Primaire opvang en behandeling van septische shock op de kinderleeftijd

Klinische praktijk
Martin C.J. Kneyber
Marc van Heerde
Hetty Th. Henneveld
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2010;154:A1195
Abstract
Download PDF

Samenvatting

  • Shock op de kinderleeftijd komt veel voor. Hypovolemische shock en septische shock zijn de belangrijkste vormen.

  • Vroege en snelle, op resultaat gerichte behandeling van septische shock bij kinderen heeft een gunstig effect op de overleving.

  • Er is een internationale richtlijn voor de primaire opvang van een kind met shock in het eerste uur na presentatie.

  • Het doel van de behandeling is het voorkomen van zuurstofschuld en daarmee orgaanfalen.

  • De belangrijkste symptomen van septische shock zijn tachycardie en een verlaagd bewustzijn.

  • Bij een kind in shock dient men binnen 15 minuten het klinisch beeld herkend te hebben en te proberen de shock te couperen door snelle vaatvulling.

  • Als na 15 minuten geen herstel is opgetreden dient men vaso-actieve medicatie te geven en het kind over te brengen naar een regionaal centrum voor kinderintensieve zorg. Intubatie en beademing zijn dan ook aangewezen.

artikel

Op de kinderleeftijd is septische shock een veel voorkomend fenomeen. Shock is een acute, complexe toestand van circulatoire disfunctie waardoor het aanbod van zuurstof en nutriënten aan de perifere weefsels tekort schiet. Als deze toestand onbehandeld blijft, dan zal dit leiden tot multi-orgaanfalen en overlijden.1 De meeste kinderen met septische shock gaan in eerste instantie echter niet naar een centrum met een pediatrische intensivecareafdeling (PICU).

Vroege herkenning en een snelle, op resultaat gerichte behandeling van septische shock (‘early goal directed therapy’) leidt tot een significante afname van de mortaliteit. Ieder uur dat een septische shock onvoldoende of onbehandeld blijft, verdubbelt de kans op overlijden.2-5 Daarom vinden wij het van groot belang dat iedere arts die geconfronteerd kan worden met deze patiënten over adequate kennis en vaardigheden beschikt om het beeld te herkennen en de primaire opvang gedurende het eerste uur (‘golden hour’) te verzorgen.

Pathofysiologie van shock

Het zuurstofaanbod (DO2) aan de weefsels wordt bepaald door het hartminuutvolume (HMV) en de arteriële zuurstofcontent (CaO2): DO2 = HMV × CaO2 (figuur 1). Het HMV is afhankelijk van de hartfrequentie en het slagvolume. Het slagvolume wordt bepaald door de pre-load, afterload en contractiliteit van het hart. De CaO2 wordt voor het grootste gedeelte bepaald door het percentage met zuurstof verzadigd hemoglobine en marginaal door het vrij opgeloste zuurstof in het bloed (PaO2) en is als volgt te berekenen: CaO2 = Hb (in mmol/l) × SaO2 × 2,2 + 0,003 × PaO2.

Figuur 1

Wanneer de zuurstofvraag (VO2) toeneemt, zal het lichaam door compensatiemechanismen proberen de DO2 te verhogen. Zolang dit lukt bevindt de patiënt zich in de gecompenseerde fase. De hartfrequentie en de veneuze vaattonus worden verhoogd, zodat de pre-load optimaal is. In een latere fase neemt de systemische vaatweerstand toe, om vitale organen zoals het hart en het brein van bloed te blijven voorzien. Tot slot neemt de zuurstofextractie toe.

Als deze compensatiemechanismen falen, treedt zuurstofschuld op (ongecompenseerde fase). Normaliter is dit pas bij een verhouding DO2 : VO2 = 3:1, maar bij septische shock is de VO2 ten gevolge van hypermetabolisme toegenomen. Daardoor treedt de zuurstofschuld al op bij een verhouding DO2 : VO2 = 2 : 1 (figuur 2).

Figuur 2

Symptomen van septische shock

Om aan de hand van vitale parameters vast te stellen of een kind in shock is het belangrijk om de normaalwaarden naar leeftijd te kennen (tabel 1).

Figuur 3

In de vroege fase van een septische shock is tachycardie het eerste symptoom (tabel 2). De bloeddruk is in deze fase nog niet verlaagd, maar men kan wel een wijde polsdruk vinden, dat wil zeggen: een groot verschil tussen de systolische en diastolische bloeddruk. De bloeddruk neemt pas af als het circulerend volume met minimaal 25% is afgenomen.7 Bij lichamelijk onderzoek heeft het kind warme extremiteiten met krachtige pulsaties (‘warme’ shock).

