Het syndroom van Boerhaave

Klinische praktijk
J.A.M. van Son
Th. Wobbes
F.M.J. Heystraten
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1989;133:1201-4
Download PDF

artikel

Dames en Heren,

Spontane perforatie van de oesophagus werd in 1724 voor het eerst op dramatische wijze beschreven door onze beroemde landgenoot Herman Boerhaave (1668-1738).1 Ontboden ten huize van baron Van Wassenaer tot Obdam, Grootadmiraal van de Nederlandse vloot, trof hij deze aan in een slechte toestand wat bloedsomloop en ademhaling betreft. Kort tevoren had de baron zich tegoedgedaan aan een uitgebreide maaltijd, bestaande uit geroosterde eend. Na de maaltijd was hij na het innemen van een emeticum plotseling hevig begonnen te braken en kreeg hij een intens scheurende pijn links in de borst, die met het voortschrijden van de tijd ernstiger werd. Vierentwintig uur later overleed de baron. Bij obductie werd door Boerhaave een perforatie van het distale deel van de oesophagus waargenomen. Sedertdien is spontane perforatie van de oesophagus onverbrekelijk met de naam van Boerhaave verbonden.

Zoals uit bovenstaande moge blijken kan het syndroom van Boerhaave in korte tijd de dood tot gevolg hebben, indien de diagnose niet tijdig gesteld wordt en voldoende behandeling achterwege blijft. Aan de hand van twee ziektegeschiedenissen bespreken wij de oorzaken, symptomen, diagnostiek en behandeling van het syndroom.

Patiënt A, een 49-jarige zakenman, werd opgenomen met verschijnselen van een septische shock. Zes uur eerder had hij aan een diner deelgenomen en had daarbij op Boergondische wijze geroosterd wild en whisky tot zich genomen. Kort na de maaltijd was patiënt hevig gaan braken en had hij intense pijn in de linker zij en in de bovenbuik gekregen. Een uur na het braken en het ontstaan van de pijn was de benauwdheid steeds erger geworden. De patiënt werd in het ziekenhuis opgenomen onder de diagnose myocardinfarct. Anamnestisch was hij altijd gezond geweest, afgezien van reeds jarenlang met tussenpozen voorkomende klachten over pijn in de bovenbuik van chronische gastritis, veroorzaakt door alcoholgebruik.

Bij lichamelijk onderzoek werd een ziek uitziende man gezien met een vale huidkleur en klamme huid. De bloeddruk bedroeg 9060 mmHg bij een polsfrequentie van 140 slagen per minuut. Tevens werden tachypnoe en dyspnoe geconstateerd. Bij auscultatie van de thorax werd links-achter-onder een verzwakt ademgeruis gehoord dat overeenkwam met een bij percussie waarneembare demping in dit gebied die zich verplaatste met de houding van de patiënt. Precordiaal werden synchroon met de hartslag fijne crepitaties gehoord. Biochemisch onderzoek van het bloed leverde behalve een respiratoire alkalose geen andere afwijkingen op. Het ECG was normaal. De röntgenfoto van de thorax liet mediastinaal emfyseem en een sluiering van de linker pleuraholte ten gevolge van vocht zien (figuur 1). In de linker fossa supraclavicularis en in het jugulum werd subcutaan emfyseem vastgesteld. De vermoede diagnose perforatie van de oesophagus werd bewezen door een contrastonderzoek van de oesophagus, waarbij een lekkage van contrastmiddel bij het distale deel van de oesophagus naar het mediastinum werd gezien (figuur 2).

Bij de patiënt werd posterolaterale thoracotomie links verricht. Er werd een 4 cm lange, longitudinaal verlopende scheur waargenomen aan de linker posterolaterale zijde van het distale deel van de oesophagus. De linker pleuraholte bevatte een grote hoeveelheid voedselpartikels. Na grondig spoelen van de pleuraholte werd een débridement van het geperforeerde weefsel verricht. Vervolgens werd de oesophagus in twee lagen gesloten. De pariëtale pleura werd als een patch over de naad gehecht. De mediastinale pleura werd ruim geopend om voldoende drainage te bewerkstelligen. Drie drains werden in de thorax achtergelaten om de linker pleuraholte en het mediastinum te draineren. Na de operatie herstelde de patiënt voorspoedig en kon 3 weken later weer in goede toestand naar huis.

