Antibiotica bij ongecompliceerde urineweginfecties: geen toename van resistentie in de afgelopen 5 jaar*

Onderzoek
Casper D.J. den Heijer, Gé A. Donker, Jacqueline Maes en Ellen E. Stobberingh
Gé A. Donker
Jacqueline Maes
Ellen E. Stobberingh
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2011;155:A2858
Abstract

Samenvatting

 

Op dit artikel is de volgende verbetering gekomen:

In de een na laatste alinea van de beschouwing staat abusievelijk ‘De huidige resistentiedata laten nog steeds een relatief hoge trimethoprimresistentie zien, namelijk 81%.’ Dit moet zijn: ‘De huidige resistentiedata laten nog steeds een relatief lage trimethoprimgevoeligheid zien, namelijk 81%.’

 


Doel

Nagaan welke antibiotica worden voorgeschreven voor urineweginfecties bij vrouwelijke patiënten in huisartsenpraktijken. Tevens bepalen van de antibioticagevoeligheid van E. coli-stammen, inclusief de prevalentie van ‘extended’-spectrum bètalactamase(ESBL)-producerende stammen. De resultaten van deze studie uit 2009 werden vergeleken met die van een vergelijkbare studie, die 5 jaar eerder werd uitgevoerd.

Opzet

Surveillancestudie.

Methode

We verzamelden gedurende 6 maanden urinemonsters van vrouwelijke patiënten van 11 jaar en ouder met symptomen van een ongecompliceerde urineweginfectie, uit 42 huisartsenpraktijken verspreid over Nederland. We identificeerden de uropathogenen en bepaalden de antibioticagevoeligheid van E. coli-stammen.

Resultaten

We analyseerden 970 urinemonsters, waarvan er 785 (81%) positief werden beschouwd (≥ 103 kve/ml). E. coli werd geïdentificeerd in 72% van deze monsters. Het percentage ESBL’s liet een toename zien van 0,1% in 2004 tot 1% in 2009 (95%-BI: 0,1-1,9), terwijl er geen verschil werd gevonden in de gevoeligheid voor regulier gebruikte antibiotica bij urineweginfectie. Het voorschrijven van trimethoprim verminderde in de loop der tijd (van 19 naar 5%, 95%-BI: -16,0 - -11,3), terwijl dit voor nitrofurantoïne en fosfomycine juist toenam (respectievelijk van 58 naar 66%, 95%-BI: 4,0-12,1, en van 0 naar 6%, 95%-BI: 3,9–7,2).

Conclusie

In 5 jaar veranderde de antibioticagevoeligheid van uropathogene E. coli-stammen niet bij vrouwelijke patiënten met een ongecompliceerde urineweginfectie in Nederland. De ESBL-prevalentie steeg wel. De antibiotica waren grotendeels conform de NHG-standaard ‘Urineweginfecties’ voorgeschreven.

artikel

Inleiding

Om de toenemende antibioticaresistentie te beheersen van de uropathogene Escherichia coli-bacterie, de veroorzaker van het merendeel van de ongecompliceerde urineweginfecties, is het essentieel om de keuze voor een antibioticum af te laten hangen van actuele data over antibioticagevoeligheid. Volgens de laatste revisie van de NHG-standaard ‘Urineweginfecties’ uit 2005 is nitrofurantoïne het antibioticum van eerste keus. Omdat de gevoeligheid van E. coli voor trimethoprim afneemt, daalde dit middel naar de tweede plaats vergeleken met een gedeelde eerste plaats in de NHG-standaard ‘Urineweginfecties’ daarvoor. Fosfomycine is het middel van derde keus.1

De opstellers van de revisie uit 2005 gebruikten onder andere data uit een surveillancestudie naar ongeselecteerde uropathogene E. coli-stammen, geïsoleerd bij huisartspatiënten, die in 2004 door onze onderzoeksgroep was uitgevoerd.2-4 Aan die studie namen 21 huisartsenpraktijken deel, die behoren tot het Peilstationproject van het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL).5

In 2009 gebruikten we hetzelfde netwerk van huisartsenpraktijken om inzicht te krijgen in veranderingen in antibioticagevoeligheid van uropathogene E. coli-stammen. Daarnaast werd geëvalueerd of het voorschrijven van antibiotica bij urineweginfecties in de Nederlandse huisartspraktijk conform het advies in de NHG-richtlijn gebeurde.1,6 Tevens werd de prevalentie van ‘extended’-spectrum bètalactamase(ESBL)-producerende stammen bepaald, omdat een stijging van de prevalentie van ESBL’s onder E. coli-isolaten is beschreven in verscheidene studies.7,8