Figuur 4

Wanneer de septische shock blijft bestaan schieten de compensatiemechanismen tekort. Het kind krijgt perifeer koude extremiteiten en de capillaire vullingstijd is verlengd (‘koude’ shock). De capillaire vullingstijd heeft bij kinderen met septische shock echter weinig onderscheidend vermogen. Een capillaire vullingstijd korter dan 2 s sluit een hypovolemie namelijk niet uit.8 Daarnaast daalt de urineproductie door een verminderde doorbloeding van de nier. Het lichaam gaat over op anaerobe glycolyse met de vorming van lactaat als gevolg. Ter compensatie van de metabole acidose treedt hyperventilatie op.

De symptomen tachycardie en perifeer warme extremiteiten komen bij kinderen met koorts vaak voor. Een veranderd bewustzijn is hierbij echter zeer suggestief voor septische shock. Een kind met een septische shock heeft veelal een verlaagd bewustzijn en is apatisch, maar het tegenovergestelde – geagiteerdheid of onrust – kan ook. De mechanismen die hieraan ten grondslag liggen zijn onduidelijk; waarschijnlijk gaat het om een combinatie van hypoperfusie van de hersenen, diverse metabole veranderingen en de productie van cytotoxische stoffen.

Verschillen met volwassenen

Er zijn aanzienlijke verschillen tussen septische shock bij kinderen en bij volwassenen. Bij volwassenen met shock is vasoplegie een van de belangrijkste oorzaken van sterfte.9 Het HMV bij volwassenen met septische shock wordt verhoogd door tachycardie en toename van het slagvolume.10

Bij kinderen is vooral de hypovolemie kenmerkend voor de septische shock en gaat juist een verlaagd HMV gepaard met een hogere sterfte; de systemische vaatweerstand houdt geen verband met de sterfte.11 Verder kan het jonge kind het slagvolume niet verhogen.12 Dit betekent echter niet dat men aan een kind met een septische shock ongelimiteerd vaatvulling kan toedienen.

Een andere opvallend verschil betreft de VO2. Deze is bij volwassenen afhankelijk van de zuurstofextractie, bij kinderen daarentegen van de DO2.13

Primaire behandeling van pediatrische shock

Er is een internationale richtlijn voor de herkenning en behandeling van septische shock bij kinderen (figuur 3).14 Ofschoon de effectiviteit van deze richtlijn nog niet is getoetst in een gerandomiseerde studie, zijn er zeer sterke aanwijzingen dat behandeling volgens deze richtlijn de uitkomst van kinderen met septische shock sterk verbetert.3,15 Het doel van de behandeling is het voorkomen van zuurstofschuld en derhalve orgaanfalen. De klinische eindpunten zijn dan ook een voor de leeftijd normale hartfrequentie en bloeddruk, een capillaire vullingstijd korter dan 2 s, een normaal bewustzijn en een urineproductie > 1 ml/kg/h (tabel 3). Deze eindpunten worden na elke stap opnieuw beoordeeld.

Figuur 5
Figuur 6

De eerste 15 minuten

In de eerste 5 minuten beoordeelt en behandelt men het kind aan de hand van het ABC-principe volgens de ‘advanced paediatric life support’ (APLS). Hierbij stelt men achtereenvolgens de luchtweg (‘airway’), de ventilatie (‘breathing’) en de circulatie (‘circulation’) veilig.

De diagnose ‘septische shock’ wordt gesteld bij aanwezigheid van tachycardie, koorts en tekenen van inadequate weefselperfusie. Die tekenen zijn een veranderd bewustzijn, een sterk verkorte capillaire vullingstijd, krachtige pulsaties en een wijde polsdruk bij een warme shock, of juist een sterk verlengde capillaire vullingstijd, zwakke pulsaties, een gemarmerde huid en oligurie bij een koude shock.

Een kind met septische shock krijgt 100% zuurstof 10-15 l/min toegediend via een ‘non-rebreathing’-masker met reservoir en er worden 2 perifere infusen ingebracht. Bij het inbrengen van de perifere infusen wordt bloed afgenomen voor hematologisch en chemisch onderzoek en voor het inzetten van een bloedkweek. Aansluitend dient men binnen maximaal 15 minuten drie maal vaatvulling toe (NaCl 0,9% 20 ml/kg, maximaal 500 ml/keer), waarbij na iedere vaatvulling wordt beoordeeld of het kind klinisch is verbeterd aan de hand van de eindpunten (zie figuur 3).

