoorbeeld een ontstoken gewricht bij overigens geringe ziekteactiviteit onder immuunsuppressieve therapie sneller doen denken aan bacteriële artritis en zijn gewrichtspunctie en kweek eerder geïndiceerd. Bij klinische aanwijzingen voor een infectie dient de anti-TNF-therapie gestaakt te worden tot infectie is uitgesloten en is een volledig lichamelijk onderzoek aangewezen. Koorts dient men op te vatten als teken van infectie, tenzij het tegendeel bewezen is, en vormt een reden tot staken van de anti-TNF-therapie. Door gebruik van NSAID’s, glucocorticoïden en anti-TNF-middelen treedt bij infectie echter niet altijd koorts op.

Patiënten moeten door goede voorlichting,25 zowel mondeling als via informatiefolders, weten dat zij bij infecties, aanwijzingen hiervoor of bij koorts meteen de anti-TNF-therapie dienen te staken en medische hulp moeten zoeken. Kiest men daarna voor een afwachtend beleid, dan dient men patiënten frequent te zien en zij dienen zich meteen te melden bij verslechtering. Het is aangewezen dat de huisarts bij de minste twijfel zo spoedig mogelijk contact opneemt met de behandelend specialist voor verder onderzoek en behandeling.

Bij vermoeden van een gedissemineerde infectie zijn dan, naast anamnese en lichamelijk onderzoek, beeldvorming, fundoscopie en uitgebreid microbiologisch onderzoek geïndiceerd, waaronder bloedkweken, serologische en moleculaire diagnostiek, zoals PCR-tests. In afwachting van kweekuitslagen kan men starten met antibiotica, waarbij men rekening moet houden met infecties die vooral ontstaan bij verminderde cellulaire immuniteit: de verwekkers van de ziekten genoemd in tabel 1, en Salmonella-species, Legionella pneumophila, Pneumocystis jerovici en Toxoplasma gondii.10 12 20 25-29 Op grond van klinische bevindingen is het moeilijk om onderscheid te maken tussen typische en atypische verwekkers van een pneumonie en om de therapie te bepalen. Ook (reactivatie van) een virale infectie, zoals met varicella-zoster- of cytomegalovirus, is niet uitgesloten.30 31

beleid rond operaties

Het is de vraag of vóór een operatie de anti-TNF-therapie gestaakt dient te worden en zo ja, voor hoe lang. Perioperatief gecontinueerd gebruik van anti-TNF door patiënten met reumatoïde artritis leidde in één onderzoek niet tot hoger infectierisico dan bij patiënten zonder deze therapie,32 maar in een ander onderzoek wel (p = 0,04). Dit laatste onderzoek betrof patiënten met reumatoïde artritis die een orthopedische ingreep hadden ondergaan; van de 10 patiënten met een postoperatieve infectie gebruikte 70 anti-TNF-medicatie versus 35 van de 81 patiënten zonder infectie.33 Het is echter mogelijk dat vooral patiënten met een zwaardere vorm van deze ziekte, wat een risicofactor voor infecties op zichzelf is, anti-TNF-therapie gebruikten. Het valt te overwegen om een operatie te plannen in de dagen net voor de volgende gift van de anti-TNF-medicatie gegeven zou worden, zodat het effect van de laatste gift minimaal is. Postoperatief zou de anti-TNF-therapie hervat kunnen worden bij goede wondgenezing en bij afwezigheid van infectie of een vermoeden hiervan.