Materiaal en Methoden

Deelnemende huisartsenpraktijken Er namen 42 huisartsenpraktijken uit het NIVEL-Peilstationnetwerk deel aan de studie. Het verzorgingsgebied van dit netwerk is representatief voor de Nederlandse bevolking in leeftijd, geslacht, regionale spreiding en bevolkingsdichtheid.5

Patiëntenselectie Gedurende de eerste 6 maanden van 2009 includeerden wij niet-zwangere vrouwen van 11 jaar en ouder, die hun huisarts consulteerden met symptomen die wezen op een acute, ongecompliceerde urineweginfectie, zoals strangurie, dysurie en pollakisurie, zonder koorts (> 38˚C). Exclusiefactoren waren de aanwezigheid van urologische of nefrologische problemen, diabetes mellitus of andere immuno-compromiterende aandoeningen. Daarnaast werden patiënten met een verblijfskatheter geëxcludeerd.

Werkwijze

Een vers urinemonster werd in de huisartsenpraktijk aangebracht op een ‘dipslide’ (Uriline, 56508, Biomérieux, Plainview, NY, VS) volgens de instructies van de fabrikant, en naar het laboratorium voor Medische Microbiologie van het Maastricht Universitair Medisch Centrum verstuurd voor verdere microbiologische analyse. Tevens werd de voorgeschreven therapie door de huisartsen genoteerd.

Identificatie en gevoeligheidsbepaling pathogenen

De dipslides werden als positief beoordeeld bij een bacterieel aantal van ≥ 103 kolonievormende eenheden (kve)/ml.9 Dipslides met een groei van 2 of meer bacteriesoorten werden geëxcludeerd. Voor het identificeren van de uropathogenen werden standaard microbiologische methodes gebruikt.10

Volgens de criteria van de ‘Clinical and laboratory standards institute’ werd de antimicrobiële gevoeligheid van de E. coli-isolaten bepaald voor de volgende antibiotica: amoxicilline, amoxicilline-clavulaanzuur, trimethoprim, co-trimoxazol, norfloxacine, ciprofloxacine en nitrofurantoïne.11 Als referentiestammen werden E. coli ATCC 35218 en ATCC 25922 gebruikt. De breekpunten voor gevoeligheid waren in overeenstemming met de richtlijnen van de ‘European committee on antimicrobial susceptibility testing’ (EUCAST).12

De gevoeligheid voor fosfomycine werd bepaald met de kirby-bauermethode (Neo Sensitabs, Rosco Diagnostica, Taastrup, Denemarken) en afgelezen volgens de richtlijnen van het Clinical and Laboratory Standards Institute, omdat er nog geen EUCAST-breekpunten beschikbaar waren voor dit antibioticum.11,12

De E. coli-isolaten die resistent waren voor amoxicilline-clavulaanzuur (minimaal remmende concentratie (‘MIC’) ≥16 mg/l), zowel die uit de studie in 2004 als die uit de studie in 2009, werden onderzocht op de productie van een ESBL, conform de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie (www.nvmm.nl).

Analyse van de data

Vergelijking 2004 en 2009 De indeling in categorieën op basis van leeftijd, antibiotica en uropathogenen was in beide studies gelijk. Voor de vergelijking van de data over de gevoeligheid van de E. coli-stammen uit de twee studies werden de EUCAST-breekpunten gebruikt.

Voor de statistische analyses werd het programma SPSS, versie 16.0 (SPSS Inc. Chicago, IL, VS) gebruikt. Voor de vergelijking van de antibioticagevoeligheidspatronen en antibioticavoorschriften uit 2004 en 2009 werd het 95%-BI van het verschil tussen beide jaren berekend. Hierbij werden de waarden uit 2004 als nulmeting genomen. Voor de vergelijking van de gevoeligheidspercentages in de verschillende leeftijdscategorieën werd de kruskal-wallistest gebruikt. Een p-waarde < 0,05 werd als statistisch significant beschouwd.

Powerberekening Omdat in studies elders een toename van de resistentie van E. coli voor trimethoprim was gemeld,8,13 keken we of deze toename ook in Nederland gold. We gingen daarbij uit van de bevindingen uit 2004, waarin 65% van de positieve kweken een E. coli-stam betrof en waarin een gevoeligheid voor trimethoprim werd gevonden van 77%.2 Bij een te verwachte daling in de gevoeligheid van 10%, waren bij een α = 0,05 en β = 0,2 ongeveer 600 kweken nodig voor deze studie. Omdat onverwachte wijzigingen in deze cijfers niet uit te sluiten waren, besloten we de eerste 1000 kweken te includeren.

