Palliatieve behandeling van botmetastasen met botzoekende radionucliden

Klinische praktijk
J.M.H. de Klerk
B.A. Zonnenberg
A.W.L.C. Huiskes
S.H. Han
G.H. Blijham
P.P. van Rijk
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1998;142:2618-22
Abstract

Samenvatting

- Pijn als gevolg van botmetastasen bij prostaat- en mammacarcinoom komt veelvuldig voor.

- Naast toediening van analgetica en externe radiotherapie is palliatieve behandeling met behulp van botzoekende radiofarmaca met een therapeutisch bereik een goed alternatief.

- Analoga van deze farmaca worden ook toegepast in de skeletscintigrafie. Ze hopen zich specifiek op plaatsen met veel osteoblastenactiviteit op en oefenen op die manier met hun straling (β-deeltjes of conversie-elektronen) een gunstige lokale invloed uit op de metastasen.

- Tot de botzoekende radiofarmaca behoren strontium Sr 89 chloride en rhenium-186-hydroxyethylideendifosfonaat.

- De belangrijkste bijwerking die tot nu toe is waargenomen, is myelosuppressie.

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis, Postbus 85.500, 3508 GA Utrecht.

Afd. Nucleaire Geneeskunde: dr.J.M.H.de Klerk, A.W.L.C.Huiskes en dr.P.P.van Rijk, nucleair-geneeskundigen; mw.S.H.Han, assistent-geneeskundige.

Afd. Oncologie: dr.B.A.Zonnenberg en prof.dr.G.H.Blijham, internisten-oncologen.

Contact dr.J.M.H.de Klerk

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Utrecht, november 1998,

In het artikel van De Klerk et al. betreffende de - mijns inziens nog te weinig toegepaste - behandeling van pijnlijke botmetastasen met radionucliden wordt een voortreffelijk overzicht gegeven van de thans gebruikte en de nog in ontwikkeling zijnde radionucliden (1998:2618-22). Bij de bespreking van strontium Sr 89 chloride (89SrCl2) wordt echter als mogelijk nadeel aangegeven dat er geen posttherapiescintigrammen mogelijk zijn. Door gebruik te maken van de remstraling die wordt veroorzaakt door afbuiging van de door het strontium uitgezonden β-deeltjes in het elektrostatische veld van de atomen in het bot kan men wel een goede indruk krijgen van de lokalisatie van het strontium in het skelet (figuur).1 Deze posttherapiescintigrammen worden bij ons ongeveer 3 weken na toediening van het strontium vervaardigd, waarbij tevens een nieuwe pijnanamnese wordt afgenomen. De pijnafname blijkt zoals verwacht goed te correleren met de mate waarin het strontium in het skelet en met name ter plaatse van de metastasen opgenomen wordt.

P. de Hooge
Literatuur
  1. Cipriani C, Atzei G, Argirò G, Boemi S, Shukla S, Rossi G, et al. Gamma camera imaging of osseous metastastic lesions by strontium-89 brehmsstralung. Eur J Nucl Med 1997;24:1356-61.

J.M.H.
de Klerk

Utrecht, december 1998,

Het is een feit dat het mogelijk is om met behulp van de zogenaamde remstraling scintigrammen te vervaardigen. De kwaliteit van deze beelden is echter verre van optimaal, zoals ook zichtbaar is op de bijgevoegde figuur van collega De Hooge. Hier komt slechts één van de vele botmetastasen vaag in beeld. Posttherapiescintigrammen kunnen van waarde zijn voor dosimetrische berekeningen, zoals het geval is bij rhenium-186-hydroxyethylideendifosfonaat (186Re-HEDP) en samarium-153-ethyleendiamine-tetramethyleenfosforzuur (153Sm-EDTMP). Door de relatief slechte kwaliteit van de remstralingscintigrammen van 89SrCl2 is dit bij dit radiofarmacon niet mogelijk. Voorts is er nog geen duidelijke dosis-effectrelatie beschreven voor botzoekende radiofarmaca in de zin dat een grotere opname leidt tot een betere pijnrespons, wat waarschijnlijk te verklaren valt door het feit dat pijn door botmetastasen zeer complex is. De klinische relevantie van het vervaardigen van posttherapiescintigrammen van 89SrCl2 ter beoordeling van de pijnrespons lijkt ons dan ook beperkt.

J.M.H. de Klerk
P.P. van Rijk