Snelle en voldoende vaatvulling geeft een verbeterde overleving bij kinderen met septische shock.16 Wel moet men zich ervan vergewissen dat het kind geen cardiogene of obstructieve shock heeft. Een vergrote lever is hier suggestief voor. Na iedere vulling worden de klinische eindpunten geëvalueerd. Tevens worden in deze fase intraveneus antibiotica toegediend. Argumenten om vroeg antibiotica toe te dienen komen overigens niet uit de pediatrische literatuur. Bij volwassenen vond men dat de mortaliteit verdubbelde per uur vertraging in het toedienen van antibiotica.17 Als hypoglykemie of elektrolytstoornissen optreden moeten deze gecorrigeerd worden.

Na 15 minuten

Na het eerste kwartier wordt opnieuw beoordeeld of de klinische eindpunten zijn bereikt. Als dan nog steeds geen verbetering is opgetreden, spreekt men van een ‘vaatvulling-resistente’ (‘fluid-resistant’) shock en verdient het de aanbeveling om te overleggen met een centrum voor kinderintensieve zorg en het kind op te nemen op de lokale intensivecareafdeling. Bij een kind met ‘koude shock’ bestaat de behandeling uit continuering van de vaatvulling, toediening van dopamine 10 μg/kg/min via een perifeer infuus (onder goede controle van de insertieplaats) en het inbrengen van een centraalveneuze lijn. Let wel, men dient niet te wachten met de toediening van dopamine totdat de centraalveneuze lijn is ingebracht.

Wanneer het kind nog in de fase van ‘warme shock’ verkeert kan men noradrenaline 0,1 μg/kg/min via de centrale lijn toedienen. Vaatvulling wordt in ieder geval gecontinueerd zolang geen pulmonale crepitaties worden waargenomen of een vergroting van de lever is opgetreden. Niet zelden is in totaal 200 ml/kg noodzakelijk.18 De toediening van grote hoeveelheden vocht geeft geen verhoogde kans op hersenoedeem of het ontwikkelen van het ‘acute respiratory distress syndrome’ (ARDS).14 Overwogen kan worden om ook colloïden als vaatvulling te gebruiken.19

In deze fase dient men ook laagdrempelig endotracheale intubatie te overwegen om het ontstaan of verergeren van zuurstofschuld te voorkomen. Hier zijn de volgende argumenten voor: a) bij kinderen is de VO2 afhankelijk van de DO2, zoals eerder is gesteld; b) vooral kleinere kinderen hebben een lagere functioneel residuele capaciteit van de longen, die door bijvoorbeeld pulmonale vaatlekkage of uitputting verder daalt; c) tijdens septische shock neemt de ademarbeid zodanig toe dat de zuurstofconsumptie met 15-30% stijgt.13,20

Toch is er in de algemene praktijk vaak discussie over het intuberen van een kind met een vaatvulling-resistente shock. Een van de argumenten die nogal eens worden gegeven is het vaatverwijdende effect van diverse medicamenten die nodig zijn voor intubatie. Om die reden is ketamine aangewezen als medicament.21 Ketamine is een centraal werkende N-methyl-D-aspartaat(NMDA)-receptorantagonist waarbij cardiovasculaire stabiliteit gewaarborgd is.22 Etomidaat, een ander middel dat bij intubatie wordt gebruikt, heeft mogelijk een nadelige effect op de bijnieren; daarom raadt men ook dit middel af bij kinderen met septische shock.14

Er is ook veel discussie over de behandelen met corticosteroïden en natriumbicarbonaat in de fase van vaatvulling-resistente shock. Gebruik van corticosteroïden is in ieder geval aangewezen bij kinderen met purpura fulminans, recent langdurig steroïdgebruik of bij kinderen met bewezen afwijkingen van de hypothalamus, hypofyse of de bijnieren.23 Daarnaast kan men het gebruik van corticosteroïden overwegen bij kinderen die niet reageren op het toedienen van vaso-actieve medicatie, de zogenoemde catecholamine-resistente shock.14