Resultaten

In totaal werden 970 urinemonsters verzameld, waarvan 785 (81%) als positief werden beoordeeld. Van de positieve monsters bevatten er 109 (14%) 2 of meer bacteriën. Met name in de groep patiënten boven de 70 jaar werd dit relatief vaak gezien: 48 van de 230 kweken (21%) bevatten hier meer dan 1 bacterie. De mediane leeftijd van de geïncludeerde patiënten was 53 jaar (spreiding 11-101 jaar).

Bij de isolatie vonden we E. coli het vaakst (72%), gevolgd door Enterococcus faecalis (6%).

Antibioticagebruik en gevoeligheidspatronen

74% van de patiënten kreeg een antimicrobiële behandeling (n = 719). Nitrofurantoïne werd het meest voorgeschreven, namelijk aan 472 van deze 719 patiënten (66%), onafhankelijk van de leeftijd. Quinolonen en amoxicilline-clavulaanzuur stonden op de tweede en derde plaats met respectievelijk 10 en 8%. De quinolonen werden vooral bij ouderen voorgeschreven.

De gevoeligheid van E. coli voor nitrofurantoïne, fosfomycine en de fluoroquinolonen (ciprofloxacine en norfloxacine) was hoog (respectievelijk 100, 100 en 97%). Voor amoxicilline was de gevoeligheid het laagst (66%). Tussen de verschillende leeftijdsgroepen waren geen significante verschillen (zie tabel 1).

Figuur 1

5 E. coli-stammen uit 2009 waren ESBL-positief, dat wil zeggen 1% van alle E. coli-isolaten.

Vergelijking 2004 en 2009

Het percentage geïsoleerde E. coli-stammen steeg van 64% in 2004 naar 72% in 2009 (95%-BI: 4,2-12,0). Dit werd voornamelijk veroorzaakt door het verschil in percentages in de categorie boven de 70 jaar (61 versus 73%, 95%-BI: 4,4-19,1). Ook werd er een toename gezien in het voorkomen van Enterococcus faecalis van 3 naar 6% (95%-BI: 1,4-5,3).

Het percentage niet-fermenterende bacteriën (‘non-fermenters’) verminderde van 6 naar 3% (95%-BI: -5,4 - -2,3), en het percentage andere gramnegatieve bacteriën nam af van 9 naar 4% (95%-BI: -6,9 - -3,1).

In 2009 werden nitrofurantoïne en fosfomycine vaker voorgeschreven dan in 2004. Trimethoprim werd juist minder vaak voorgeschreven (zie tabel 2).

Figuur 2

De gevoeligheid van E. coli voor de geteste antibiotica was in beide jaren vergelijkbaar (zie tabel 3). De prevalentie van ESBL-producerende E. coli-stammen steeg echter van 0,1% (1 van de 1378) in 2004 naar 1% (5 van de 489) in 2009 (95%-BI: 0,1-1,9).

Figuur 3

Beschouwing

De gevoeligheid van ongeselecteerde uropathogene E. coli-isolaten voor frequent gebruikte antibiotica veranderde in Nederland in 5 jaar tijd nagenoeg niet. Ook in een Belgische studie met een tijdsinterval van 10 jaar werd geen significante toename in resistentie waargenomen.14 Dit zijn opvallende resultaten, omdat verscheidene Europese surveillancestudies een significante toename in resistentie lieten zien onder isolaten uit de eerste lijn.8,13

De ‘Antimicrobial resistance epidemiological survey on cystitis’ (ARESC)-studie, een internationale studie over antimicrobiële resistentie bij ongecompliceerde urineweginfecties, liet een toename zien in de resistentie voor de bètalactams, trimethoprim/sulfamethoxazol, nitrofurantoïne en quinolonen.8 Echter, slechts 29 van de 2272 E. coli-isolaten in deze studie waren afkomstig uit Nederland, wat waarschijnlijk het verschil in uitkomst verklaart met onze studie, waarin 489 E. coli-stammen werden onderzocht.

De ECO.SENS-studie onderzocht in 17 Europese landen, waaronder Nederland, de prevalentie en gevoeligheid van uropathogenen, die in de eigen omgeving opgelopen (‘community-acquired’) ongecompliceerde urineweginfecties veroorzaakten.13 Hierbij werd geconcludeerd dat het empirisch gebruik van ampicilline, trimethoprim en cotrimoxazol moest worden heroverwogen, gezien de hoge percentages resistente E. coli in diverse gebieden in Europa. Ook voor de quinolonen werd een verhoogde resistentie beschreven, wat voornamelijk in Zuid-Europa een acuut probleem vormde.

