Heparine; nieuwe inzichten in een oud concept

Klinische praktijk
J. Albada
H.K. Nieuwenhuis
J.J. Sixma
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1987;131:2294-9

Inleiding

Sinds vele tientallen jaren speelt heparine een niet weg te denken rol in het medisch handelen. In lage doses, subcutaan toegediend, wordt het gebruikt ter preventie van veneuze trombose bij geïmmobiliseerde patiënten. In extracorporele circulaties, zoals de hart-longmachine en nierdialyseapparatuur, voorkomt het stolselvorming. Ook wordt het in hoge doses intraveneus toegediend ter behandeling van diep veneuze trombose en longembolie.

Om een indruk te geven van het aantal patiënten dat voor deze laatste indicatie met heparine behandeld wordt, geven we de volgende getallen: in 1983 werd de diagnose trombosebeen en (of) longembolie 13.636 maal als hoofddiagnose of als nevendiagnose gesteld bij patiënten die in een ziekenhuis waren opgenomen. Met de behandeling waren ruim 140.000 verpleegdagen gemoeid.1 Per jaar wordt de diagnose trombosebeen 3 maal gesteld op elke 1000 patiënten die in een ziekenhuis waren opgenomen. In de huisartsenpraktijk is de incidentie zelfs 3 maal zo hoog.2 Geschat wordt…

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis, afd. Hematologie, Catharijnesingel 101, 3511 GV Utrecht.

J.Albada, dr.H.K.Nieuwenhuis en prof.dr.J.J.Sixma, internisten.

Contact J.Albada

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

L.W.
Statius van Eps

Amsterdam, december 1987,

Dit artikel van Albada, Nieuwenhuis en Sixma, heb ik met zeer veel interesse gelezen. Ook de complicaties van heparine worden besproken (1987;2294-9). Ik vind het jammer, dat hierbij het effect van heparine en heparinoïden op de aldosteronproduktie niet genoemd wordt. Jammer, omdat dit toch een belangrijke bijwerking van dit middel is; elke clinicus moet hieraan denken.

Ook vind ik het jammer, dat een zeer belangrijk en interessant medisch onderzoek, in Nederland verricht, niet genoemd wordt. In oktober 1955 werd door Prenen een patiënt met het nefrotisch syndroom, die een klein longinfarct kreeg, behandeld met 4 x 100 mg heparine. Na enkele dagen trad er massale water- en zoutdiurese op, waarna alle oedemen verdwenen. Deze waarneming heeft in de periode 1955-1975 geleid tot een uitgebreid onderzoek door Majoor en medewerkers, onder wie Prenen, Van der Korst en Kloppenborg (Nijmegen), alsmede door Borst en medewerkers (Amsterdam) naar de diuretische werking van heparine en een aantal heparinoïden (xylaanpolysulfaat (Thrombocid), Ro 1-8307).1 Deze natriuretische werking van heparine en van de meeste heparinoïden bleek te berusten op een sterke remming van de produktie van aldosteron en van zijn directe voorloper het 18-hydroxycorticosteron.2 Cejka toonde aan, dat tijdens behandeling met heparine of het heparinoïd Ro 1-8307 de aldosteronuitscheiding in de urine tot onmeetbare waarden daalde.3 Analoge waarnemingen werden gedaan met de bepaling van de aldosteronsecretiesnelheid door Kloppenborg et al.45

Wilson en Goetz zagen na een 4 jaar durende behandeling met heparine bij een patiënt een geïsoleerd hypoaldosteronisme ontstaan, waarna de patiënt overleed. Bij obductie werd een volledige atrofie van de zona glomerulosa gevonden.6 Vreeken, aangehaald door Majoor,1 waarschuwde: ‘Enige voorzichtigheid is wel nuttig indien men overweegt, op grond van het bestaan van een ernstige intravasale stolling, gedurende enkele weken heparine te geven in een dosering van ongeveer 300 mg/24 uur. Men veroorzaakt op deze wijze een duidelijk hypoaldosteronisme, dat tot dalingen van de arteriële bloeddruk, hyponatriëmie en hyperkaliëmie aanleiding kan geven.7 Deze afwijkingen kunnen reeds na enkele dagen toediening van heparine ontstaan, ook bij de behandeling van de veneuze trombose.’ Deze afwijkingen kunnen allemaal gecorrigeerd worden, maar men moet bij gebruik van deze middelen er ook aan denken.8

L.W. Statius van Eps
Literatuur
  1. Majoor CLH. Waarnemingen over de excretie en de secretie van aldosteron en andere bijnierschors-steroïden tijdens toediening van heparine en heparinoïden en bij patiënten met decompensatio cordis. [LITREF JAARGANG="1969" PAGINA="767-79"]Ned Tijdschr Geneeskd 1969; 113: 767-79.[/LITREF]

  2. Schlatmann RJAFM, Jansen AP, Prenen H, Majoor CLH. The natriuretic action of heparin and some related substances. Lancet 1960; i: 314-7.

  3. Cejka V, Vries LA de, Smorenberg-Schoorl ME, Daatselaar JJ van, Borst JGG, Majoor CLH. Effect of heparinoid and spirolactone on the renal excretion of sodium and aldosteron. Lancet 1960; i: 317-9.

  4. Kloppenborg PWC. Secretiesnelheid van aldosteron onder normale en pathologische omstandigheden. Nijmegen: 1966. Proefschrift.

  5. Kloppenborg PWC, Casparie AF, Benraad ThJ, Majoor CLH. Inhibition of adrenal function in man by heparin or heparinoid Ro 1-8307. Acta Med Scand 1975; 197: 99-108.

  6. Wilson D, Goetz FC. Selective hypoaldosteronism after prolonged heparin administration. Am J Med 1964; 36: 635-40.

  7. Vreeken J. Pathologische intravasale bloedstolling. [LITREF JAARGANG="1965" PAGINA="897-900"]Ned Tijdschr Geneeskd 1965; 109: 897-900.[/LITREF]

  8. Majoor CLH. Aldosterone suppression by heparin. N Engl J Med 1968; 279: 1172-3.

Utrecht, januari 1988,

De invloed van heparine op de aldosteronproduktie is een bijzonder interessante bijwerking van heparine. Wij danken collega Statius van Eps dat hij ze onder de aandacht brengt. Ze is zeer zeldzaam; misschien speelt een rol dat langdurige behandeling met hoge doses heparine bij de indicatie diffuse intravasale stolling tegenwoordig vrijwel niet meer wordt toegepast.

J. Albada
H.K. Nieuwenhuis
J.J. Sixma