Patiënt B, een 57-jarige zwerver, werd in somnolente toestand op straat aangetroffen. Bij de internist was hij bekend wegens recidiverend voorkomende maagulcera en refluxoesophagitis ten gevolge van alcoholmisbruik. Gedurende het laatste jaar voor opname had hij zich aan controle onttrokken. Bij aankomst op de afdeling eerste hulp werd een somnolente patiënt gezien in een toestand van septische shock. Er werd een duidelijke alcoholfoetor waargenomen.

Bij lichamelijk onderzoek werden bij de man een défense musculaire in de bovenbuik en geen peristaltiek waargenomen. Bij auscultatie van de thorax werd links een verzwakt ademgeruis vastgesteld. De röntgenfoto van de thorax toonde een vloeistofspiegel in de linker pleuraholte en een luchtsikkel onder de mediastinale pleura. Onderzoek van door punctie verkregen pleuravocht gaf als afwijkende bevinding een pH van 2,0 met Gram-negatieve bacteriën te zien. Bij computertomografie van de thorax werd een opeenhoping van vocht rondom het distale deel van de oesphagus met overloop naar de linker pleuraholte gezien (figuur 3).

De vermoede diagnose was syndroom van Boerhaave. Bij thoracotomie links werd een 3 cm lange longitudinaal verlopende scheur gezien op de voor het syndroom van Boerhaave karakteristieke plaats ter hoogte van het distale deel van de oesophagus. De oesophagus was star en verhard als gevolg van chronische refluxoesophagitis. De perforatie bestond waarschijnlijk al geruimte tijd. Er werd een empyeem met mediastinitis aangetroffen. Na uitvoerig spoelen van de pleuraholte en drainage van het mediastinum werd de cardia onderbonden en werd een linkszijdige cervicale oesofagostomie aangelegd, via welke de oesophagus werd gedraineerd.

Na de operatie bleef patiënt septisch. Bij herhaling kon uit het bloed Escherichia coli gekweekt worden. Tevens ontstond een ernstige respiratoire insufficiëntie, die beademing door middel van een hoge eindexpiratoire druk met hoge zuurstofconcentratie noodzakelijk maakte. Ondanks gerichte antibiotische behandeling ontstond geleidelijk een ‘multiple organ failure’ en overleed de patiënt op de negende dag na de operatie. Bij obductie bleek zich op de plaats van de perforatie van de oesophagus een diepe ulcusnis te bevinden.

Beschouwing

Sinds Boerhaaves klassiek geworden beschrijving van het syndroom is het verband tussen een Bourgondische leefwijze en een toegenomen risico van spontane perforatie van de oesophagus bekend. Het adjectief spontaan is misleidend: het betreft een ruptuur die niet veroorzaakt is door een iatrogeen trauma, een vreemd lichaam of een extern trauma, ofschoon een aan de perforatie voorafgaande aandoening van de oesophagus zoals ulcus, hiatushernia, carcinoom, achalasie of divertikel bijna altijd aanwezig is.2

Behalve een locus minoris resistentiae zijn het ontbreken van serosa en het bestaan van een drukgradiënt over de wand van de oesophagus bij een subatmosferische druk in de pleuraholte belangrijke oorzaken voor de hogere incidentie van spontane perforatie van de oesophagus dan van aandoeningen in de rest van de tractus digestivus. Vergeleken met de incidentie van iatrogene perforatie van de oesophagus (met een risico van ongeveer 2 per 1000 oesofagoscopieën)3 is die van spontane perforatie laag. In verschillende grote groepen onderzochte patiënten varieert de incidentie van 6 tot 24 van het totale aantal perforaties.4-8 Met de stijging van de welvaart en de toename van het alchoholgebruik lijkt er een toename van de incidentie van het syndroom van Boerhaave te bestaan.6

