Trends onder 5- en 10-jarigen in Amsterdam tussen 2009-2010 en 2015-2016

Minder sociaal-emotionele problemen bij basisschoolkinderen

Onderzoek
G.G. (Gusta) Wachter
W.A. (Ilona) Steenkamer
C.L. (Leonie) van Vuuren
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2018;162:D1997
Abstract
Download PDF

Sociaal-emotionele problemen komen veel voor bij kinderen en kunnen leiden tot moeilijkheden in het dagelijks functioneren.1,2 Deze problemen, zoals hyperactiviteit, doen zich al op jonge leeftijd voor.3 Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) behoren sociaal-emotionele problemen dan ook tot de grootste veroorzakers van ziektelast onder 5- tot 14-jarigen in Europa.4 Naarmate kinderen ouder worden en de pubertijd bereiken, nemen de prevalentie en de ernst van sociaal-emotionele problemen verder toe.5,6 Om sociaal-emotionele problemen te voorkomen en om de ontwikkeling, de gezondheid en het welzijn van kinderen te bevorderen is het belangrijk dergelijke problemen vroegtijdig te signaleren en te behandelen.7

Samenvatting

Doel

Bepalen hoe de prevalentie van sociaal-emotionele problemen onder basisschoolkinderen in Amsterdam zich tussen schooljaar 2009-2010 en 2015-2016 heeft ontwikkeld en of deze trends verschillen tussen jongens en meisjes.

Opzet

Observationeel onderzoek.

Methode

Ouders van 5- en 10-jarige kinderen uit Amsterdam vulden in het kader van het preventief gezondheidsonderzoek door de jeugdgezondheidszorg de ‘Strengths and difficulties questionnaire’ voor hun kind in (n = 64.143). De gegevens werden gewogen naar geslacht, etnische herkomst en sociaaleconomische status (SES) van het postcodegebied van het kind. Om trends in sociaal-emotionele problemen te bepalen schatten we de risicoratio met log-binominale regressie.

Resultaten

Het percentage 5- en 10-jarigen met sociaal-emotionele problemen in Amsterdam nam af tussen schooljaar 2009-2010 en 2015-2016, met uitzondering van hyperactiviteit onder 10-jarigen. Onder 5-jarigen was de daling het sterkst voor problemen met leeftijdsgenoten. Alleen de trend in gedragsproblemen verschilde tussen jongens en meisjes.

Conclusie

Sociaal-emotionele problemen onder 5- en 10-jarigen in Amsterdam nemen af. Om ervoor te zorgen dat deze positieve ontwikkelingen aanhouden is het van belang dat de gemeente blijft inzetten op het vroegtijdig herkennen en aanpakken van sociaal-emotionele problemen onder basisschoolkinderen. Om inzicht te krijgen in landelijke trends in sociaal-emotionele problemen is het nodig om meer onderzoek te verrichten met opeenvolgende metingen en eenzelfde valide meetinstrument.

Kernpunten
  • Er is weinig bekend over trends in sociaal-emotionele problemen onder kinderen tot 12 jaar.
  • Dit onderzoek laat zien dat het percentage 5- en 10-jarige Amsterdamse kinderen met sociaal-emotionele problemen tussen 2009-2010 en 2015-2016 is afgenomen.
  • De trends in sociaal-emotionele problemen verschillen niet tussen Amsterdamse jongens en meisjes van 5 of 10 jaar, behalve voor gedragsproblemen.

artikel

Inleiding

Er is weinig bekend over trends in de sociaal-emotionele gezondheid van kinderen tot 12 jaar. Het meeste onderzoek tot nu toe richt zich op adolescenten.8 De onderzoeken bij jongere kinderen tonen over het algemeen een stabiele en soms zelfs dalende trend,9-14 maar hierin werden slechts 2 of 3 tijdpunten met relatief lange intervalperiodes (5-21 jaar) geanalyseerd. Daarnaast waren de samenstelling van de onderzoekspopulatie,11,12 en de gebruikte meetinstrumenten,13 niet altijd gelijk tussen de meetmomenten. De resultaten van deze studies laten daarom mogelijk geen trend zien, maar een al dan niet toevallig verschil in sociaal-emotionele problemen op verschillende tijdsmomenten.

