Publieksmedia en gezondheidszorg

Perspectief
H. Galjaard
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1992;136:1309-13

Inleiding

Er gaat vrijwel geen dag voorbij of de media besteden aandacht aan één of meer aspecten van de gezondheidszorg. De laatste maanden gaat het vooral om het plan Simons en de (on)mogelijkheid de kosten van de gezondheidszorg te beheersen. Helaas worden de discussies daarover in de politiek gereduceerd tot ‘het kostenplaatje’, ‘het effect op de bruto-netto-verhouding’ en ‘de eigen bijdrage’. Alsof de 50 miljard gulden die aan de gezondheids- en gezinszorg worden besteed geen inhoudelijke achtergrond heeft.

De toenemende kosten worden bepaald door wetenschappelijke en medisch-technologische ontwikkelingen, waardoor steeds nieuwe mogelijkheden voor diagnostiek, behandeling en preventie van ziekten ontstaan, maar ook door maatschappelijke veranderingen, waardoor burgers steeds vaker en naar het lijkt intensiever een beroep doen op professionele hulpverlening. Terwijl de hele geschiedenis door mensen nauwelijks hoop koesterden enige invloed op hun levenskansen te kunnen uitoefenen, zijn wij in de rijke Westerse landen nu in een fase aangeland dat…

Auteursinformatie

Erasmus Universiteit, afd. Celbiologie en Genetica, Postbus 1738, 3000 DR Rotterdam.

Prof.dr.H.Galjaard, klinisch geneticus.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Leiden, augustus 1992,

Professor H.Galjaard uit Rotterdam, brengt naar aanleiding van een conferentie over ‘publieksmedia en gezondheidszorg’ verslag uit in dit tijdschrift (1992;1309-13). Er wordt allerlei onrust in de media gesignaleerd. In zijn inleiding vermeldt Galjaard de mening dat de kosten van de gezondheidszorg (inclusief gezinszorg) moeilijk beheersbaar zijn, dit als gevolg van de medische ontwikkelingen, maar ook door maatschappelijke veranderingen, waardoor de burgers blijkbaar overspannen verwachtingen koesteren en te vaak hulp inroepen. Deze voorstelling van zaken is nogal eenzijdig. Men oppert nl. niet de mogelijkheid dat de kostenstijgingen voor een belangrijk deel kunnen worden verklaard door zaken als inflatie, hoge rentestand, werktijdverkortingen, een hoger ziekteverzuim en salarisstijging in deze arbeidsintensieve sector. Tachtig procent van de totale kosten van de zorgsector bestaat uit salariskosten en financieringslasten.

Wat betreft het beroep op medische hulp, hier kunnen wij er mijns inziens beter van uitgaan dat de mate waarin de burgers dit doen er in principe van afhangt hoeveel mensen ziek worden of dat zijn. Mogelijk is er een kleine groep die teveel hulp inroept, maar dit wordt blijkens Galjaards weergave gegeneraliseerd.

De vermelde ‘overspannen verwachtingen’ bij het publiek worden door mij betwijfeld. In ieder geval wemelt het in ons land van curatief werkzame artsen die zeer wel in staat en bereid zijn aan patiënten uit te leggen waar zij aan toe zijn en in hoeverre de mogelijkheden zijn begrensd. Wel is het aannemelijk dat dit tegenwoordig voor de arts bewerkelijker is geworden, maar dat is dan te danken aan de media, al dan niet gesecondeerd door, laat ik het noemen, media-artsen. De bij sommigen blijkbaar aanwezige overspannen verwachtingen zijn veroorzaakt door hyperinformatie.

Galjaard citeert ook de commissie Dunning, die onder andere voorstelt de diverse vormen van zorg te toetsen op noodzaak, werkzaamheid, doelmatigheid en zelfbekostiging. Deze ideeën zijn echter verre van nieuw. Wel kan men zich afvragen waarom ze nooit in praktijk zijn gebracht, ook niet sinds men de gezondheidszorg te duur is gaan noemen. Op bl. 1309 rechts onderaan en verder wordt de huidige maatschappij ‘beschuldigd’ van een onbegrensde vraag naar zorg, in zeer veel situaties. Zelfs de vraag naar begeleiding bij sterven wordt onbegrensd geacht. Men gaat hier voorbij aan het gegeven dat in Nederland het aantal overledenen per jaar redelijk constant is (130.000 per jaar). Vanwaar dus ook hier die onbegrensde vraag?

Vervolgens is het vrij utopisch een mentaliteitsverandering bij de burgers te propageren en ‘pijnlijke prioriteitsstellingen’ in het vooruitzicht te stellen, wanneer zij hun leven niet beteren.

In het hoofdstuk ‘de kritiek’ en daarna worden de fouten van de media zeer uitgebreid samengevat. Het blijkt vaak moeilijk nieuwsverspreiding van indoctrinatie te onderscheiden. Niet besproken wordt het verschijnsel dat er een vrij beperkt aantal artsen is, die in de diverse media regelmatig een en ander ten beste geven. Het is voor een buitenstaander lastig na te gaan of deze collegae behoren tot de door de media uitverkorenen en dus ook of zij wel boven de partijen staan, dit nog afgezien van de vraag of zij de medische stand op de juiste wijze representeren. Zoals bekend is het vrijwel ondoenlijk misverstanden verwekt via de media nadien recht te zetten.

Mede gezien het voorgaande bestaat zelfs de mogelijkheid dat enige zwijgzaamheid in de media aangaande gezondheidszorg kostenbesparend zal werken.

G.D. de Jong
De
Hoofdredactie

Amsterdam, augustus 1992,

Het artikel ‘Publieksmedia en gezondheidszorg’ betreft een objectief verslag van H.Galjaard van een Tijdschriftconferentie, gehouden op 26 maart 1992, waaraan door 20 personen werd deelgenomen. Deze 20 deelnemers hadden een zeer uiteenlopende mening, die zeker niet door iedere lezer gehuldigd zal worden, zoals ook blijkt uit de brief van G.D.de Jong.

Omdat het niet mogelijk is iedere deelnemer van deze conferentie voor zijn uitspraken ter verantwoording te roepen is het voor de rapporteur van de conferentie onmogelijk een antwoord te schrijven op deze en eventueel nog volgende ingezonden brieven op dit artikel. Zoals gezegd, Galjaard heeft een samenvatting geschreven van wat anderen hebben gezegd.

De Hoofdredactie