Oorzaak van perforatie van de oesophagus is een plotselinge toename van de intra-abdominale druk met een explosieve uitdrijving van een grote hoeveelheid maaginhoud door een gerelaxeerde oesophagus.9 In ongeveer 90 van de gevallen ontstaat de scheur links posterolateraal ter hoogte van het distale deel van de oesophagus.10 De scheur is bijna altijd longitudinaal van richting en bevindt zich meestal 3 tot 6 cm boven het diafragma. Deze plaats lijkt anatomisch te berusten op de aanwezigheid van de lever en de aorta rechts van het distale deel van de oesophagus, terwijl een zodanige bescherming links ontbreekt. Bijna altijd vindt een doorbraak naar de linker pleuraholte plaats, tenzij de perforatie in het midden van de oesophagus ontstaat (in ongeveer 10 van de gevallen); in dat geval vormt zich meestal aan de rechter zijde een oesofagopleurale fistel.5

De symptomen bij een perforatie van de oesophagus duiden gewoonlijk op een catastrofe: er ontstaat acuut pijn, die meestal van een intens scheurend karakter is. De wijze waarop de pijn doorzet, lijkt op de pijnsensatie bij geperforeerd maag- of duodenumulcus, acute pancreatitis, dissectie van de thoracale aorta, myocardinfarct, pneumothorax of longembolie.11 De pijn kan gevolgd worden door haematemesis. Dit pijntype en het bloedbraken kunnen echter ook voorkomen bij het syndroom van Mallory-Weiss, waarbij een scheur van de mucosa van de cardia ter hoogte van de kleine curvatuur van de maag gevonden kan worden.12 Bij de meeste patiënten met een perforatie van de oesophagus ontwikkelen zich na enige tijd verschijnselen van shock. Bij perforatie naar de pleuraholte ontstaat een pneumothorax met dyspnoe. Bestaat er mediastinaal emfyseem, dan kunnen, zoals bij patiënt A, precordiaal crepitaties gehoord worden als de patiënt zijn adem inhoudt (‘mediastinal crunch sound’).13 Het mediastinale emfyseem kan zich naar subcutaan uitbreiden, bij voorkeur naar de linker fossa supraclavicularis en het suprasternale gebied. Bij beide beschreven patiënten werd op de röntgenfoto's vocht in de linker pleuraholte aangetoond, doordat maaginhoud door de geperforeerde wand van de oesophagus gelekt is (figuur 4).

Bevestiging van de op grond van anamnese en lichamelijk onderzoek vermoede diagnose kan verkregen worden met eenvoudige middelen zoals een röntgenfoto van de thorax, meestal aangevuld met een contrastonderzoek van de oesophagus of computertomografie van de thorax. Beide laatstgenoemde onderzoeken zijn van groot belang, niet alleen om de diagnose te bevestigen, maar ook om het niveau en de grootte van het defect in de oesophaguswand te bepalen. Hierbij dient een in water oplosbaar röntgencontrastmiddel, bij voorbeeld amidotrizoïnezuur (Gastrografin), te worden gebruikt om irritatie van de pleurae en het mediastinum te beperken. In ongeveer 25 van de gevallen is de uitslag van een onderzoek met in water oplosbaar contrastmiddel echter fout-negatief; daarom wordt uitbreiding van het onderzoek met bariumpap aanbevolen.14 Computertomografie kan informatie geven over de grootte van een mogelijk in het mediastinum gelegen abces en over het al dan niet bestaan van empyeem. In het geval van een hydrothorax kan een pleurapunctie verricht worden, waarbij in het pleuravocht een hoge amylasespiegel door aanwezig speeksel en een lage pH door aanwezig maagzuur kunnen voorkomen.

