Meten is weten

Hinke Schokker

Ik begin net in het tweede jaar van de coschappen in het ziekenhuis en start die dag meteen op de spoed . Enthousiast loop ik met de huisarts in opleiding kamer 8 binnen. Hier ligt een jonge vrouw die komt vanwege algehele malaise. Ik heb exact in mijn hoofd wat er moet gebeuren: een korte controle van de vitale kenmerken (ABCD), gevolgd door een anamnese met de ‘golden minute’. Vervolgens doe ik gericht lichamelijk onderzoek. Het resultaat van dit alles is uiteraard een kristalheldere werkdiagnose.

Nu ik een jaar coschappen heb gelopen, weet ik dat de praktijk weerbarstiger is. Hoe vaak heb ik mij al niet tijdens de anamnese blind gestaard op de beginklacht en realiseer ik me pas aan het einde van de anamnese dat er een andere hulpvraag aan ten grondslag ligt. Of de patiënt die – nadat ik minutieus een anamnese heb afgenomen – 5 minuten later volstrekt andere informatie geeft aan de medisch specialist waar ik net de overdracht aan heb gedaan. Vervolgens kijkt de medisch specialist mij dan verbaasd aan (‘die coassistenten bakken er ook niks van!’). Of nog stressvoller: de patiënt die zelf niet weet waarom hij op het spreekuur is en van mij een opheldering wil.

Ik zet mijn mijmeringen aan de kant en kijk naar de patiënte. Ze ligt met strak gesloten ogen op bed. Deze eerste indruk baart me zorgen. Ze is bleek, mist tanden, heeft ingevallen wangen en reageert niet meteen. Ik kijk de huisarts vertwijfelt aan: ‘Moeten we niet acuut kijken of de luchtweg vrij is?’ Op dat moment opent de patiënte geïrriteerd haar ogen: ‘Komen jullie nog meer vragen stellen?’ De patiënte is boos.

‘De klachten van de patiënt komen totaal niet overeen met wat we zien’

Er is al veel duidelijk, maar verder is het nog een groot raadsel. De anamnese geeft weinig handvaten; de klachten van de patiënte komen volstrekt niet overeen met wat we zien. Ze voelt zich slecht sinds ze 3 weken geleden naar de tandarts is geweest. Inspectie van de mond laat geen tekenen van trauma of infectie zien. Wel zien we opvallend veel oedeem, is er sprake van drukpijn in de bovenbuik en zien we een opmerkelijk exantheem over de gehele romp.

Ik sta met mijn mond vol tanden en heb geen idee hoe verder te gaan. Ik kijk de haios hoopvol aan. We komen in de differentiaal diagnose niet verder dan een pancreatitis en een alcoholische levercirrose. Mijn hoop is gevestigd op de labuitslagen. Maar de labuitslagen trekken het rookgordijn alleen maar verder op; er zijn zoveel afwijkende labwaarden dat ik er geen touw aan vast kan knopen.

De internist haakt aan en die ziet uit het lab al snel dat er sprake is van het nefrotisch syndroom. Tot slot vraagt de internist ook nog een syfilistest aan, hoewel syfilis wel erg onwaarschijnlijk lijkt bij een jonge vrouw. De incidentie van syfilis is laag en van dat lage aantal nieuwe gevallen gaat het in 96% om mannen die seks hebben gehad met mannen. Tot ieders verbazing blijkt de syfilistest positief en daarmee valt ineens alles op zijn plek. Zowel de kliniek als de labwaarden zijn te verklaren door syfilis en het door de syfilis veroorzaakte nefrotische syndroom. Een kristalheldere diagnose.

Een ding is zeker: het doen van een anamnese is iets heel anders dan het afnemen van een vragenlijst. Een goede anamnese vergt inzicht en jarenlange ervaring. Maar tot ik dat punt heb vraag ik bij twijfel de internist.


Hinke Schokker is tweedejaars co-assistent in het MCL