Aanscherping van de ethische criteria voor medisch-wetenschappelijke verslaglegging en de Verklaring van Helsinki

Opinie
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1999;143:33-6
Abstract

Zie ook de artikelen op bl. 8 en 45.

Na vele jaren van juridische arbeid wordt nu de Wet Medisch-wetenschappelijk Onderzoek met Mensen (WMO) ingevoerd. Vooruitlopend daarop zijn in de meeste Nederlandse ziekenhuizen medisch-ethische commissies (MEC's) of commissies Wetenschappelijk Onderzoek met Mensen opgericht, die de protocollen bestuderen van onderzoeken die men in die ziekenhuizen wil gaan uitvoeren. Reeds nu geldt dat pas na de goedkeuring door deze commissies en na eventuele fiattering door de ziekenhuisdirectie de onderzoekers mogen beginnen. Voorzover het zich laat aanzien, wordt hier strak de hand aan gehouden.

verklaring van helsinki

Onderzoekers die bij diagnostiek en behandeling van hun patiënten mede geleid worden door wetenschappelijke vraagstellingen, en niet uitsluitend door het welzijn van de patiënten, staan bloot aan een potentieel belangenconflict. Daarom dient een onderzoeksprotocol tevoren te worden voorgelegd aan de medisch-ethische commissie van de betreffende instelling; het bestaan van een dergelijke commissie is bij de…

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Oegstgeest, januari 1999,

In het redactioneel artikel wordt onder andere ingegaan op het beleid van British Medical Journal(BMJ) betreffende het publiceren van patiëntengegevens (1999:33-6). Dit beleid is uitgestippeld door haar hoofdredacteur, Richard Smith.1 Het valt mij hierbij op dat BMJ veel hogere eisen stelt aan de auteurs als het gaat om de toestemming die een patiënt moet geven, voordat gegevens uit zijn dossier gebruikt mogen worden voor een publicatie. Voor Richard Smith geldt dat toestemming vooraf altijd vereist is, tenzij de patiënt al lang geleden overleden is, dan wel dat de relatie tussen arts en patiënt al vele jaren verbroken is. Het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde (NTvG) heeft minder strenge regels en de redactie stelt: ‘De ontwikkelingen overziend, heeft de redactie van dit tijdschrift besloten de huidige praktijk van anonimiseren voort te zetten. Wel meent zij dat het verstandig is dat artsen in een vroege fase van de arts-patiëntrelatie aan hun patiënten om toestemming vragen voor het eventueel gebruik van hun gegevens voor een wetenschappelijke publicatie in een tijdschrift met peer review’.

Ik meen dat de stringentere regels van Smith de voorkeur verdienen en wel om de volgende reden. Het is bekend dat patiënten mondiger zijn geworden. Dit kan zich uiten in het volgen van de recente medische literatuur over hun ziekte. Komen zij dan hun casus tegen in een publicatie (herkenning is mogelijk, ondanks anonimisering), terwijl zij hiervoor geen toestemming gegeven hebben, dan kan dit traumatiserend werken. De patiënt zal in zo'n geval gauw tot de conclusie komen dat er met hem geëxperimenteerd is, terwijl hij onder de indruk was dat het om een standaard- of routinebehandeling ging. Om zulke problemen te vermijden, lijkt het mij daarom altijd wenselijk om vooraf de patiënt te vragen of hij geen bezwaar heeft tegen het eventueel publiceren van gegevens uit zijn dossier.

D.O.E. Gebhardt
Literatuur
  1. Smith R. Informed consent: edging forwards (and backwards). BMJ 1998;316:949-51.

Amsterdam, januari 1999,

Wij zijn het geheel met Gebhardt eens dat het altijd wenselijk is patiënten vooraf te vragen of zij bezwaar hebben tegen het eventueel publiceren van gegevens uit hun dossier. De praktijk leert echter dat niet altijd om die toestemming is gevraagd. Om aan de veilige kant te blijven, heeft de redactie van BMJ een tijd lang alle artikelen geweigerd waarin die toestemming ontbrak, zoals blijkt uit het artikel dat Gebhardt aanhaalt.1 In dat artikel komt de redactie juist terug van dat stringente beleid, in onze ogen terecht. De BMJ-regels die Gebhardt stringenter noemt, zijn dat volgens ons dus niet. Bovendien geeft Smith zelf aan dat de nieuwe voorgestelde regels voorlopig zijn, en dat het doel ervan is om auteurs en redacties ertoe aan te zetten het belang van de publicatie af te wegen tegen de mogelijke schade van herkenning voor de patiënt.1

Wat de mondige patiënt betreft: een patiënt die zijn of haar casus in een wetenschappelijk artikel tegenkomt, mag niet de conclusie trekken dat er met hem of haar is geëxperimenteerd. De meeste casusbeschrijvingen betreffen immers geen experimenteel onderzoek. Overigens dienen patiënten zich ervan bewust te zijn dat veel klinische geneeskunde plaatsvindt in trialverband (daarover dient hun arts hen te informeren). Mondige patiënten zullen wellicht eerder bezwaar maken als zij niet in een trial zijn opgenomen dan wanneer dat wel het geval is.2

H.C. Walvoort
W. Hart
Literatuur
  1. Smith R. Informed consent: edging forwards (and backwards). BMJ 1998;316:949-51.

  2. Gijn J van. 50 jaar klinische trials; een nieuw kompas in de geneeskunde. Ned Tijdschr Geneeskd 1999;143:1-3.