Onbekendheid met de bij het Boerhaave-syndroom voorkomende symptomen leidt tot miskenning van de diagnose. Er bestaat een duidelijk verband tussen het aantal uren dat verloopt tussen het ontstaan van de perforatie en het tijdstip waarop de operatie verricht wordt enerzijds en de overlevingsduur anderzijds.2 Zelfs na een snel begonnen behandeling bestaat er een sterfte van 10 tot 35, terwijl deze na 24 uur boven de 50 stijgt.4-81516 Onzes inziens moeten patiënten met een geperforeerde oesophagus in alle gevallen geopereerd worden, tenzij er hiervoor ernstige contra-indicaties bestaan of de oesophaguswand slechts gedeeltelijk geperforeerd is en de symptomen minimaal zijn.17 De behandeling van een vroeg ontdekte perforatie bestaat achtereenvolgens uit débridement van de oesphaguswand, sluiten van het defect, bij voorkeur bedekken van de naad door pleura of maagwand,518 en voldoende draineren van het mediastinum en de pleuraholte. Bij laat ontdekte perforaties en bij naadinsufficiëntie na een eerste ingreep, kan partiële oesofagectomie noodzakelijk zijn met in een later stadium reconstructie van de oesophagus door maag- of coloninterpositie. Bij patiënt B werd wegens diens zeer slechte algemene toestand voor een minder belastende en tijdsparende ingreep gekozen in de vorm van exclusie van de oesophagus zonder resectie met cervicale oesofagostomie.19

Dames en Heren, om de grote sterfte aan perforatie van de oesophagus terug te dringen is het van groot belang de diagnose in een vroeg stadium te stellen en vervolgens snel en adequaat operatief in te grijpen. Gedurende nog maar enkele decennia kan een passende behandeling voor deze aandoening geboden worden, die ten tijde van Boerhaave en nog eeuwen daarna de dood tot gevolg had.

Literatuur
  1. Derbes VJ, Mitchell Jr RE. Herman Boerhaave's (1)Atrocis, nec Descripti Prius, Morbi Historia (2): the first translation ofthe classic case report of rupture of the esophagus, with annotations. BullMed Libr Assoc 1955; 43: 217-40.

  2. Cruci JJ, Horman MJ. Boerhaave's syndrome: theimportance of early diagnosis and treatment. Ann Surg 1976; 183:401-8.

  3. Sarr MG, Pemberton JH, Payne WS. Management ofinstrumental perforations of the esophagus. J Thorac Cardiovasc Surg 1982;84: 211-8.

  4. Michel L, Grillo HC, Malt RA. Operative and nonoperativemanagement of esophageal perforations. Ann Surg 1981; 194: 57-63.

  5. Abbott OA, Mansour KA, Logan WD, Hatcher CR, Symbas PN.Atraumatic so-called spontaneous rupture of the esophagus. A review of 47personal cases with comments on a new method of surgical therapy. J ThoracCardiovasc Surg 1970; 59: 67-83.

  6. Sawyers JL, Lane CE, Foster JH, Daniel RA. Esophagealperforation. Ann Thorac Surg 1975; 19: 233-8.

  7. Skinner DB, Little AG, DeMeester TR. Management ofesophageal perforation. Am J Surg 1980; 139: 760-4.

  8. Bladergroen MR, Lowe JE, Postlethwait RW. Diagnosis andrecommended management of esophageal perforation and rupture. Ann Thorac Surg1986; 42: 235-9.

  9. Mackler SA. Spontaneous rupture of the esophagus. SurgGynecol Obstet 1952; 95: 345-56.

  10. Saario I, Kostiainen S, Salo J, Meurala H, Eerola S.Treatment of spontaneous rupture of the esophagus. Acta Chir Scand 1983; 149:711-4.

  11. Anonymus. Case records of the Massachusetts GeneralHospital (Case 4-1989). N Engl J Med 1989; 320: 235-44.

  12. Mallory GK, Weiss S. Hemorrhages from lacerations of thecardiac orifice of the stomach due to vomiting. Am J Med Sci 1929; 178:506-15.

  13. Hamman L. Spontaneous mediastinal emphysema. Bull JohnsHopkins Hosp 1939; 64: 1-21.

  14. Foley MJ, Ghahremani GG, Rogers LF. Reappraisal ofcontrast media used to detect upper gastrointestinal perforations: comparisonof ionic water-soluble media with barium sulfate. Radiology 1982; 144:231-7.

  15. Callaghan J. The Boerhaave syndrome (spontaneous ruptureof the oesophagus). Br J Surg 1972; 59: 41-4.

  16. Berry BE, Ochsner JL. Perforation of the esophagus. A 30year review. J Thorac Cardiovasc Surg 1973; 65: 1-7.

  17. Cameron JL, Kieffer RF, Hendrix TR, Mehigan DG, Baker RR.Selective nonoperative management of contained intrathoracic esophagealdisruptions. Ann Thorac Surg 1979; 27: 404-8.

