Hormoonsuppletietherapie na mammacarcinoom

Klinische praktijk
J.G.M. Klijn
M. Bontenbal
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1998;142:113-7
Abstract

Samenvatting

Bijkomende voordelen van hormoonsuppletietherapie (HST) bij vrouwen met climacteriële klachten zijn de verlaagde risico's op het ontstaan van cardiovasculaire ziekte en van osteoporose. Nadeel is de vergrote kans op het ontstaan van mammacarcinoom.

Steeds meer vrouwen met een behandeld primair mammacarcinoom hebben tegenwoordig een relatief goede prognose; zij zouden ook baat kunnen hebben bij HST, vooral als zij door chemotherapie wegens borstkanker vroegtijdig in de menopauze zijn gekomen.

Recente pilotonderzoeken naar het verband tussen HST en het ontstaan van recidiefmammacarcinoom zijn methodologisch en qua omvang onvoldoende om uitsluitsel te kunnen geven.

Er zijn meerdere argumenten die pleiten voor een verband tussen blootstelling aan oestrogenen en het ontstaan van borstkanker.

Zolang niet is aangetoond dat HST niet leidt tot een grotere kans op recidiefmammacarcinoom, dient het algemene advies te luiden HST niet toe te passen bij patiënten met een behandeld mammacarcinoom.

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis Rotterdam-Daniel den Hoed Kliniek, afd. Interne Oncologie, divisie Endocriene Oncologie, Groene Hilledijk 301, 3075 EA Rotterdam.

Dr.J.G.M.Klijn en mw.dr.M.Bontenbal, medisch oncologen.

Contact dr.J.G.M.Klijn

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Utrecht, april 1998,

Het advies van collegae Klijn en Bontenbal hormoonsuppletietherapie (HST) bij vrouwen met climacteriële klachten na een in opzet curatief behandeld mammacarcinoom in het algemeen niet toe te passen (1998:113-7), wordt door het Nationaal Borstkanker Overleg Nederland (NABON), de organisatie namens welke wij hier reageren, volledig onderschreven.

De onlangs in de The Lancet verschenen grootschalige meta-analyse van de relatie tussen hormoonsuppletietherapie en het risico op borstkanker heeft definitief aangetoond dat bij vrouwen die 5 jaar of langer hormoonsuppletie gebruiken het risico op borstkanker duidelijk toeneemt (toename van 35%; relatief risico: 1,35; 95%-betrouwbaarheidsinterval: 1,21-1,49).1 Het is zeer waarschijnlijk dat dit ook geldt voor vrouwen die behandeld zijn wegens een mammacarcinoom en een verhoogd absoluut risico hebben op een tweede mammacarcinoom.

In 1990 adviseerde de destijds bestaande landelijke werkgroep Mammacarcinoom van het Landelijk Overleg Kankercentra, later overgegaan in het NABON, voor vrouwen die in opzet curatief behandeld zijn wegens een mammacarcinoom een terughoudend beleid ten aanzien van substitutiebehandeling met oestrogenen.2 Dit op grond van indirecte gegevens en theoretische overwegingen en vanwege het ontbreken van prospectieve gegevens over de invloed van het gebruik van substitutiebehandeling op het verdere beloop van borstkanker. De indirecte gegevens (positieve effecten van maatregelen die de beschikbaarheid van oestrogenen en progestagenen verkleinen op de duur van de ziektevrije en totale overleving van patiënten met een mammacarcinoom) zijn inmiddels aanzienlijk uitgebreid.

De inmiddels verschenen onderzoeken die aantonen dat HST bij vrouwen met een behandeld mammacarcinoom geen statistisch significant nadelig effect heeft, zijn onvoldoende qua omvang en methodologie om dit negatieve advies te wijzigen. Tenslotte geldt ook nog dat door depletie van de beschikbaarheid van vrouwelijke geslachtshormonen de kans op een tweede mammacarcinoom wordt verkleind.

Het advies van Klijn en Bontenbal HST in het algemeen niet te adviseren en alleen te overwegen op individuele basis bij een patiënte met een gunstige prognose en ernstige climacteriële klachten die onvoldoende reageren op andere vormen van behandeling wordt door het NABON volledig gevolgd. De andere behandelingswijzen die er zijn om climacteriële klachten tegen te gaan, zoals aangegeven door Klijn en Bontenbal, zijn beperkt. Een lage dosis clonidine (Dixarit) kan soms succesvol zijn. De antidopaminerge stof veralipride (Veralipril) is in Nederland niet geregistreerd en het combinatiepreparaat Bellergal (een combinatie van ergotamine, fenobarbital en belladonna-extract) is in Nederland niet meer verkrijgbaar.

Voor de behandeling van climacteriële klachten voor een beperkte periode (6-12 maanden) kunnen de laagste farmacologische doseringen van progestativa (megestrol(acetaat) ≥ 40 mg of medroxyprogesteron(acetaat) ≥ 100 mg per dag) worden overwogen. Fysiologische doseringen van progestativa moeten ontraden worden wegens een potentieel stimulerend effect op mammacarcinoomcellen.3 Farmacologische doseringen kunnen de kans op trombo-embolische complicaties licht vergroten.

Wat de behandeling betreft van postmenopauzale problemen die op lange termijn ontstaan (> 12 maanden) dient onzes inziens afgewacht te worden tot de waarde en het risico zijn aangetoond van recentelijk ontwikkelde (anti)steroïdale middelen en (of) selectieve oestrogeenreceptormodulatoren.4

J.W.R. Nortier
M. Nooy
L. Beex
Literatuur
  1. Collaborative Group on Hormonal Factors in Breast Cancer. Breast cancer and hormone replace therapy: collaborative reanalysis of data from 51 epidemiological studies of 52,705 women with breast cancer and 108,411 women without breast cancer. Lancet 1997; 350:1047-59.

  2. Nortier JWR, Kluck HM, Sybrandy R, Beex LVAM. Mammacarcinoom; adviezen ten aanzien van nacontrole, hormonale anticonceptie of substitutie met oestrogenen, en zwangerschap. [LITREF JAARGANG="1990" PAGINA="1934-7"]Ned Tijdschr Geneeskd 1990;134:1934-7.[/LITREF]

  3. King RJB. Estrogen and progestin effects in human breast carcinogenesis. Breast Cancer Res Treat 1993;27:3-15.

  4. Commissie Osteoporose. Preventie van aan osteoporose gerelateerde fracturen. Rijswijk: Gezondheidsraad, 1998.

Rotterdam, april 1998,

Ten aanzien van de keuzemogelijkheden betreffende behandelingswijzen anders dan reguliere hormoonsuppletietherapie hebben wij in ons artikel verwezen naar adviezen welke niet alleen nationaal, maar ook internationaal wel worden gegeven. Tenslotte zijn wij het met onze collegae geheel eens dat onderzoek naar de waarde van recentelijk ontwikkelde (anti)steroïdale middelen, in het bijzonder selectieve oestrogeenreceptormodulatoren, belangwekkend is.

J.G.M. Klijn
M. Bontenbal