vaccinaties

Voor immuungecompromitteerde patiënten is jaarlijks influenzavaccinatie geïndiceerd; vermindering van de kans op griep betekent ook minder kans op bacteriële complicaties van griep.34 De mate van bescherming na influenzavaccinatie is wel minder bij patiënten met reumatoïde artritis dan bij gezonde mensen, maar wordt niet verder verlaagd door gebruik van prednison of langwerkende antireumatica, zoals methotrexaat, infliximab of etanercept.35 Vaccinatie met pneumokokkenvaccin met polysachariden uit de kapsels van 23 typen pneumokokken resulteert bij patiënten met of zonder anti-TNF-therapie in vergelijkbare antistoftiters.36 Vaccineren van patiënten voor de start met anti-TNF-therapie tegen pneumokokken is niet evidence-based, maar wordt aanbevolen,34 36 gezien de kans op een ernstig beloop van pneumokokkeninfectie onder anti-TNF-therapie.23 36 Na een ernstige doorgemaakte pneumokokkeninfectie lijkt vaccinatie zeker aangewezen. Bij vaccinatie voor verre reizen mag volgens de gangbare richtlijnen aan mensen die anti-TNF-therapie ondergaan geen levend microbieel materiaal toegediend worden, zoals BCG en vaccin tegen gele koorts, bof, mazelen en rode hond. De British Society for Rheumatology meldt dat gebruik van levend vaccin gecontraïndiceerd is bij alle vormen van immunosuppressieve therapie, waaronder matige of hoge doseringen glucocorticoïden,24 azathioprine, methotrexaat, leflunomide, ciclosporine en de zogenoemde biologische middelen, ‘biologicals’, waaronder anti-TNF-therapie, tenzij deze therapie tenminste 3 maanden voor vaccinatie is gestaakt (www.rheumatology.org.uk/guidelines/clinicalguidelines). Men zou dan 2 weken na bepaling van de antistoftiter, bepaald 2 weken na vaccinatie, weer met deze therapie kunnen starten. In de praktijk is het stoppen van langwerkende antireumatica, waaronder anti-TNF-therapie, gedurende 3 maanden of langer vaak een groot probleem wegens opvlammen van de ziekte. In sommige tropische gebieden of seizoenen is de kans op het oplopen van gele koorts zo laag dat zonder vaccinatie de reis toch verantwoord is.37 Er is dan overleg met de GGD nodig om voor de betreffende patiënten een medische verklaring van uitsluiting van vaccinatie te verkrijgen, die zij op reis mee moeten nemen.37 Bij een reële kans op het oplopen van de niet-behandelbare, vaak dodelijke gele koorts, zoals in het Amazonegebied, vooral van januari tot en met maart en in West-Afrika, vooral van juli tot en met oktober,38 geldt een negatief reisadvies. Van veel soorten toegestane vaccinaties met dood materiaal is niet bekend of tijdelijk stoppen van anti-TNF-therapie rond het tijdstip van vaccinatie resulteert in betere bescherming.

Overige reismaatregelen

Het klinkt logisch dat patiënten die anti-TNF-medicatie gebruiken op reis het drinken van ongekookt water en het eten van (half)rauw vlees, ongepasteuriseerde melk en kaas en (half)rauwe eieren dienen te vermijden, maar evidence-based is dit advies niet. Voor reizen naar afgelegen gebieden zou de patiënt antibiotica mee kunnen nemen, bijvoorbeeld een chinolon, zoals ciprofloxacine, dat ook effectief is tegen intracellulaire micro-organismen, zoals Salmonella-soorten. Profylactisch antibiotica innemen is echter niet geïndiceerd bij het gebruik van anti-TNF-therapie. Dit geldt ook voor profylactisch isoniazidegebruik voor reizen naar landen waar TBC endemisch is, gezien het hiermee samenhangende risico op selectie van isoniazideresistente bacillen. Screening op TBC met de mantouxtest na een reis heeft beperkingen, doordat deze test fout-negatief kan zijn; verder wordt de test op zijn vroegst 21 dagen na besmetting positief.

Belangenconflict: P.P.Tak verricht onderzoek met financiële steun van Abbott, Amgen, Centocor, Schering-Plough en Wyeth, en J.W.J.Bijlsma en J.W.G.Jacobs verrichten onderzoek met financiële steun van Abbott. De laatste twee auteurs zijn tevens adviseurs van het door Wyeth gesponsord TNF-Journaal. M.A.F.J.van de Laar verricht onderzoek met financiële steun van Roche en Abbott.

Literatuur
  1. Derksen RHWM, Bijlsma JWJ. De behandeling van chronische ontstekingsziekten met monoklonale antistoffen tegen tumornecrosisfactor: bijwerkingen, contra-indicaties en voorzorgen. Ned Tijdschr Geneeskd. 2002;146:1165-8.

  2. Bongartz T, Sutton AJ, Sweeting MJ, Buchan I, Matteson EL, Montori V. Anti-TNF antibody therapy in rheumatoid arthritis and the risk of serious infections and malignancies: systematic review and meta-analysis of rare harmful effects in randomized controlled trials. JAMA. 2006;295:2275-85.

  3. Doran MF, Crowson CS, Pond GR, O’Fallon WM, Gabriel SE. Frequency of infection in patients with rheumatoid arthritis compared with controls: a population-based study. Arthritis Rheum. 2002;46:2287-93.

  4. Gardam MA, Keystone EC, Menzies R, Manners S, Skamene E, Long R, et al. Anti-tumour necrosis factor agents and tuberculosis risk: mechanisms of action and clinical management. Lancet Infect Dis. 2003;3:148-55.

  5. Bran C, Gomez i Prat J, Cayla JA, Garcia de Olalla P. Estudio de los factores asociados a la infeccion tuberculosa latente en inmigrantes menores de 35 anos. Enferm Infecc Microbiol Clin. 2006;24:322-5.