De prevalentie van ESBL-positieve E. coli-stammen liet tussen 2004 en 2009 een significante stijging zien van 0,1% naar 1%. De ‘European Antimicrobial Resistance Surveillance System’ (EARSS) beschreef dat in Nederland de resistentie van E. coli voor derde-generatie cefalosporines is gestegen van < 1% in 2001 naar 5% in 2008.15 Ook anderen rapporteerden recent een ESBL-toename van < 1% in 1995 naar 2,1% in 2009 onder ongeselecteerde klinische E. coli-isolaten afkomstig van het Universitair Medisch Centrum St. Radboud in Nijmegen.16

Volgens deze resultaten lijkt de prevalentie van ESBL-positieve stammen toe te nemen onder invasieve E. coli-isolaten in dit land. In onze studie werd deze trend ook waargenomen bij isolaten afkomstig uit de huisartsenpraktijk. Deze toename van ESBL’s onderstreept het steeds groter wordende probleem van de extended-spectrum bètalactamases en benadrukt het belang van surveillancestudies om de resistentie-ontwikkeling van ongeselecteerde uropathogene E. coli-isolaten in de tijd te vervolgen.

In de 5 jaar tussen onze 2 studies werd een afname gezien in het aantal voorschriften voor trimethoprim, zoals ook is gerapporteerd in het Nethmap-rapport.17 Het minder vaak voorschrijven van trimethoprim enerzijds, en het hogere gebruik van nitrofurantoïne en fosfomycine anderzijds, zijn consistent met de NHG-richtlijnen, evenals de afname van het fluoroquinolonen-gebruik. Hiermee handelen huisartsen conform de NHG-standaard ‘Urineweginfecties’, bij het kiezen van een antibioticum voor ongecompliceerde urineweginfecties.

De huidige resistentiedata laten nog steeds een relatief hoge trimethoprimresistentie zien, namelijk 81%. Dit zou kunnen leiden tot verdere aanpassing van de richtlijnen, waarbij nitrofurantoïne het antibioticum van eerste keus blijft en fosfomycine, in plaats van trimethoprim, het middel van tweede keus zou kunnen worden. Echter, naast de gevoeligheidspercentages moeten ook de financiële consequenties en de bijwerkingen van de genoemde middelen worden meegewogen in de besluitvorming.

Zowel in 2004 als in 2009 maakten de deelnemende huisartsenpraktijken deel uit van het NIVEL-Peilstation-project. Die worden op een zodanige manier geselecteerd dat ze representatief zijn voor de Nederlandse populatie. Het is derhalve niet waarschijnlijk dat het verschil in aantal deelnemende praktijken, 21 in 2004 en 42 in 2009, van invloed is geweest op de vergelijkbaarheid van de 2 studies.

Conclusie

Concluderend zijn er in 5 jaar tijd geen significante veranderingen waargenomen in de antibioticagevoeligheid van ongeselecteerde uropathogene E. coli-stammen in Nederland, terwijl de prevalentie van ESBL-producerende stammen een toename liet zien naar 1% in 2009. Veranderingen in de antibioticavoorschriften waren consistent met veranderingen in de NHG-standaard ‘Urineweginfecties’ en bevestigen de goede implementatie van deze richtlijn.

Leerpunten

Antibiotics in uncomplicated urinary tract infections: no increase in resistance over the past 5 years

  • De laatste jaren wordt in veel studies een toename gerapporteerd van antibioticaresistentie van Escherichia coli, de meest frequent geïsoleerde uropathogeen.

  • In Nederland is de gevoeligheid van E. coli-stammen voor de meest gebruikte antibiotica bij urineweginfecties in 5 jaar tijd niet significant toegenomen.

  • Tussen 2004 en 2009 steeg het percentage ongeselecteerde uropathogene E. coli-isolaten dat ‘extended’-spectrum bètalactamases (ESBL’s) produceerde van 0,1 naar 1%.

Literatuur
  1. van Pinxteren B, van Vliet SM, Wiersma TJ, et al. Samenvatting van de standaard ‘Urineweginfecties’ (tweede herziening) van het Nederlands Huisartsen Genootschap. Ned Tijdschr Geneeskd. 2006;150:718-22 Medline.