Natriumbicarbonaat wordt meestal gebruikt om de werking van vaso-actieve medicatie in een zuur milieu te bevorderen, dat wil zeggen: als er een acidose bestaat.24 De metabole acidose is echter een uiting van hypoperfusie van de perifere weefsels, wat suggereert dat deze hypoperfusie behandeld moet worden in plaats van de acidose te corrigeren met natriumbicarbonaat. Bovendien bleek uit twee onderzoeken bij volwassenen met septische shock en een pH ≥ 7,15 dat natriumbicarbonaat geen gunstig effect heeft op hemodynamische parameters.25 Gebruik van natriumbicarbonaat kan echter wel leiden tot hypernatriëmie of hypocalciëmie. Recentelijk werd op grond van onderzoek bij volwassenen geadviseerd om natriumbicarbonaat pas te gebruiken bij een pH 26

Over de rol van bloedproducten bestaat nog onduidelijkheid. In een kleine studie bij kinderen met septische shock zag men ondanks het verhogen van de CaO2 door transfusie van erytrocyten geen gunstig effect op de VO2.27 Toch adviseert men in de internationale richtlijn een Hb-waarde ≥ 6 mmol/l na te streven.14 Vers bevroren plasma (FFP) is geïndiceerd als er een actieve bloeding bestaat of bij een sterk verlengde geactiveerde partiële tromboplastinetijd (APTT), in de praktijk veelal 2-2,5 keer de leeftijdsafhankelijke normaalwaarde.14

Conclusie

Tijdige herkenning van septische shock bij kinderen en een snelle, op resultaat gerichte primaire behandeling zijn essentieel om de overleving te verbeteren. Herkenning gebeurt op basis van tachycardie, koorts en een veranderd bewustzijn. De primaire opvang bestaat uit het waarborgen van een goede zuurstofafgifte door intubatie en beademing, snelle en voldoende toediening van vaatvulling en laagdrempelig overleg met een regionaal centrum voor kinderintensieve zorg.

leerpunten

  • Septische shock is een van de belangrijkste oorzaken van shock op de kinderleeftijd.

  • Vroege herkenning en snelle, op resultaat gerichte behandeling van septische shock bij kinderen leidt tot een significante afname van de sterfte.

  • Koorts, tachycardie en veranderd bewustzijn zijn de belangrijkste symptomen van septische shock bij kinderen.

  • De primaire opvang bij septische shock bestaat uit toediening van zuurstof, vaatvulling en toedienen van antibiotica.

  • Als na 15 minuten geen herstel van de shock is opgetreden dient het kind opgenomen te worden op de Intensive Care voor verdere vaatvulling, vaso-actieve medicatie en laagdrempelig intubatie en beademing.

Literatuur
  1. Smith L, Hernan L. Shock states. In: Fuhrman BP, Zimmerman JJ, editors. Pediatric Critical Care Medicine. Third ed. Philadelphia, PA, USA: Mosby Elsevier; 2006. p. 394-410.

  2. Rivers E, Nguyen B, Havstad S, Ressler J, Muzzin A, Knoblich B, et al. Early goal-directed therapy in the treatment of severe sepsis and septic shock. N Engl J Med. 2001;345:1368-77.

  3. Han YY, Carcillo JA, Dragotta MA, Bills DM, Watson RS, Westerman ME, et al. Early reversal of pediatric-neonatal septic shock by community physicians is associated with improved outcome. Pediatrics. 2003;112:793-9.

  4. Carcillo JA, Kuch BA, Han YY, Day S, Greenwald BM, McCloskey KA, et al. Mortality and functional morbidity after use of PALS/APLS by community physicians. Pediatrics. 2009;124:500-8.

  5. Inwald DP, Tasker RC, Peters MJ, Nadel S. Emergency management of children with severe sepsis in the United Kingdom: the results of the Paediatric Intensive Care Society sepsis audit. Arch Dis Child. 2009;94:348-53.

  6. The fourth report on the diagnosis, evaluation, and treatment of high blood pressure in children and adolescents. Pediatrics. 2004;114:555-76.

  7. Barcroft H, Edholm OG, McMichael J, Sharpey-Schafer EP. Posthaemorrhagic fainting: study by cardiac output and fore-arm flow. Lancet. 1944;243:489-90.

  8. Tibby SM, Hatherill M, Murdoch IA. Capillary refill and core-peripheral temperature gap as indicators of haemodynamic status in paediatric intensive care patients. Arch Dis Child. 1999;80:163-6.

  9. Parker MM, Shelhamer JH, Natanson C, Alling DW, Parrillo JE. Serial cardiovascular variables in survivors and nonsurvivors of human septic shock: heart rate as an early predictor of prognosis. Crit Care Med. 1987;15:923-9.