  6. Askling J, Fored CM, Brandt L, Baecklund E, Bertilsson L, Coster L, et al. Risk and case characteristics of tuberculosis in rheumatoid arthritis associated with tumor necrosis factor antagonists in Sweden. Arthritis Rheum. 2005;52:1986-92.

  7. Ehlers S. Why does tumor necrosis factor targeted therapy reactivate tuberculosis? J Rheumatol Suppl. 2005;74:35-9.

  8. Hyrich KL. Assessing the safety of biologic therapies in rheumatoid arthritis: the challenges of study design. J Rheumatol Suppl. 2005;72:48-50.

  9. Keane J, Gershon S, Wise RP, Mirabile-Levens E, Kasznica J, Schwieterman WD, et al. Tuberculosis associated with infliximab, a tumor necrosis factor alpha-neutralizing agent. N Engl J Med. 2001;345:1098-104.

  10. Wallis RS, Broder M, Wong J, Beenhouwer D. Granulomatous infections due to tumor necrosis factor blockade: correction. Clin Infect Dis. 2004;39:1254-5.

  11. Mikuls TR, Moreland LW. TNF blockade in the treatment of rheumatoid arthritis: infliximab versus etanercept. Expert Opin Pharmacother. 2001;2:75-84.

  12. Listing J, Strangfeld A, Kary S, Rau R, von Hinueber U, Stoyanova-Scholz M, et al. Infections in patients with rheumatoid arthritis treated with biologic agents. Arthritis Rheum. 2005;52:3403-12.

  13. Dixon WG, Watson K, Lunt M, Hyrich KL, Silman AJ, Symmons DP. Rates of serious infection, including site-specific and bacterial intracellular infection, in rheumatoid arthritis patients receiving anti-tumor necrosis factor therapy: results from the British Society for Rheumatology Biologics Register. Arthritis Rheum. 2006;54:2368-76.

  14. Breedveld FC, Weisman MH, Kavanaugh AF, Cohen SB, Pavelka K, Vollenhoven R van, et al. The PREMIER study: a multicenter, randomized, double-blind clinical trial of combination therapy with adalimumab plus methotrexate versus methotrexate alone or adalimumab alone in patients with early, aggressive rheumatoid arthritis who had not had previous methotrexate treatment. Arthritis Rheum. 2006;54:26-37.

  15. Heijde D van der, Klareskog L, Rodriguez-Valverde V, Codreanu C, Bolosiu H, Melo-Gomes J, et al. Comparison of etanercept and methotrexate, alone and combined, in the treatment of rheumatoid arthritis: two-year clinical and radiographic results from the TEMPO study, a double-blind, randomized trial. Arthritis Rheum. 2006;54:1063-74.

  16. Calabrese LH, Zein NN, Vassilopoulos D. Hepatitis B virus (HBV) reactivation with immunosuppressive therapy in rheumatic diseases: assessment and preventive strategies. Ann Rheum Dis. 2006;65:983-9.

  17. Hamilton CD. Tuberculosis in the cytokine era: what rheumatologists need to know. Arthritis Rheum. 2003;48:2085-91.

  18. Ledingham J, Wilkinson C, Deighton C. British Thoracic Society (BTS) recommendations for assessing risk and managing tuberculosis in patients due to start anti-TNF-alpha treatments. Rheumatology (Oxford). 2005;44:1205-6.

  19. Ponce de Leon D, Acevedo-Vasquez E, Sanchez-Torres A, Cucho M, Alfaro J, Perich R, et al. Attenuated response to purified protein derivative in patients with rheumatoid arthritis: study in a population with a high prevalence of tuberculosis. Ann Rheum Dis. 2005;64:1360-1.

  20. Ellerin T, Rubin RH, Weinblatt ME. Infections and anti-tumor necrosis factor alpha therapy. Arthritis Rheum. 2003;48:3013-22.

  21. Hill PC, Brookes RH, Adetifa IM, Fox A, Jackson-Sillah D, Lugos MD, et al. Comparison of enzyme-linked immunospot assay and tuberculin skin test in healthy children exposed to Mycobacterium tuberculosis. Pediatrics. 2006;117:1542-8.

  22. Kaufmann SH. New issues in tuberculosis. Ann Rheum Dis. 2004;63 (Suppl 2):ii50-6.

  23. Baghai M, Osmon DR, Wolk DM, Wold LE, Haidukewych GJ, Matteson EL. Fatal sepsis in a patient with rheumatoid arthritis treated with etanercept. Mayo Clin Proc. 2001;76:653-6.

  24. Buttgereit F, da Silva JA, Boers M, Burmester GR, Cutolo M, Jacobs J, et al. Standardised nomenclature for glucocorticoid dosages and glucocorticoid treatment regimens: current questions and tentative answers in rheumatology. Ann Rheum Dis. 2002;61:718-22.

