Myocardiale weefselvitaliteit: klinische relevantie, pathofysiologie en identificatie

Klinische praktijk
J.J. Bax
J.H. Cornel
D. Poldermans
B.L.F. van Eck-Smit
E.E. van der Wall
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1998;142:67-4
Abstract

Samenvatting

Een toenemend aantal patiënten presenteert zich met chronisch hartfalen ten gevolge van ischemische linkerventrikel(LV)-disfunctie. De beste overlevingsresultaten worden behaald met harttransplantatie, doch wegens een tekort aan donorharten kan slechts 10 van de kandidaten een transplantatie ondergaan. De minste overlevingsresultaten worden behaald met medicamenteuze therapie.

Coronaire revascularisatie biedt een alternatief voor sommige patiënten met ischemische LV-disfunctie: enerzijds kunnen sommige patiënten verbetering vertonen in LV-ejectiefractie na een revascularisatie (hetgeen gepaard gaat met een betere prognose), anderzijds is het risico op periprocedurele complicaties verhoogd bij patiënten met LV-disfunctie.

Herstel van LV-functie na revascularisatie is te verklaren vanuit het begrip ‘myocardiale weefselvitaliteit’: chronisch ischemisch myocard verliest tijdelijk de mogelijkheid tot contractie, doch de contractie herstelt zich na revascularisatie (wanneer de ischemie wordt opgeheven).

Teneinde de patiënten te selecteren die baat kunnen hebben bij een revascularisatieprocedure, zijn er technieken ontwikkeld waarmee disfunctioneel, doch vitaal weefsel kan worden geïdentificeerd. Het glucosemetabolisme van het myocard kan worden gevisualiseerd door toediening van 18F-desoxyglucose (FDG), door positronemissietomografie of door ‘single photon emission computed tomography’. Vitaal weefsel toont verminderde perfusie met intact glucosemetabolisme (FDG-perfusiemismatch); avitaal weefsel toont verminderde perfusie zonder glucosemetabolisme (FDG-perfusiematch). Ook de intactheid van de membraan van de hartcel kan worden onderzocht met 201Tl-scintigrafie. Contractiele reserve van het myocard kan zichtbaar worden gemaakt met echocardiografie tijdens toediening van dobutamine.

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis, afd. Cardiologie, Postbus 9600, 2300 RC Leiden.

Dr.J.J.Bax, assistent-geneeskundige; prof.dr.E.E.van der Wall, cardioloog; mw.dr.B.L.F.van Eck-Smit, nucleair geneeskundige.

Medisch Centrum Alkmaar, afd. Cardiologie, Alkmaar.

Dr.J.H.Cornel, cardioloog.

Academisch Ziekenhuis Rotterdam-Dijkzigt, afd. Inwendige Geneeskunde, Rotterdam.

Dr.D.Poldermans, internist.

Contact J.J.Bax

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Groningen, januari 1998,

Bax et al. besteedden aandacht aan de diverse methoden voor het vaststellen van de myocardiale weefselvitaliteit (1998:67-71). Als een van de modaliteiten wordt de positronemissietomografie (PET) met het radiofarmacon18F-desoxyglucose genoemd. In hetzelfde nummer refereren Lenders en Wieling (1998;96-7) aan een artikel van Goldstein et al. uit deNew England Journal of Medicine betreffende het gebruik van PET met het radiofarmacon 6-(18F)fluorodopamine voor de bepaling van autonome insufficiëntie. Uit de slotconclusies van beide artikelen zou men kunnen opmaken dat PET slechts beperkt beschikbaar is en door de complexiteit en de kostbaarheid ervan geen klinisch nut heeft. Dit beeld zouden wij graag bij de lezer weg willen nemen.

Ten eerste valt het met de beschikbaarheid van PET wel mee: op dit moment zijn er in Nederland 2 PET-centra. Het oudste centrum is gevestigd in het Academisch Ziekenhuis Groningen en beschikt over 2 moderne PET-camera's. Het andere centrum is gevestigd in het Academisch Ziekenhuis Vrije Universiteit te Amsterdam. Het centrum in Groningen heeft vanaf het begin een landelijke functie gehad, hetgeen inhoudt dat in voorkomende gevallen de behandelend specialist in contact kan treden met het centrum teneinde te overleggen over het verrichten van een PET-onderzoek. In de praktijk blijkt dat dergelijke aanvragen veelal op redelijk korte termijn kunnen worden gehonoreerd. Juist op het gebied van de cardiologie en de oncologie worden regelmatig patiënten naar ons centrum verwezen.

Ten tweede willen wij het beeld nuanceren dat PET te complex en te duur zou zijn. Wanneer de conclusie van Lenders en Wieling zou hebben geluid dat de data in het door hun gerefereerde artikel nog insufficiënt zijn om van klinische toepassing te spreken, dan zouden wij hen volledig gelijk hebben gegeven. Nu echter wordt een vooroordeel herhaald dat in onze ogen geen stand kan houden. De kwestie is niet of PET een dure techniek is; dat is ze namelijk onbetwist. De werkelijke vraag is echter of de kost voor de baat uitgaat, met andere woorden, of de inzet van PET andere dure en vaak meer belastende methoden overbodig maakt. Recente literatuur toont aan dat dit in veel gevallen zo is. Uit een eigen onderzoek is gebleken dat met PET een betere voorspelling kon worden gedaan over het herstel van de wandbeweging na interventie (nog niet gepubliceerde gegevens). In dit onderzoek vergeleken wij PET met ‘single-photon’-emissiecomputertomografie(SPECT) met als radiofarmacon Technetium-99m sestamibi op zodanige wijze dat de behandelend arts bij de keuze voor interventie (coronaire bypassoperatie, percutane transluminale angioplastiek) niet wist of de gegevens van PET of SPECT afkomstig waren.