  10. Parker MM, Shelhamer JH, Bacharach SL, Green MV, Natanson C, Frederick TM, et al. Profound but reversible myocardial depression in patients with septic shock. Ann Intern Med. 1984;100:483-90.

  11. Carcillo JA, Fields AI. Clinical practice parameters for hemodynamic support of pediatric and neonatal patients in septic shock. Crit Care Med. 2002;30:1365-78.

  12. Feltes TF, Pignatelli R, Kleinert S, Mariscalco MM. Quantitated left ventricular systolic mechanics in children with septic shock utilizing noninvasive wall-stress analysis. Crit Care Med. 1994;22:1647-58.

  13. Carcillo JA, Pollack MM, Ruttimann UE, Fields AI. Sequential physiologic interactions in pediatric cardiogenic and septic shock. Crit Care Med. 1989;17:12-6.

  14. Brierley J, Carcillo JA, Choong K, Cornell T, Decaen A, Deymann A, et al. Clinical practice parameters for hemodynamic support of pediatric and neonatal septic shock: 2007 update from the American College of Critical Care Medicine. Crit Care Med. 2009;37:666-88.

  15. de Oliveira CF, de Oliveira DS, Gottschald AF, Moura JD, Costa GA, Ventura AC, et al. ACCM/PALS haemodynamic support guidelines for paediatric septic shock: an outcomes comparison with and without monitoring central venous oxygen saturation. Intensive Care Med. 2008;34:1065-75.

  16. Carcillo JA, Davis AL, Zaritsky A. Role of early fluid resuscitation in pediatric septic shock. JAMA. 1991;266:1242-5.

  17. Kumar A, Roberts D, Wood KE, Light B, Parrillo JE, Sharma S, et al. Duration of hypotension before initiation of effective antimicrobial therapy is the critical determinant of survival in human septic shock. Crit Care Med. 2006;34:1589-96.

  18. Maar SP. Emergency care in pediatric septic shock. Pediatr Emerg Care. 2004;20:617-24.

  19. Boluyt N, Bollen CW, Bos AP, Kok JH, Offringa M. Fluid resuscitation in neonatal and pediatric hypovolemic shock: a Dutch Pediatric Society evidence-based clinical practice guideline. Intensive Care Med. 2006;32:995-1003.

  20. Butt W. Septic shock. Pediatr Clin North Am. 2001;48:601-25, viii.

  21. Yamamoto LG. Rapid sequence intubation. In: Ludwig S, Fleisher GR, editors. Textbook of pediatric emergency medicine. Fourth ed. Philadelphia, PA, USA: Lippincott, Wilkins and Williams; 2000. p. 81-92.

  22. Van der Linden P, Gilbart E, Engelman E, Schmartz D, de Rood M, Vincent JL. Comparison of halothane, isoflurane, alfentanil, and ketamine in experimental septic shock. Anesth Analg. 1990;70:608-17.

  23. Langer M, Modi BP, Agus M. Adrenal insufficiency in the critically ill neonate and child. Curr Opin Pediatr. 2006;18:448-53.

  24. Tabbutt S. Heart failure in pediatric septic shock: utilizing inotropic support. Crit Care Med. 2001;29:S231-S236.

  25. Dellinger RP, Levy MM, Carlet JM, Bion J, Parker MM, Jaeschke R, et al. Surviving Sepsis Campaign: international guidelines for management of severe sepsis and septic shock: 2008. Crit Care Med. 2008;36:296-327.

  26. Boyd JH, Walley KR. Is there a role for sodium bicarbonate in treating lactic acidosis from shock? Curr Opin Crit Care. 2008;14:379-83.

  27. Mink RB, Pollack MM. Effect of blood transfusion on oxygen consumption in pediatric septic shock. Crit Care Med. 1990;18:1087-91.

Auteursinformatie

Beatrix Kinderziekenhuis/Universitair Medisch Centrum, afd. Kinderintensive Care, Groningen

Dr. M.C.J. Kneyber, kinderarts-intensivist.

VU medisch centrum, afd. Intensive Care Kinderen, Amsterdam.

Drs. M. van Heerde, kinderarts-intensivist.

Tergooi Ziekenhuizen, afd. Kindergeneeskunde, Blaricum.

Drs. H.Th. Henneveld, kinderarts-intensivist.