  25. Kroesen S, Widmer AF, Tyndall A, Hasler P. Serious bacterial infections in patients with rheumatoid arthritis under anti-TNF-alpha therapy. Rheumatology (Oxford). 2003;42:617-21.

  26. Lee JH, Slifman NR, Gershon SK, Edwards ET, Schwieterman WD, Siegel JN, et al. Life-threatening histoplasmosis complicating immunotherapy with tumor necrosis factor alpha antagonists infliximab and etanercept. Arthritis Rheum. 2002;46:2565-70.

  27. Minnee RC, Stokkers P, Riemens SC, Hommes DW. Pneumocystis-pneumonie tijdens behandeling met infliximab voor actieve Crohn-colitis. Ned Tijdschr Geneeskd. 2005;149:2290-5.

  28. True DG, Penmetcha M, Peckham SJ. Disseminated cryptococcal infection in rheumatoid arthritis treated with methotrexate and infliximab. J Rheumatol. 2002;29:1561-3.

  29. Rijkeboer A, Voskuyl A, Agtmael M van. Fatal Salmonella enteritidis septicaemia in a rheumatoid arthritis patient treated with a TNF-α antagonist. Scand J Infect Dis. 2007;39:80-3.

  30. Haerter G, Manfras BJ, Jong-Hesse Y de, Wilts H, Mertens T, Kern P, et al. Cytomegalovirus retinitis in a patient treated with anti-tumor necrosis factor alpha antibody therapy for rheumatoid arthritis. Clin Infect Dis. 2004;39:e88-94.

  31. Vonkeman H, Napel C ten, Rasker H, Laar M van de. Disseminated primary varicella infection during infliximab treatment. J Rheumatol. 2004;31:2517-8.

  32. Broeder AA den, Creemers MCW, Jong E de, Rooij DJRAM de, Fransen J, Hoogen FHJ van den. Identification of risk factors for surgical site infections and other complications in elective surgery in RA patients with special attention for anti-TNF: a large retrospective study. J Rheumatol. ter perse.

  33. Giles JT, Bartlett SJ, Gelber AC, Nanda S, Fontaine K, Ruffing V, et al. Tumor necrosis factor inhibitor therapy and risk of serious postoperative orthopedic infection in rheumatoid arthritis. Arthritis Rheum. 2006;55:333-7.

  34. Gluck T. Vaccinate your immunocompromised patients! Rheumatology (Oxford). 2006;45:9-10.

  35. Fomin I, Caspi D, Levy V, Varsano N, Shalev Y, Paran D, et al. Vaccination against influenza in rheumatoid arthritis: the effect of disease modifying drugs, including TNF alpha blockers. Ann Rheum Dis. 2006;65:191-4.

  36. Kapetanovic MC, Saxne T, Sjoholm A, Truedsson L, Jonsson G, Geborek P. Influence of methotrexate, TNF blockers and prednisolone on antibody responses to pneumococcal polysaccharide vaccine in patients with rheumatoid arthritis. Rheumatology (Oxford). 2006;45:106-11.

  37. Roukens AHE, Visser LG. Het risico van gele koorts voor reizigers. Ned Tijdschr Geneeskd. 2006;150:1815-20.

  38. Monath TP, Cetron MS. Prevention of yellow fever in persons traveling to the tropics. Clin Infect Dis. 2002;34:1369-78.

Auteursinformatie

Universitair Medisch Centrum Utrecht, afd. Reumatologie en Klinische Immunologie, Huispost F02.127, Postbus 85.500, 3508 GA Utrecht.

Hr.dr.J.W.G.Jacobs en hr.prof.dr.J.W.J.Bijlsma, reumatologen.

Universitair Medisch Centrum St Radboud, afd. Reumatologie, Nijmegen.

Mw.dr.M.C.W.Creemers, reumatoloog.

VU Medisch Centrum, afd. Inwendige Geneeskunde, Amsterdam.

Hr.dr.M.A.van Agtmael, internist-infectioloog.

Medisch Spectrum Twente, afd. Reumatologie, Enschede.

Academisch Medisch Centrum/Universiteit van Amsterdam, Amsterdam.

Centrum voor Experimentele en Moleculaire Geneeskunde: hr.prof.dr.T.van der Poll, internist-infectioloog.

Afd. Klinische Immunologie en Reumatologie: hr.prof.dr.P.P.Tak, internist-reumatoloog.

Contact Hr.prof.dr.M.A.F.J.van de Laar, reumatoloog (j.w.g.jacobs@umcutrecht.nl)

Ook interessant

Reacties