Expectatief beleid ten aanzien van de mamma bij 5 patiënten met occult mammacarcinoom

Klinische praktijk
G.H.F.M. van de Weijer
B. van Ooijen
W.L.E.M. Hesp
W.F. Blom
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1995;139:1648-50
Abstract

Samenvatting

Bij 5 patiënten, vrouwen in de leeftijd van 53 tot 78 jaar, werden axillaire metastasen gevonden, terwijl bij klinisch en radiologisch onderzoek geen primaire tumor in de mammae was te vinden. Over de dan toe te passen behandeling bestaat gewoonlijk veel onduidelijkheid. Bij de patiënten werd de mamma onbehandeld gelaten. Bij 1 patiënte werd de primaire tumor manifest na 6 maanden van follow-up. Bij de 4 andere patiënten was na een mediane follow-up van 26 maanden (uitersten: 21-96) geen teken van een primaire tumor. Ook in de literatuur is steun te vinden voor een expectatief beleid ten aanzien van de mamma. De oksel moet bij voorkeur behandeld worden door middel van een okselkliertoilet.

Auteursinformatie

Drechtsteden Ziekenhuis, locatie Refaja, afd. Chirurgie, Van der Steenhovenplein 1, 3317 NM Dordrecht.

G.H.F.M.van de Weijer, assistent-geneeskundige; dr.B.van Ooijen, dr.W.L.E.M.Hesp en W.F.Blom, chirurgen.

Contact dr.B.van Ooijen

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Spijkenisse, september 1995,

Het door collega Van de Weijer et al. (1995;1648-50) geschetste probleem wordt door ons herkend. Toch menen wij dat de diagnostiek anno 1995 (artikel uit 1994) niet geheel volledig is geweest.

In 1994 zagen wij 2 vrouwen van 35 en 63 jaar, één met een supraclaviculaire kliermetastase en één met een okselkliermetastase van een grootcellig carcinoom. Na screening op metastasen op afstand werd, in verband met een vermoeden van mammacarcinoom bij een negatief mammogram, MRI van de mamma verricht. MRI vond eenmaal plaats in de Daniel den Hoed Kliniek, eenmaal in het Academisch Ziekenhuis Nijmegen. Beide onderzoeken toonden het ‘occulte’ mammacarcinoom aan, waarna dit ook herkenbaar bleek bij echografie. Beide patiënten werden vervolgens volgens protocol van het Integraal Kankercentrum Rotterdam verder behandeld.

Hoewel MRI niet tot de standaardonderzoekmethoden van de mamma mag worden gerekend, menen wij toch dat in deze bijzondere gevallen van een waardevolle aanvulling in de diagnostiek mag worden gesproken. MRI mag naar onze mening niet ontbreken indien geen primair mammacarcinoom kan worden aangetoond met mammografie en echografie.

A.J. van Beek
R.J.T.M. Bleker

Dordrecht, september 1995,

MRI van de mamma is een (nog) niet geaccepteerde onderzoekmethode. Zoals het zich nu laat aanzien, kent MRI een groot aantal fout-positieve uitkomsten – een lage specificiteit dus. Wij zijn het echter met de collegae Van Beek en Bleker eens dat, in geval van een mammografisch/echografisch occulte tumor, MRI een plaats kan krijgen.

Men moet niet vergeten dat het zeer lastig is een MRI-geleide cytologische/historische punctie of lokalisatie te doen. Soms is het echter mogelijk met kennis van de MRI-gegevens de occulte tumoren wel terug te vinden met de echo, zoals de respondenten ook aangeven.

B. van Ooijen
M.M.A.
Tilanus-Linthorst

Rotterdam, november 1995,

Van de Weijer et al. hielden een pleidooi voor een expectatief beleid ten aanzien van de mamma bij patiënten met een axillaire lymfkliermetastase van een occult mammacarcinoom (1995;1648-50). Dat het mammacarcinoom occult was, werd geconcludeerd na klinisch en mammografisch onderzoek.

Naar onze recente ervaring is het nuttig eerst nog MRI-onderzoek van de mammae te verrichten, voordat wordt geaccepteerd dat het mammacarcinoom occult is. In 1994 werd bij 2 patiënten met axillaire lymfkliermetastasen bij wie door middel van palpatie en mammografisch onderzoek geen mammacarcinoom kon worden aangetoond, dit wel gedetecteerd door MRI-onderzoek. Na lokalisatie van de afwijking met behulp van MRI, kon deze alsnog echografisch worden opgespoord en cytologisch bevestigd.

Als ook met MRI van de mammae geen carcinoom kan worden gelokaliseerd, lijkt het door Van de Weijer et al. voorgestelde beleid aanbevelenswaardig.

M.M.A. Tilanus-Linthorst
A.I.M. Obdeijn
M. Oudkerk

Dordrecht, december 1995,

MRI van de mamma is een (nog) niet geaccepteerde onderzoekmethode. Zoals het zich nu laat aanzien, geeft de MRI een groot aantal fout-positieve uitkomsten – een lage specificiteit dus. Wij zijn het echter met de collegae Tilanus-Linthorst et. eens dat, in geval van een mammografisch/echografisch occulte tumor, MRI een plaats kan krijgen. Men moet echter niet vergeten dat het zeer lastig is een MRI-geleide cytologische/histologische punctie of lokalisatie te doen. Soms is het wel mogelijk met kennis van de MRI-gegevens de occulte tumoren terug te vinden met echografie, zoals de briefschrijvers ook aangeven.

B. van Ooijen