Je kon er niet omheen de afgelopen weken: ‘Piek in het aantal kinkhoestbesmettingen’ en ‘De mazelen rukt na lange tijd weer op’. In het nieuws werd er massaal over bericht. Ik viel met mijn coschap bij de afdeling Infectieziektenbestrijding van de GGD met mijn neus in de boter.
Verrassend genoeg is er heel weinig aandacht binnen de opleiding voor de sociale geneeskunde. Om eerlijk te zijn wist ik niet dat het specialisme Arts Maatschappij en Gezondheid bestond. Hoe komt het dat we als geneeskundestudenten niets afweten van de beroepskeuzen buiten het ziekenhuis? Is de sociale geneeskunde het afvoerputje voor ‘de afhakers’ die niet in opleiding komen tot specialist in het ziekenhuis? Waarom is de sociale geneeskunde eigenlijk binnen het vak van de geneeskunde de grote onbekende? Tijdens mijn coschap hoopte ik het antwoord op deze vraag te krijgen.
Is de sociale geneeskunde het afvoerputje voor ‘de afhakers’?
‘Wat is precies de reden dat je voor de sociale geneeskunde gekozen hebt?’, vroeg ik mijn begeleider in de eerste week van mijn stage. Ik had antwoorden als ‘niet aangenomen bij droomspecialisme’, ‘rustigere werkdagen’ of ‘beter te combineren met gezin’ verwacht. Alleen ging het antwoord dat ik terugkreeg niet over de gunstige arbeidsomstandigheden of het mislopen van een opleidingsplek. ‘Ik werk liever preventief dan dat ik patiënten individueel behandel.’ Het was dus een bewuste keuze geweest en niet een vluchtroute. Waarom de sociale geneeskunde dan minder waardering krijgt? Daar kreeg ik ook een helder antwoord op: ‘Het effect van je werk uit zich alleen meer op maatschappelijk niveau in plaats van individueel, daarom is het effect vaak niet direct zichtbaar.’
Nu staat de infectieziektenbestrijding vanwege de vrij recente covid-pandemie en de opkomst van kinkhoest en mazelen weer opnieuw in de belangstelling. Je hoort in de media nog regelmatig over bron-en-contactonderzoek en het RIVM. Dit geldt niet of nauwelijks voor de andere domeinen van de sociale geneeskunde, zoals de bedrijfsgeneeskunde, forensische geneeskunde of de jeugdgezondheidszorg. Daarnaast duurt het coschap maar twee weken, wat eigenlijk te kort is voor een goede kennismaking met het vakgebied. Bovendien kom je als coassistent maar met één van de vele gebieden in aanraking. Hierdoor blijft een groot deel van de mogelijkheden onderbelicht. Hopelijk komt hier in de toekomst verandering in, want er zijn ontzettend veel sociaal geneeskundigen nodig. Alleen zoals het spreekwoord al aangeeft: wat de boer niet kent, eet hij niet!
Katinka Gerrits (24) is geneeskundestudent aan de Vrije Universiteit van Amsterdam en loopt op dit moment haar coschappen in het VUmc.