Chronische sinusitis maxillaris en de eventuele rol van de allergische reactie van het neusslijmvlies

Klinische praktijk
Z. Pelikan
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1988;132:329-31

Dames en Heren,

Chronische sinusitis maxillaris is een regelmatig voorkomend ziektebeeld in de spreekkamers van de huisarts en de KNO-arts. De klinische symptomen variëren; lokale druk tot pijn in de sinussen, diverse soorten hoofdpijn en soms neusklachten, zijn echter de voornaamste klachten. Bij het fysische onderzoek vindt men, behalve pijnlijke palpatie, gedempte percussie van de sinus maxillares en af en toe hyperemisch of livide neusslijmvlies, geen bijzonderheden. Op de röntgenfoto ziet men regelmatig een gezwollen slijmvlies van de sinussen tot totale sluiering ervan toe, echter in de meeste gevallen zonder exsudaat (vloeistofspiegel). De uitslagen van het laboratoriumonderzoek blijven normale waarden tonen met incidenteel een licht verhoogde bloedbezinking en een lichte leukocytose. De behandeling bestaat in de meeste gevallen uit neusdruppels (decongestantia), analgetica, stomen, soms antihistaminica en incidenteel antibioticakuren. De klachten van deze patiënten zijn vaak hardnekkig en een bron van groot ongemak, en vormen ook een professionele uitdaging voor de…

Auteursinformatie

Medisch Centrum ‘De Klokkenberg’, Centrum voor Allergologie-Immunologie, Breda.

Dr.Z.Pelikan, allergoloog.

Contact Effenseweg 42, 4838 BB Breda

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Breda, december 1988,

Collega Dieges et al. hebben commentaar op de allergeenextracten die ik gebruikt heb. Zij vergeten echter te vermelden welke allergeenextracten zij gebruiken. Wij hebben altij d alleen standaardprodukten gebruikt van goed bekende producenten: Diephuis, Pharmacia, Allergopharma en HAL. Gezien het feit dat ALK-allergenen in Nederland nog niet zo lang op de markt zijn (en er ook enige twijfel omtrent de kwaliteit alsook de standaardisatie ervan bestaat), Artu-allergenen tamelijk nieuw zijn en Bencard-allergenen naar mijn mening niet betrouwbaar zijn, lijkt het mij haast onmogelijk dat collega Dieges et al. andere allergeenextracten gebruikt zouden hebben, die beter waren dan de onze. Voor zover ik op de hoogte ben, gebruiken zij allergeenextracten van ALK, Diephuis en Pharmacia. Daarom lijken mij hun opmerkingen en zogenaamde twijfel wat tendentieus. Hun opmerking dat ik nog steeds de extracten zou gebruiken, die Dieges voor het onderzoek vermeld in zijn proefschrift heeft gebruikt (dat wil zeggen in de jaren 19801982), staat buiten iedere objectieve discussie. Iedereen die ingewijd is in de problematiek weet immers zeer goed dat gedurende de laatste 6-8 jaren (d.w.z. vanaf de tijd van Dieges‘ onderzoek) de produktie, ijking en standaardisatie van de meeste allergeenprodukten een duidelijke positieve ontwikkeling en verbetering ondergingen.

De opmerking van collega Dieges et al. dat ik geen antwoord op de door hen betwijfelde mogelijkheid tot identificatie van de late reactie geef, doet uitkomen dat ze toch onvoldoende inzicht hebben in de materie en een onvolledige kennis tonen van de toonaangevende literatuur op het gebied van allergologie. Dieges zegt zelfs dat hij in zijn proefschrift alleen het bestaan van de late reactie in de neus vermeldt, zonder te specificeren hoe een dergelijke reactie in de neus het beste zou kunnen worden aangetoond, hetgeen één der gebreken van zijn proefschrift genoemd mag worden. De neusprovocatie is tot nu toe de enige methode waarmee de late neusreactie gediagnostiseerd kan worden, zoals herhaaldelijk in literatuur en op diverse congressen werd vermeld. Met hun visie en afwijzende houding nemen Dieges et al. een uitzonderlijke plaats in. Overigens citeerde ik uit de bladzijden 27, 28 en 29 van het proefschrift van Dieges, niet uit bladzijde 33.

Op bladzijden 27, 28 en 29 van zijn proefschrift schrijft Dieges respectievelijk:

a. ‘Bij het verrichten van huidtesten en provocatietesten van de neus en de onderste luchtwegen met pollenextracten, wordt vaak naast een directe ook een zogenaamde late reactie gevonden, die na 5-6 uur begint en 24-48 uur kan duren.’

b. ‘Reactiviteit van de onderste en bovenste luchtwegen bij hooikoorts kan onderzocht worden door provocatie met pollen, pollen-extracten en, om na te gaan in hoeverre er van hyperreactiviteit sprake is, door provocatie met histamine en acetylcholine of metacholine.’

c. ‘Het effect van neusprovocatie kan vastgesteld worden aan de hand van het optreden van klachten als niezen en waterige secretie en van inspectie van het neusslijmvlies en de bepaling van de neusdoorgankelijkheid.’

Deze uitspraken lijken niet met elkaar in overeenstemming te zijn.

Collega Dieges et al. verwijten mij onvolledig aanhalen van de paragraaf op bladzijde 131 van het KNO-boek. Zij gaan echter bij hun citaat aan de eerste zin van deze paragraaf voorbij, waarin woordelijk staat: ‘Men kan de holten, weer voornamelijk de kaakholten, ook lege artis percuteren’. Als percussie van de kaakholten door de auteurs van dit KNO-boek als een ‘lege artis’-onderzoek, dat wil zeggen als een onderzoek volgens de regelen van de kunst, betiteld wordt, moet de opmerking van Dieges et al. over het bij mensen onbetrouwbaar zijn van de methode als een uiting van een subjectieve visie beschouwd worden.

Ik voel me overigens niet verplicht om de subjectieve twijfel van Dieges et al. tegen elke prijs weg te nemen.

Z. Pelikan