Op het gebied van de oncologie verschijnen regelmatig artikelen waaruit blijkt dat PET kosteneffectief is. Gambhir et al. becijferden in de Verenigde Staten een mogelijke besparing van minimaal US$ 1250,‐ per patiënt op jaarbasis bij patiënten met longcarcinoom.1 Lamki noemde in een ‘editorial’ in Cancer PET de ‘beste vriend’ van een oncoloog.2

Onze conclusie is dan ook dat PET niet ‘vooralsnog alleen geschikt voor onderzoeksdoeleinden’ is; integendeel: PET levert in veel gevallen een effectieve bijdrage aan de klinische patiëntenzorg.

J. Pruim
W. Vaalburg
Literatuur
  1. Gambhir SS, Hoh CK, Phelps ME, Madar I, Maddahi J. Decision tree sensitivity analysis for cost-effectiveness of FDG-PET in the staging and management of non-small-cell lung carcinoma. J Nucl Med 1996;37:1428-36.

  2. Lamki LM. Positron emission tomography in oncology. General acceptance of its role is overdue. Cancer 1996;78:2039-42.

Leiden, februari 1998,

Wij danken collega Pruim en Vaalburg voor hun reactie. In ons artikel beschreven wij verschillende methoden om vitaal myocardweefsel op te sporen. Daarbij kwamen niet alleen de verschillende beschikbare onderzoeksmethoden aan de orde, maar besteedden wij ook aandacht aan de klinische relevantie van het begrip ‘weefselvitaliteit’.

Pruim en Vaalburg refereren aan twee artikelen over de waarde van positronemissietomografie (PET) in de oncologie. Wij zijn het volledig met hen eens dat op het gebied van oncologie PET-onderzoek een belangrijke plaats inneemt in de diagnostiek en de monitoring van tumorrespons op behandeling. Daarnaast is het momenteel onduidelijk of de lagere resolutie van de SPECT-camera's geschikt is om aan deze eisen te voldoen.1 In ons artikel echter begaven wij ons niet op het terrein van de oncologie, maar beperkten wij ons tot de cardiologie.

In de cardiologie is recentelijk de kosteneffectiviteit van PET-onderzoek met betrekking tot detectie van ischemie beschreven.2 De auteurs verrichtten een kosten-batenanalyse, waarin PET-onderzoek werd vergeleken met onder andere coronairangiografie en SPECT-onderzoek. Uit de analyse bleek dat PET-onderzoek uiteindelijk tot een kostenbesparing zou leiden. In ons artikel besteedden wij echter aandacht aan de detectie van weefselvitaliteit, hetgeen een andere entiteit betreft dan de detectie van ischemie en coronaire hartziekte. Alhoewel Pruim en Vaalburg op eigen nog ongepubliceerd onderzoek wijzen, waarin PET superieur zou zijn over Technetium(Tc)-99m-sestamibi-SPECT (voor de voorspelling van herstel van regionale wandbewegingsstoornissen na revascularisatie), willen wij verwijzen naar een recente meta-analyse over de vraag welke techniek voor de detectie van weefselvitaliteit het beste het herstel van regionale linkerventrikelfunctie na revascularisatie voorspelt.3 In dit artikel worden de data van alle artikelen (uit de cardiologische en nucleair-geneeskundige literatuur) die zich richten op voorspelling van herstel van regionale linkerventrikelfunctie na revascularisatie samengevoegd. Hieruit blijkt dat Thallium-201-SPECT volgens rustredistributieprotocol, Tc-99m-sestamibi-SPECT en lagedosisdobutamine-echocardiografie alle een vergelijkbare sensitiviteit en specificiteit ten opzichte van PET met 18F-desoxyglucose hebben om herstel van regionale linkerventrikelfunctie na revascularisatie te voorspellen.

Op grond van de genoemde informatie menen wij dat voor de detectie van vitaal myocardweefsel, andere, meer beschikbare technieken voldoende zijn. Evenwel zijn wij het eens met Pruim en Vaalburg dat PET een duidelijke meerwaarde heeft in de oncologie; voor de cardiologie moet dit door nader onderzoek worden bevestigd.

J.J. Bax
E.E. van der Wall
Literatuur
  1. Macfarlane DJ, Cotton L, Ackerman RJ, Minn H, Ficaro EP, Shreve PD, et al. Triple-head SPECT with 2-[fluorine-18]fluoro-2-deoxy-D-glucose (FDG): initial evaluation in oncology and comparison with FDG PET. Radiology 1995;194:425-9.

  2. Patterson RE, Eisner RL, Horowitz SF. Comparison of cost-effectiveness and utility of exercise ECG, single photon emission computed tomography, positron emission tomography, and coronary angiography for diagnosis of coronary artery disease. Circulation 1995;91:54-65.

  3. Bax JJ, Wijns W, Cornel JH, Visser FC, Boersma E, Fioretti PM. Accuracy of currently available techniques for prediction of functional recovery after revascularization in patients with left ventricular dysfunction due to chronic coronary artery disease: comparison of pooled data. J Am Coll Cardiol 1997;30:1451-60.