Diagnostiek en behandeling van extra-uteriene graviditeit in Nederland

Onderzoek
B.W.J. Mol
P.J. Hajenius
S. Engelsbel
W.M. Ankum
F. van der Veen
P.M.M. Bossuyt
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1996;140:1358-61
Abstract

Samenvatting

Doel

Inventarisatie van het gangbare diagnostische en therapeutische beleid bij extra-uteriene graviditeit (EUG) in Nederland.

Opzet

Enquête.

Plaats

Academisch Medisch Centrum, Amsterdam.

Methode

Schriftelijke enquête onder alle 130 gynaecologische praktijken in Nederland.

Resultaten

De respons was 94 (n = 122). Toepassing van transvaginale echoscopie bij de diagnostiek van EUG was algemeen gangbaar, maar een serum-hCG-bepaling was slechts in 75 van de praktijken binnen 24 h beschikbaar. In 83 van de praktijken vond screening plaats bij zwangeren met een verhoogde kans op EUG. De chirurgische benadering van de EUG was in 62 van de praktijken altijd laparoscopisch, geschiedde in 9 altijd via laparotomie en was in 28 afhankelijk van de kunde van de operateur. Bij zwangerschapswens werd in 53 van de praktijken altijd in opzet conserverend geopereerd, in 43 alleen conserverend bij een gave ipsilaterale tuba en in 2 altijd radicaal. Methotrexaat werd in 38 van de praktijken toegepast bij een persisterende trofoblast, in 16 bij de behandeling van interstitiële EUG en in 13 bij de behandeling van tubaire EUG.

Conclusie

Het diagnostische beleid bij EUG in Nederland is homogeen en goeddeels conform de internationale literatuur. In de therapie heeft laparoscopische chirurgie een belangrijke plaats. Vrijwel alle respondenten opereren in opzet conserverend. De toepassing van methotrexaat is (vooralsnog) beperkt tot de behandeling van een persisterende trofoblast na mislukte conserverende chirurgie.

Auteursinformatie

Academisch Medisch Centrum, Postbus 22.700, 1100 DE Amsterdam.

Afd. Klinische Epidemiologie en Biostatistiek.

B.W.J.Mol, arts-onderzoeker: dr.P.M.M.Bossuyt, klinisch epidemioloog.

Afd. Gynaecologie en Verloskunde: mw.P.J.Hajenius, arts-onderzoeker; dr.W.M.Ankum en dr.F.van der Veen, gynaecologen.

Onze Lieve Vrouwe Gasthuis, afd. Gynaecologie en Verloskunde, Amsterdam.

Mw.S.Engelsbel, arts-onderzoeker.

Contact B.W.J.Mol

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Den Haag, juli 1996,

Met recht is in het artikel van Mol et al. weer eens aandacht geschonken aan een aandoening die dankzij de moderne diagnostische kennis in veel mindere mate dan in het verleden levensbedreigend hoeft te zijn (1996;1358-61).

Ten aanzien van de zwangerschapsreactie als diagnosticum bij extra-uteriene graviditeit (EUG) vraag ik mij af of ter uitsluiting van een EUG een negatieve zwangerschapsreactie voldoende is. Op grond van ervaring meen ik te moeten stellen dat dit zo is, mits ochtendurine (eerste mictie na het opstaan) wordt gebruikt. Deze is namelijk duidelijk meer geconcentreerd dan die van later op de dag; die laatste is derhalve soms schijnbaar negatief bij de gevoelige humaan-choriongonadotrofine (hCG)-urinetests van rond de 50 U/l.

G. Gerretsen

Amsterdam, augustus 1996,

De vraag van collega Gerretsen of ter uitsluiting van een EUG een negatieve urine-zwangerschapstest voldoende is, beantwoorden wij positief. De sensitiviteit en de specificiteit van deze test zijn beide 99,5%.1 Bij een prevalentie van zwangerschap van bijvoorbeeld 50% betekent dit dat bij ongeveer 1 op de 200 negatieve testuitslagen toch een zwangerschap aanwezig is, hetgeen wij acceptabel achten voor de klinische praktijk. Bij een prevalentie van zwangerschap van 25% zal zo'n fout-negatieve uitslag zich zelfs maar in ongeveer 1 op de 600 negatieve testuitslagen voordoen. Omdat genoemd onderscheidend vermogen bereikt wordt zonder uitdrukkelijk gebruik te maken van ochtendurine, nemen wij de suggestie van Gerretsen om voor de zwangerschapstest altijd ochtendurine te gebruiken niet over. Het gaat hier altijd om biochemisch aantoonbare zwangerschappen met zeer lage hCG-waarden die klinisch niet van belang zijn, zelfs niet bij een extra-uteriene lokalisatie. In het enkele geval waarbij zich aanhoudende onzekerheid omtrent de aan- of afwezigheid van een zeer jonge zwangerschap voordoet, kan de test altijd in een van de volgende dagen herhaald worden, of kan het hCG in het serum bepaald worden.

B.W.J. Mol
P.J. Hajenius
S. Engelsbel
W.M. Ankum
F. van der Veen
P.M.M. Bossuyt
Literatuur
  1. Mishalani SH, Seliktar J, Braunstein GD. Four rapid serum-urine combination assays of choriogonadotropin (hCG) compared and assessed for their utility in quantitative determinations of hCG. Clin Chem 1994;40:1944-9.