  2. Nys S, van Merode T, Bartelds AI, et al. Urinary tract infections in general practice patients: diagnostic tests versus bacteriological culture. J Antimicrob Chemother. 2006;57:955-8 Medline. doi:10.1093/jac/dkl082

  3. Nys S, van Merode T, Bartelds AI, et al. Antibiotic treatment and resistance of unselected uropathogens in the elderly. Int J Antimicrob Agents. 2006;27:236-41 Medline. doi:10.1016/j.ijantimicag.2005.10.015

  4. Knottnerus BJ, Nys S, Ter Riet G, et al. Fosfomycin tromethamine as second agent for the treatment of acute, uncomplicated urinary tract infections in adult female patients in The Netherlands? J Antimicrob Chemother. 2008;62:356-9 Medline. doi:10.1093/jac/dkn177

  5. Donker GA. Continuous morbidity registration at Dutch sentinel stations, 2008. Utrecht: Netherlands Institute for Health Services Research (NIVEL); 2010.

  6. Van Haaren KAMVH, Van Vliet S, Timmermans AE, et al. NHG-Standaard Urineweginfectie (Tweede herziening). Huisarts Wet. 2005;48341-52.

  7. Coque TM, Baquero F, Canton R. Increasing prevalence of ESBL-producing Enterobacteriaceae in Europe. Euro Surveill 2008;13:pii:19044.

  8. Schito GC, Naber KG, Botto H, et al. The ARESC study: an international survey on the antimicrobial resistance of pathogens involved in uncomplicated urinary tract infections. Int J Antimicrob Agents. 2009;34:407-13 Medline. doi:10.1016/j.ijantimicag.2009.04.012

  9. Wiersma TJ, Timmermans AE. Samenvatting van de standaard ‘Urineweginfecties’ (eerste herziening) van het Nederlands Huisartsen Genootschap. Ned Tijdschr Geneeskd. 2001;145:735-9 Medline.

  10. Isenberg HD. Essential procedures for clinical microbiology. Washington, D.C.: ASM Press; 1998.

  11. Clinical and Laboratory Standards Institute. Performance Standards for Antimicrobial Susceptibility Testing: Fifteenth Informational Supplement M100-S15. Wayne, PA, VS: CLSI; 2005.

  12. Definitive EUCAST, Document EDEF. 3.1, June 2000: Determination of minimum inhibitory concentrations (MICs) of antibacterial agents by agar dilution. Clin Microbiol Infect. 2000;6:509-15 Medline. doi:10.1046/j.1469-0691.2000.00142.x

  13. Kahlmeter G. An international survey of the antimicrobial susceptibility of pathogens from uncomplicated urinary tract infections: the ECO.SENS Project. J Antimicrob Chemother. 2003;51:69-76 Medline. doi:10.1093/jac/dkg028

  14. De Backer D, Christiaens T, Heytens S, et al. Evolution of bacterial susceptibility pattern of Escherichia coli in uncomplicated urinary tract infections in a country with high antibiotic consumption: a comparison of two surveys with a 10 year interval. J Antimicrob Chemother. 2008;62:364-8 Medline. doi:10.1093/jac/dkn197

  15. European Antimicrobial Resistance Surveillance System annual report 2008. Bilthoven: RIVM; 2009. link

  16. Sturm PD, Bochum ET, Van Mook-Vermulst SV, et al. Prevalence, Molecular Characterization, and Phenotypic Confirmation of Extended-Spectrum Beta-Lactamases in Escherichia coli, Klebsiella pneumoniae, and Klebsiella oxytoca at the Radboud University Nijmegen Medical Centre in The Netherlands. Microb Drug Resist. 2010;16:55-60 Medline. doi:10.1089/mdr.2009.0107

  17. Degener J. NETHMAP 2009: Consumption of antimicrobial agents and antimicrobial resistance among important bacteria in the Netherlands. Amsterdam: Stichting Werkgroep Antibiotica Beleid; 2009.

Auteursinformatie

Maastricht Universitair Medisch Centrum/CAPHRI, afd. Medische Microbiologie, Maastricht.

Drs. C.D.J. den Heijer, basisarts; J. Maes, analist; dr. E.E. Stobberingh, medisch microbioloog.

NIVEL, Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg, Utrecht.

Dr. G. Donker, huisarts.

* Dit onderzoek werd eerder gepubliceerd in de Journal of Antimicrobial Chemotherapy (2010; 65:2128-33) met de titel ‘Antibiotic susceptibility of unselected uropathogenic E. coli from female Dutch general practice patients: a comparison of two surveys with a 5-year interval’.

Contact drs. C.D.J. den Heijer (casper.den.heijer@mumc.nl)

Verantwoording

Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: dit werk werd mede ondersteund door de Stichting Werkgroep Antibiotica Beleid (SWAB). De continue morbiditeitsregistratie(CMR)-peilstations worden gesubsidieerd door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Aanvaard op 15 november 2010

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties