Ik zit met een knoop in mijn maag op de fiets. Ondanks het zonnetje in mijn gezicht, de wind in mijn rug en het vooruitzicht van vakantie, rijd ik bedrukt richting werk. De laatste weken gaat het slecht met Simon, een patiënt die al meer dan een halfjaar op mijn huidige afdeling ligt. Een patiënt die bij iedereen een plekje in het hart heeft veroverd. Zo ook bij mij. De hoeveelheid rondjes die ik over zijn afdeling heb gelopen en het aantal keren dat ik met gepaste haast naar de artsenkamer ging, zijn ontelbaar. De grote vraag is niet óf, maar hoe snel Simon komt te overlijden.
Tijdens de overdracht benadrukt mijn collega dat Simons einde erg dichtbij komt. We lopen samen zijn kamer binnen en ik begroet de familie die de hele tijd over hem waakt. Hij is de laatste tijd niet meer aanspreekbaar en ik kijk frequent of het voor hem en zijn familie vol te houden is.
‘Hier heb ik geen witte jas voor nodig’
De avond gaat rustig voorbij, tot een van Simons oud-behandelaars de koffiekamer binnenkomt. Ze vraagt hoe het met Simon gaat en is verbaasd dat zijn einde zo snel nadert. Ze loopt naar zijn kamer. Net voor ze er binnengaat, houdt ze even in om haar witte jas aan de kapstok te hangen. ‘Die heb ik hiervoor niet nodig’, zegt ze.
Veel geneeskundestudenten kijken uit naar het moment waarop de witte jas voor het eerst aan gaat. Mijn wittejassenceremonie staat nog vers in mijn geheugen. Een mooi moment dat het begin van een nieuwe periode inluidt. Een periode waarin die witte jas ook voor een bepaalde afstand zorgt.
Het beeld van de witte jas aan de kapstok voor Simons kamer zal me bijblijven. Nu ik zelf dagelijks die witte jas aantrek, zal ik er vaak aan terugdenken. Door dit kleine gebaar wordt de afstand tussen arts en patiënt een stuk kleiner. Afstand die in de laatste levensfase ook best wat kleiner zijn mag.
Nanske Biesma (24) loopt coschappen in het VUmc.