De dynamische heupschroef bij mediale fracturen van het collum femoris: resultaten bij 51 patiënten

Onderzoek
B.P. Bertelink
J.W.J.L. Stapert
P.A.M. Vierhout
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1993;137:81-5
Abstract

Samenvatting

Mediale collum femoris-fracturen zijn fracturen met een hoge incidentie bij de oudere patiënt van vooral het vrouwelijke geslacht. Gedateerde osteosynthesetechnieken hadden vaak pseudartrose en femurkopnecrose als complicaties. Vanwege deze complicaties is men in de jaren zeventig overgegaan tot de primaire vervanging van de femurkop door middel van een hemi-artroplastiek, een techniek met eveneens vele complicaties.

Met de ontwikkeling van de dynamische heupschroef voor pertrochantaire en subtrochantaire femurfracturen is tevens een nieuwe techniek voor het stabiliseren van mediale collum femoris-fracturen geïntroduceerd.

In een retrospectief onderzoek, met een gemiddelde folluw-up-duur van 3,4 jaar (uiterste waarden: 3 maanden-6 jaar; mediaan: 3,6 jaar), over 51 patiënten met een mediale collum femoris-fractuur bij wie de DHS-techniek werd toegepast, werden de postoperatieve complicaties op korte en lange termijn (femurkopnecrose en pseudartrose) onderzocht. De meest voorkomende complicaties op korte termijn waren hematoom (10 patiënten), de noodzaak van bloedtransfusie (10), decubitus (6), wondinfectie (5), en urineweginfectie (5). Femurkopnecrose werd bij 2 patiënten ≥ 30 dagen na de operatie waargenomen. Pseudartrose werd niet gezien.

Vanwege het geringe percentage complicaties mag geconcludeerd worden dat DHS-osteosynthese, mits de indicatie goed gesteld wordt, als middel van eerste keus beschouwd kan worden bij mediale collum femoris-fracturen.

Auteursinformatie

Medisch Spectrum Twente, afd. Heelkunde, Postbus 50.000, 7500 KA Enschede.

B.P.Bertelink, assistent-geneeskundige; dr.J.W.J.L.Stapert en dr.P.A.M.Vierhout, chirurgen.

Contact B.P.Bertelink

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

J.
Edwards van Muijen

Amsterdam, januari 1993,

Met belangstelling lazen wij het artikel van Bertelink et al. Aangezien 75% van de patiënten met een mediale collumfractuur ouder is dan 75 jaar, hebben wij als verpleeghuisartsen vaak te maken met dergelijke fracturen. In onze ervaring neemt de morbiditeit met de leeftijd toe. Een operatietechniek die minder complicaties geeft, heeft dan ook onze grote belangstelling.

Eén van de indicaties voor fixatie met een dynamische heupschroef (DHS) in het onderzoek was een leeftijd van de patiënt beneden 70 jaar. Wij vragen ons af wat de reden is om bij patiënten ouder dan 70 jaar geen DHS-fixatie te verrichten. In het onderzoek zijn toch 11 van de 51 patiënten ouder dan 70 jaar. In het overzicht van de mobiliteit wordt deze groep buiten beschouwing gelaten. Waarom is bij 11 patiënten ouder dan 70 jaar toch een DHS-fixatie verricht? Waarom zijn deze patiënten bij de mobiliteitsresultaten buiten beschouwing gelaten? Ten slotte zijn wij benieuwd naar de mobiliteit vóór en na behandeling met DHS bij de groep patiënten ouder dan 70 jaar.

J. Edwards van Muijen
H.G.M. van Engelen

Enschede, februari 1993,

Wij danken de collegae Edwards van Muijen en Van Engelen voor hun ingezonden brief.

De redenen om bij patiënten ouder dan 70 jaar geen DHSfixatie te verrichten geven wij in onze reactie op de ingezonden brieven van Patka en Raaymakers. Daar komt nog bij dat de patiënten gemiddeld een maand na DHS-fixatie onbelast gemobiliseerd dienen te worden, een bijna ondoenlijke zaak voor patiënten ouder dan 70 jaar. Dezen zijn dan wat betreft mobilisatie meer gebaat bij een endo-prothese, omdat die immers na goede plaatsing 100% belast gemobiliseerd kan worden. De 11 patiënten ouder dan 70 jaar bij wie toch een DHS-fixatie werd verricht, hadden biologisch deze leeftijd nog lang niet bereikt. Deze patiënten zijn bij de mobiliteitsresultaten buiten beschouwing gelaten omdat de resultaten van de uiteindelijke mobilisatie voor deze groep door hun fysiek toch mindere toestand tegenvielen en de goede resultaten van de jongere patiënten maskeerden.

De mobiliteit vóór behandeling was bij deze 11 patiënten goed, redelijk, matig en slecht bij respectievelijk 55, 18, 18 en 9%. Na de behandeling bedroegen deze percentages respectievelijk 9, 36, 27 en 27.

B.P. Bertelink
J.W.J.L. Stapert
P.A.M. Vierhout