Samenvatting
- Tot op heden was er geen effectieve behandeling voor patiënten met een intracerebrale bloeding.
- Een gerandomiseerde klinische studie toonde onlangs aan dat het veilig is en een betere prognose geeft om patiënten met hypertensie in de acute fase van een spontane intracerebrale bloeding te behandelen voor deze hypertensie, waarbij een streefwaarde van 140 mmHg werd gehanteerd.
- Het effect van de bloeddrukverlagende behandeling in dit onderzoek was klein en statistisch niet-significant voor de primaire uitkomstmaat (mortaliteit of ernstige morbiditeit). Bovendien is dit effect nu in 1 onderzoek aangetoond. Er is daarom discussie over de klinische toepasbaarheid van deze resultaten.
- Na afweging van de verschillende argumenten is het advies van de Nederlandse Neurovasculaire Werkgroep om bij patiënten die in de eerste 6 h na een spontane intracerebrale bloeding een systolische bloeddruk > 150 mmHg hebben, sterk te overwegen de bloeddruk binnen 1 h te verlagen naar 140 mmHg, en deze streefwaarde gedurende 1 week te handhaven.
- Als niet voor deze strategie wordt gekozen, adviseren wij bij patiënten met een systolische bloeddruk > 180 mmHg deze in ieder geval te verlagen naar 160 mmHg.
Artikelinformatie
Aanvaard op
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2014;158:A7788
Vakgebied
Acute hypertensiebehandeling
Acute hypertensiebehandeling na een hersenbloeding?
In hun artikel met bovengenoemde titel adviseren Schaafsma et al. bij mensen met een spontane intracerebrale bloeding die in de eerste 6 uur na het ontstaan een systolische bloeddruk > 150 mm Hg hebben, sterk te overwegen de bloeddruk binnen een uur naar 140 mm Hg te verlagen.
Dit advies is om een aantal redenen voorbarig. Zoals Schaafsma et al. zelf aangeven was het effect van intensieve bloeddrukverlaging op het primaire eindpunt (mortaliteit of ernstige morbiditeit) in het INTERACT2-onderzoek waar hun advies voornamelijk op berust klein en statistisch niet-significant. Op het secundaire eindpunt waarbij gebruik gemaakt is van een ordinale analyse van de gemodicifeerde Rankinscores, was het effect weliswaar net significant, maar de omvang van dit effect was eveneens gering en van twijfelachtige klinische relevantie.
In dit verband vragen we ons af of overschatting van het effect het INTERACT-onderzoek afdoende is uitgesloten. De INTERACT-onderzoekers wijzen op de ongeblindeerde toewijzing van de interventies en, belangrijker nog, op de mogelijkheid van bias bij het vaststellen van de belangrijkste uitkomsten die immers voor een groot deel berusten op (deels telefonische) zelfrapportage door patiënten. Ook bij een veel gebruikte schaal als de Rankinscore is enige vertekening door een placebo-effect niet denkbeeldig. Tevens kon het veronderstelde mechanisme – bloeddrukreductie leidt tot vermindering van de hematoomgrootte – in het INTERACT-onderzoek niet worden vastgesteld. Alternatieve verklaringen voor een gunstig effect zijn op dit moment vooral speculatief.
Tenslotte menen wij dat er meer aandacht nodig is voor de kosten en kosten-effectiviteit van dit advies dat immers meer spoedeisend ambulancevervoer (bij alle beroertes) en meer behandelingen op de intensive care nodig zal maken. Vooralsnog stellen we voor om een pas op de plaats te maken en op zijn minst te wachten tot de resultaten van het ATACH -onderzoek de uitkomsten van INTERACT bevestigen.
Dr. Tjerk Wiersma en Dr. Jako S. Burgers
Respectievelijk senior wetenschappelijk medewerker en hoofd
Afdeling Richtlijnontwikkeling en wetenschap Nederlands Huisartsengenootschap