  18. Thal AP, Hatafuku T. Improved operation for esophagealrupture. JAMA 1964; 188: 826-8.

  19. Urschel HC, Razzuk MA, Wood RE, Galbraith N, Pockey M,Paulson DL. Improved management of esophageal perforation: exclusion anddiversion in continuity. Ann Surg 1974; 179: 587-91.

Auteursinformatie

Sint Radboudziekenhuis, Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen.

Afd. Thorax-Hartchirurgie: J.A.M.van Son, chirurg.

Afd. Algemene Chirurgie: dr.Th.Wobbes, chirurg.

Afd. Radiodiagnostiek: dr.F.M.J.Heystraten, radioloog.

Contact J.A.M.van Son

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

D.N.
Hüpscher

Rotterdam, juni 1989,

Met belangstelling heb ik het artikel van Van Son et al. gelezen (1989;1201-4). Het artikel noopt mij tot het plaatsen van een opmerking met betrekking tot de keuze van het contrastmiddel bij het slokdarmonderzoek. Auteurs stellen terecht dat slokdarmonderzoek van groot belang is, niet alleen om de diagnose te bevestigen, maar ook om het niveau en de grootte van het defect in de oesophaguswand te bepalen. Zij gebruiken hiervoor een in water oplosbaar röntgencontrastmiddel, bijvoorbeeld amidotrizoïnezuur (Gastrografin) om irritatie van pleura en mediastinum te beperken. Nu is amidotrizoïnezuur een sterk hypertoon in water oplosbaar contrastmiddel; de osmolariteit is zeer hoog, ongeveer 6 maal zo hoog als die van plasma. Wanneer het in de longen terechtkomt, – en patiënten met oesophagusperforaties hebben meestal ernstige slikklachten en verslikken zich heel gemakkelijk – kan dit leiden tot ernstig longoedeem.12 Reich beschreef een ziektegeschiedenis met dodelijke afloop nadat één slok amidotrizoïnezuur in het verkeerde keelgat schoot.3 De radiodiagnost moet derhalve bij verdenking op perforatie geen contrastmiddel met hoge osmolariteit gebruiken, doch een laag osmolair produkt, zoals joxaglinezuur (Hexabrix), johexol (Omnipaque), jopamidol (Iopamiro) of jopromide (Ultravist).

Uitgebreide informatie met betrekking tot de keuze van het contrastmiddel in geval van lekkage in de tractus digestivus is te vinden in het proefschrift van Ginai.1

D.N. Hüpscher
Literatuur
  1. Ginai AZ. Contrast media for radiological examination in gastrointestinal tract leakage. An experimental and clinical study. Rotterdam, 1987. Proefschrift.

  2. Hüpscher DN. Radiology of the esophagus. Stuttgart: Thieme, 1988: 4.

  3. Reich SB. Production of pulmonary edema by aspiration of water-soluble non absorbable contrast media. Radiology 1969; 92: 367-70.

J.A.M.
van Son

Nijmegen, juli 1989,

Gaarne willen wij collega Hüpscher bedanken voor zijn aanvullende opmerkingen over de keuze van het beste contrastmiddel bij vermoeden van perforatie van de oesophagus. Wij onderschrijven dat het gebruik van laag-osmolaire contrastmiddelen thans de voorkeur verdient boven het gebruik van het hoog-osmolaire amidotrizoïnezuur (Gastrografin), vooral indien gevaar voor verslikken bestaat.

In geval van het niet aantoonbaar zijn van een perforatie met laag-osmolaire contrastmiddelen, verdient echter uitbreiding van het onderzoek met barium aanbeveling, aangezien het gevaar van het niet aantonen van een perforatie van de oesophagus groter wordt geschat dan de schade door lekkage van barium in het mediastinum en pleuraholte.

J.A.M. van Son
Th. Wobbes
F.M.J. Heystraten
Literatuur
  1. Foley MJ, Ghahremani GG, Rogers LF. Reappraisal of contrast media used to detect upper gastrointestinal perforations: comparison of ionic water-soluble media with barium sulphate. Radiology 1982; 144: 231-7.

