Het rapport 'Late zwangerschapsafbreking: zorgvuldigheid en toetsing' van de overleggroep Late Zwangerschapsafbreking

Klinische praktijk
J.W. Wladimiroff
G.C.M.L. Christiaens
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1998;142:2627-9
Abstract

Samenvatting

- Late zwangerschapsafbreking is erop gericht een zwangerschap af te breken na 24 weken of meer wegens geconstateerde ernstige foetale aandoeningen, met als beoogd gevolg het overlijden van de foetus.

- Volgens een recent rapport, getiteld ‘Late zwangerschapsafbreking: zorgvuldigheid en toetsing’, kunnen foetale aandoeningen worden ingedeeld in twee categorieën: (a) geen overlevingskans, de aandoeningen zijn onbehandelbaar; (b) extra-uteriene overlevingskans, waarbij postnatale inzet van levensverlengend medisch handelen zinloos wordt geacht.

- Artikel 82a van het Wetboek van Strafrecht beoogt het ongeboren leven strafrechtelijk te beschermen vanaf het moment dat de ongeborene levensvatbaar is. Dit artikel vervalt voor kinderen met een aandoening van de eerstgenoemde categorie; late zwangerschapsafbreking zou in een dergelijk geval niet strafbaar zijn.

- Kinderen met een aandoening van de tweede categorie vallen wel degelijk onder artikel 82a van het Wetboek van Strafrecht. Strafvervolging bij late zwangerschapsafbreking zou echter achterwege kunnen blijven wanneer men een beroep doet op de rechtvaardigingsgrond: overmacht in de zin van noodtoestand (conflict van plichten).

- Bij late zwangerschapsafbreking dient een melding van niet-natuurlijke dood plaats te vinden.

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis Rotterdam-Dijkzigt, afd. Verloskunde en Vrouwenziekten, Dr. Molewaterplein 40, 3015 GD Rotterdam.

Jhr.prof.dr.J.W.Wladimiroff, gynaecoloog.

Academisch Ziekenhuis, afd. Verloskunde en Gynaecologie, Utrecht.

Mw.dr.G.C.M.L.Christiaens, gynaecoloog.

Contact jhr.prof.dr.J.W.Wladimiroff

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Amsterdam, december 1998,

Dit artikel geeft mij alleszins de indruk dat het besproken stuk een weloverwogen en gedegen rapport is geworden met zinvolle conclusies (1998:2627-9). Een klein puntje van kritiek hebik toch: het lijkt mij niet consequent dat melding van niet-natuurlijke dood gemaakt moet worden in geval van afbreking van een niet levensvatbare zwangerschap (categorie 1 uit het rapport). De schrijvers geven zelf al aan dat uit artikel 82a van het Wetboek van Strafrecht valt op te maken dat als het gaat om een vrucht die, naar redelijkerwijze verwacht kan worden, niet buiten het moederlichaam kan leven, er bij zwangerschapsafbreking geen sprake is van ‘van het leven beroven’. Het is onlogisch om bij een afgebroken zwangerschap van 25 weken waarbij de vrucht niet levensvatbaar is door ernstige malformaties, anders te handelen dan bij een afgebroken normale zwangerschap van 23 weken waarbij de vrucht (nog) niet levensvatbaar is door onvoldoende rijpheid. Bij de gemeentelijke lijkschouwer hoeft dan niets gemeld te worden; wel natuurlijk, zoals altijd, bij de Inspectie.

F. Willems
J.W.
Wladimiroff

Rotterdam, januari 1999,

Wij zijn van mening dat melding bij de gemeentelijke lijkschouwer onder de door collega Willems genoemde omstandigheden wel dient te gebeuren omdat de overleggroep niet kon terugvallen op enige toegesneden wet of jurisprudentie inzake deze probleemstelling.

J.W. Wladimiroff

Rotterdam, februari 1999,

Willems (1999:381-2) ging in deze rubriek in op het artikel van Wladimiroff en Christiaens (1998:2627-9). Hij vond het onlogisch dat melding van niet-natuurlijke dood gemaakt moet worden bij late afbreking van een niet-levensvatbare zwangerschap.

De logica van die verplichte melding is te vinden in de Wet op de Lijkbezorging en de jurisprudentie met betrekking tot levensbeëindigend handelen. Leeftijdsgrenzen in wetten zijn onvoorwaardelijke, harde grenzen. Bij minder dan 24 weken zwangerschap wordt levensvatbaarheid als afwezig beschouwd. Op grond daarvan is in de Wet op de Lijkbezorging bepaald dat alleen een levend- of doodgeborene na een zwangerschap van 24 weken als lijk moet gelden. Ook die leeftijd is een harde leeftijdsgrens, waarbij de al of niet aanwezige feitelijke levensvatbaarheid van geen betekenis is. In de jurisprudentie wordt afbreken van leven, jong of oud, levensvatbaar of niet, als niet-natuurlijk overlijden aangemerkt. In de Wet op de Lijkbezorging staat voorgeschreven dat een niet-natuurlijk overlijden ‘onverwijld’ moet worden gemeld aan de gemeentelijk lijkschouwer.

De logica is dus: levensbeëindigend handelen door afbreken van een zwangerschap na 24 weken plaatst het overlijden van de vrucht in de categorie ‘niet-natuurlijk overlijden’ met als wettelijke consequentie dat dit overlijden onverwijld aan de gemeentelijk lijkschouwer moet worden gemeld. De te verwachten afhandeling door de officier van justitie zal zijn zoals bij euthanasie vóór 1 november 1998. Dat betekent: geen politiebemoeienis, maar ook geen toetsingscommissie, doch beoordeling van de schriftelijke verantwoording in het justitiële circuit.

H.T.P. Cremers,

Amsterdam, maart 1999,

Als het klopt dat volgens de jurisprudentie ‘niet-levensvatbaar leven’ bestaat (ik citeer collega Cremers) en dat dit zelfs kan ‘overlijden’, dan verstomt de medische logica van verbazing of schreeuwt zij uit protest. Ik deed het laatste, en verval weer in het eerste.

F. Willems