Contact dr. M.C.J. Kneyber (m.c.j.kneyber@bkk.umcg.nl)

Verantwoording

Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.
Aanvaard op 2 december 2009

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Graag complimenteer ik de collegae Kneyber et al. met dit artikel. De centrale plaats van de veranderingen in zuurstofconsumptie en zuurstofaanbod bij septische shock wordt goed benadrukt. Een ding vraagt om een reaktie: Het belang van vroege endotracheale intubatie, sedatie en beademing. Naast het zekeren van de luchtweg bij een levensbedreigd zieke patiënt, zal dit leiden tot een aanmerkelijke afname van de zuurstofconsumptie, zoals Kneyber et al. zelf al beschrijven. Ook zal er – bij een goed gevulde patiënt – een netto positief effect zijn op het hartminuutvolume. Daarom mag endotracheale intubatie nooit uitgesteld worden door angst voor de eventuele vaatverwijdende of myocarddepressieve effecten van de anesthetica. Patiënten die levensbedreigend ziek zijn, dienen geïntubeerd te worden met een zogenaamde rapid sequence induction (RSI). Deze handeling is de deskundigheid van de anesthesioloog. Daarom moet bij elke patiënt met septische shock – ongeacht de leeftijd - de anesthesioloog met spoed in consult worden gevraagd. Een wezenlijk onderdeel van de RSI is ook de keuze van anesthetica, analgetica en spierverslappers en van de dosering van deze. Het alleen pleiten voor het gebruik van ketamine, zoals de auteurs doen, is een te simpele voorstelling van zaken.

 

B.Hartman, anesthesioloog-intensivist, Wilhelmina Kinderziekenhuis UMCU

Willem Gerrit
Zijlstra

Hoewel de voorgestelde behandeling gericht op snel herstel van de circulatie mij het aangewezen beleid lijkt te zijn, geeft mij de pathofysiologische motivering hiervan aanleiding tot enig commentaar.

De vergelijking voor berekening van de totale zuurstofconcentratie, CaO2, is niet duidelijk door het ontbreken van eenheden. De eenvoudigste schrijfwijze is

                                  CaO2 = CHb × SO2 + a × PaO2

waarin CaO2 en CHb in mmol/L, SO2 als fractie, PaO2 in kPa en a = 0.010 mmol/L· kPa.

Bij luchtademen is de vrij opgeloste zuurstof inderdaad verwaarloosbaar, bij CHb = 9.0 mmol/L en SO2 = 0.95 maar c 1.5% van CaO2. Bij het ademen van vrijwel 100% zuurstof is echter de bijdrage van de opgeloste zuurstof ruim 10%.

Veel belangrijker is, dat het zuurstofaanbod aan de weefsels, DO2 (= CaO2 × HMV), dat wordt vergeleken met het zuurstofverbruik, VO2, om het optreden van zuurstofschuld te bepalen, niet hoort bij het eindpunt van de weg die de zuurstof in het lichaam moet afleggen. Het moeilijkste stuk komt nog: de diffusie naar de mitochondriën in de cellen. Doordat de zuurstofaffiniteit van cytochroomoxidase heel hoog is, is de PO2 op de plaats van het zuurstofverbruik heel laag. Er is geen zuurstofvoorraad en de spanningsgradiënt voor de diffusie kan niet toenemen door verdere daling van de PO2 in de mitochondriën. De noodzakelijke continue aanvoer hangt geheel af van de in het capillaire bloed heersende PO2 en de lengte van de diffusieweg.

Door de grote verschillen in effectieve capillairendichtheid is de diffusieweg zowel in als tussen de organen sterk verschillend en bovendien afhankelijk van voortdurend optredende variaties in doorstroming. Daarom heeft mijns inziens het begrip ‘kritische DO2’ geen fysiologische betekenis. Het is niet representatief voor het geheel van het zuurstoftransport. Op sommige plaatsen kan hypoxie optreden lang voordat de ‘kritische DO2’ is bereikt, voor andere plaatsen geldt het omgekeerde.

Volgens mij is de energiebalans van het myocard de kritische factor. De capillairendichtheid van de hartspier is zo groot dat onder normale omstandigheden de SO2 in de sinus coronarius maar c 20% (PO2 = c 2 kPa) is. De zuurstofvoorziening van de hartspier kan daardoor alleen aanzienlijk toenemen door vergroting van de coronaire doorstroming, die uiteraard met vasodilatatie en verkorting van de diffusieweg gepaard gaat. Als echter de bloeddruk in de aorta teveel daalt, is de vicieuze cirkel gesloten. Dit rechtvaardigt de voorgestelde behandeling.


WG Zijlstra, arts-fysioloog, Beatrix Kinderziekenhuis UMCG