Chr.
Sleeboom

Amsterdam, juni 1989,

Met belangstelling lazen wij de klinische les van Van Son et al. (1989; 1201-4). Het syndroom van Boerhaave, de spontane ruptuur van de oesophagus, of wel de post-emetische oesophagusruptuur, is de ruptuur van de oesophagus die ontstaat na braken. Er is een verband beschreven met lichte dyspeptische klachten en alcoholmisbruik, maar per definitie ligt er geen ziekte van de oesophagus aan ten grondslag.1 Om deze reden menen wij dat de diagnose Boerhaave-syndroom niet van toepassing is op de tweede patiënt. Onzes inziens is het ook onjuist om in deze situatie een oesophagus-slikfoto met barium te maken. Bariumcontrast buiten het lumen geeft een hevige weefselreactie, in dit geval in het mediastinum en de pleura. De diagnose zal echter voornamelijk worden gesteld op de anamnese (braken en hevige pijn) en het lichamelijk onderzoek (pleuravocht, mediastinaal en subcutaan emfyseem). De slikfoto is daarbij een hulpmiddel, waarmee tevens ook de plaats van de lekkage kan worden bepaald, dit om de zijde van de thoracotomie vast te stellen. Het verdient de voorkeur de slikfoto met in water oplosbaar contrast te maken, zoals amidotrixoïnezuur 5 procent. In het acute stadium lijkt ons een CT-scan niet nodig. In deze fase is het voor de prognose belangrijker om snel, en wel binnen 12 uur, over te gaan tot operatie.

Uit onze ervaring en die van anderen is gebleken dat operatieve behandeling inderdaad zal moeten bestaan uit een thoracotomie met drainage van het mediastinum en sluiten van de perforatie alsmede het afleiden van de speekselvloed door middel van een divergerend oesophagusstoma.2-5 Daarnaast leggen wij een maagfistel aan om reflux te voorkomen, tevens krijgt de patiënt een jejunumvoedingsfistel.

Ook wij hebben de indruk dat er een toename is van het aantal patiënten met een syndroom van Boerhaave. Het afgelopen jaar zagen wij namelijk 3 patiënten met dit syndroom.

Chr. Sleeboom
J.F.M. Slors
Literatuur
  1. Hollender LF, Meyer C. Hiatus hernia and peptic oesophagitis: spontaneous rupture of the oesophagus. In: Schwartz SI, Ellis H, eds. Maingot's abdominal operations. 8th ed. Norwalk, Conn.: Appleton-Century Crofts, 1985; 1: 604.

  2. Abbott OA, Mansour KA, Logan WD, Hatcher CR, Symbas PN. Atraumatic so-called ‘spontaneous’ rupture of the esophagus. A review of 47 personal cases with comments on a new method of surgical therapy. J Thorac Cardiovasc Surg 1970; 59: 67-83.

  3. Johnson J, Schwegman CW. Esophageal exclusion for persistent fistula following spontaneous rupture of the oesophagus. J Thorac Surg 1956; 32: 827-32.

  4. Urshel HC, Razzuk MA, Wood RE, et al. Improved management of esophageal perforation: exclusion and diversion continuity. Ann Surg 1974; 179: 587-91.

  5. Menguy R. Near-total esophageal exclusion by cervical esophagostomy and tube gastrostomy in the management of massive esophageal perforation: report of a case. Ann Surg 1971; 173: 614-6.

J.A.M.
van Son

Nijmegen, juli 1989,

Naar aanleiding van de ingezonden brief van collegae Sleeboom en Slors herhalen wij dat ten aanzien van de diagnostiek van het syndroom van Boerhaave, contrastonderzoek van de oesophagus inderdaad een belangrijk hulpmiddel is. Zoals wij in onze klinische les beschrijven, en zoals overigens ook bij de als eerste beschreven patiënt geschiedde, dient bij voorkeur een slikfoto met een in water oplosbaar contrastmiddel vervaardigd te worden. Indien de uitslag van dit onderzoek echter negatief is, wordt uitbreiding van het onderzoek met bariumpap aanbevolen, zeker als er sterke verdenking bestaat op een ruptuur van de oesophagus op grond van anamnese en klinisch onderzoek.1

Omdat de tweede patiënt in een somnolente toestand verkeerde, werd in dit geval (om aspiratie met contrastmiddel te voorkomen) een computertomogram van de thorax verricht. Omdat onzekerheid bestond over de duur van het bestaan van de perforatie, was het voordeel van computertomografie tweeledig, omdat met dit onderzoek tevens informatie verkregen kan worden over het bestaan van een empyeem en(of) een mediastinaal abces. Overigens is het vervaardigen van een computertomogram, wat betreft tijdsduur, nauwelijks nadelig voor de uiteindelijke prognose van patiënten met het syndroom van Boerhaave. Een dergelijk onderzoek kan immers binnen een half uur worden uitgevoerd.

Bij het syndroom van Boerhaave (spontane ruptuur van de oesophagus) in ruimere zin, is bijna in alle gevallen een aandoening van de oesophagus aanwezig in de vorm van reflux-oesophagitis, ulcus, achalasie, hiatus hernia, divertikel of carcinoom.2-5 Zoals wij in onze klinische les uiteenzetten, is het adjectief ‘spontaan’ daarom vaak misleidend. Bij de tweede patiënt bestond een ulcusnis van ongeveer 1 cm grootte, circulair van vorm, die de mucosa juist penetreerde. De scheur in de oesophaguswand, op de klassieke dorsolaterale lokalisatie ter hoogte van het distale gedeelte van de oesophagus, liep echter zowel proximaal als distaal een centimeter door, terwijl de muscularis in dit gebied duidelijk gespleten was onder invloed van vermoedelijk explosief braken (alhoewel een anamnese bij deze ziektegeschiedenis ontbrak). Omdat zowel de anatomische als de pathofysiologische bevindingen duidelijk pasten bij het syndroom zoals dat door Boerhaave beschreven werd, hebben wij het beeld als zodanig bestempeld, met kennis van het gegeven dat predisponerende afwijkingen van de oesophagus vaak vóórkomen.

J.A.M. van Son
Th. Wobbes
F.M.J. Heystraten
Literatuur
  1. Foley MJ, Ghahremani GG, Rogers LF. Reappraisal of contrast media used to detect upper gastrointestinal perforations: comparison of ionic water-soluble media with barium sulphate. Radiology 1982; 144: 231-7.

  2. Cruci JJ, Horman MJ. Boerhaave's syndrome: the importance of early diagnosis and treatment. Ann Surg 1976; 183: 401-8.

  3. Patton AS, Lawson DW, Shannon JM, Risley TS, Bixby FE. Reevaluation of the Boerhaave syndrome. Am J Surg 1979; 137: 560-5.

  4. Abbott OA, Mansour KA, Logan WD, Hatcher CR, Symbas PN. Atraumatic so-called ‘spontaneous’ rupture of the esophagus. A review of 47 personal cases with comments on a new method of surgical therapy. J Thorac Cardiovasc Surg 1970; 59: 67-83.

  5. Berry BE, Ochsner JL. Perforation of the esophagus. A 30 year review. J Thorac Cardiovasc Surg 1973; 65: 1-7.

P.A.
Nieuwmeyer

Heiloo, juli 1989,

Met belangstelling las ik de klinische les over het syndroom van Boerhaave (1989; 1201-4). De eerste alinea's geven mij aanleiding tot enig commentaar. Kennelijk is bij de naamgeving van het door Boerhaave beschreven ongelukkige slachtoffer een persoonsverwisseling opgetreden. De auteurs menen dat de baron van Wassenaer tot Obdam, grootadmiraal van de Nederlandse vloot, door Boerhaave tot onderwerp van zijn verhandeling was gekozen.

De in de maritieme krijgsgeschiedenis bekende luitenant-admiraal Jacob, baron van Wassenaer, heer van Obdam, veelal aangeduid als van Wassenaer van Obdam, sneuvelde al op 13 juni 1665 in de slag bij Lowestoft. Zijn schip, de ‘Eendracht’, al zinkende door de vele Engelse treffers, vloog in de lucht, toen onachtzaamheid bij de behandeling van de kardoezen leidde tot een ontploffing in de kruitkamer.1 Van Wassenaer van Obdam was door de Staten van Holland op 22 september 1653 aan de Staten-Generaal voorgesteld als luitenant-admiraal van de Maze, de oudste admiraliteit van Holland. De andere admiraliteiten van Holland, en ook die van Zeeland, kenden als hoogste gezagsdrager een vice-admiraal, zoals de Ruyter bij de admiraliteit van Amsterdam. Tevens werd bij provisioneel luitenant-admiraal van Holland en West-Friesland en daarmee bevelhebber van alle vloten van de Republiek.1

Het admiraalsgezag had voor 1650, toen het stadhouderschap in het Eeuwig Edict werd afgeschaft, berust bij de stadhouder. Nadien viel het gezag dus terug, deels naar de Staten-Generaal, deels naar de Admiraliteiten zelf. Geen wonder dat men er dus niets voor voelde dit gezag aan een ander over te dragen. Zo bleef er dus een versnippering van de macht bestaan binnen 's Lands vloot, en was er van een Nederlandse vloot geen sprake. Overigens hebben wij in de maritieme geschiedenis nooit een grootadmiraal gekend. In de 15e eeuw was Filips van Bourgondië de eerste admiraal-generaal, een titel die vanaf 1588 ook door prins Maurits werd gedragen.

In zijn oorspronkelijke beschrijving spreekt Boerhaave van (gen.): ‘Joannis Baronis de Wassenaer, dynastae Rosenburg, archithalassi Reipublicae, & aggerum Rhenolandiae Praefecti’. De eerste vertaling van het werk vanuit het Latijn is in het Frans in 1731 verschenen. De vertaling verscheen als een addendum bij een heruitgave van de werken van de Franse arts de Barbeyrac (1629-1699). De vertaler is onbekend gebleven.2 In de vertaling uit het Latijn wordt het slachtoffer beschreven als: ‘Baron de Wassenaer, Seigneur de Rosenburg, Admiral de la Republique d'Hollande, & Hoogheemraedt de Rhijnlandt. Ook Lindeboom meent dat van Wassenaer admiraal was.2

Boerhaave bedoelde Jan Gerrit, baron van Wassenaer, heer van Rosenburg (1672-1723). Deze begon zijn maritieme carrière in 1682 als adelborst en werd in 1704 benoemd tot vice-admiraal. Hij nam met het linieschip ‘Unie’ onder meer deel aan de verovering van Barcelona (1705) in de Spaanse successieoorlog (1702-1711). Na 1707 zou hij geen actieve rol bij de vloot meer hebben vervuld. In 1709 volgde wel zijn benoeming tot luitenant-admiraal.3 De familierelatie tussen beiden wordt gevonden in hun gemeenschappelijke stamvader Arent van Duvenvoirde, heer van Duvenvoirde (1528-1600), bijgenaamd ‘Arent de Watergeus’ en een neef van graaf Willem van der Marck, heer van Lumey. Jan Gerrit stamt af van zijn oudste zoon Jan, heer van Duvenvoirde, en Jacob van de tweede zoon Gijsbert, die de heerlijkheid Obdam verwierf.3 Deze heerlijkheid is inmiddels, via overerving via het geslacht Bentinck, bij de titels van het gravengeslacht zu Solms gevoegd.

Het leek mij goed te trachten langs deze weg het al kennelijk enige eeuwen bestaande misverstand rondom de identiteit van het eerste beschreven slachtoffer van het syndroom van Boerhaave op te heffen.

P.A. Nieuwmeyer
Literatuur
  1. Milo TH. Jacob van Wassenaer van Obdam en zijn tijd. In: Historische Vereniging ‘Oud Wassenaer’. Wassenaar: Wassenaer en de Zeemacht, 1965: 7-36.

  2. Lindeboom GA. Herman Boerhaave. Atrocis, nec Descripti Prius, Morbi Historia (1724). Facsimile of the first edition and of the first French translation. Nieuwkoop: De Graaf, 1964.

  3. Vey Mestdagh JH de, Nimwegen GJ van. Familieoverzicht en beknopte biografieën der Van Wassenaer's in 's Lands Zeedienst. In: Historische Vereniging ‘Oud Wassenaer’. Wassenaar: Wassenaer en de Zeemacht, 1965: 43-52.