Met de komst van de nieuwe Jeugdwet (per 1 januari 2015) is de sociaal-emotionele gezondheid van kinderen en jongeren een belangrijk speerpunt van gemeenten geworden. Volgens de Wet Publieke Gezondheid moeten gemeenten elke 4 jaar een lokale gezondheidsnota schrijven op basis van lokale epidemiologische gegevens. In deze nota staan het beleid, de ambities en de activiteiten voor de komende 4 jaar beschreven. Door de nieuwe Jeugdwet zijn voor de gemeentelijke gezondheidsnota epidemiologische gegevens over sociaal-emotionele gezondheid nog noodzakelijker dan voorheen.

Om te bepalen hoe het in Amsterdam gesteld is met de sociaal-emotionele gezondheid van kinderen onderzochten we hoe de prevalentie van sociaal-emotionele problemen onder basisschoolkinderen zich in 7 opeenvolgende jaren heeft ontwikkeld. De resultaten van dit onderzoek geven inzicht in de vraag of er meer inzet vanuit de gemeente nodig is of dat het huidige beleid en de activiteiten succesvol lijken te zijn. Aangezien jongens over het algemeen meer sociaal-emotionele problemen laten zien en ze een ander soort problemen vertonen dan meisjes,15 keken we ook of er een verschil was in trends tussen beide geslachten.

Methode

Onderzoeksopzet en gegevensverzameling

Voor dit onderzoek maakten we gebruik van gegevens uit de ‘Jeugdgezondheidsmonitor Amsterdam’. Sinds 2009 krijgen ouders van 5- en 10-jarigen voorafgaand aan het preventief gezondheidsonderzoek door de jeugdgezondheidszorg (jgz) een papieren vragenlijst thuisgestuurd. De respons van deze vragenlijst ligt rond de 60%. Een uitzondering hierop was schooljaar 2009-2010; dit was het jaar waarin de huidige werkwijze gefaseerd werd ingevoerd en de respons met 35% beduidend lager lag. Van schooljaar 2009-2010 tot en met schooljaar 2015-2016 werd in totaal voor 64.143 kinderen een vragenlijst ingevuld (variërend van 5.276 in 2009-2010 tot 10.069 in 2015-2016).

Sociaal-emotionele problemen

Sociaal-emotionele problemen werden gemeten met de ouderversie van de ‘Strengths and difficulties questionnaire’ (SDQ).16 De SDQ is beoordeeld als een betrouwbaar en valide instrument om sociaal-emotionele problemen bij kinderen te meten.17

De vragenlijst bestaat uit 25 items die te verdelen zijn in de volgende vijf subschalen: (a) emotionele problemen, (b) hyperactiviteit of aandachtsproblemen, (c) problemen met leeftijdsgenoten, (d) gedragsproblemen, en (e) prosociaal gedrag. Elke subschaal bestaat uit 5 items. De score op de subschalen wordt alleen berekend als ten minste 3 van de 5 items ingevuld zijn. De eerste vier probleemschalen vormen samen de totale probleemscore. De gehanteerde afkappunten zijn afkomstig van GGD Nederland en worden ook gebruikt door de jgz van Amsterdam.18

Statistische analyse

We maakten in de analyses onderscheid tussen 5- en 10-jarigen, omdat kinderen in de schoolleeftijd grote ontwikkelingen doormaken op sociaal en cognitief gebied.19 De gegevens werden gewogen naar leeftijd, geslacht, etnische herkomst en sociaaleconomische status (SES) van het postcodegebied van het kind om de gegevens representatief te maken voor alle 5- en 10-jarigen in Amsterdam.20

Nadat we de populatie in beeld hadden gebracht met beschrijvende statistiek, pasten we log-binominale regressie toe om de risicoratio (RR) en het bijbehorende betrouwbaarheidsinterval te schatten.21 Met schooljaar als continue variabele bepaalden we de 7 jaar-trend. In de resultaten bespreken we zowel de ongecorrigeerde als de gecorrigeerde RR’s, waarbij we corrigeerden voor geslacht en etniciteit.

Tot slot testten we de interactie tussen schooljaar en geslacht. Aan de hand van deze interactie bepaalden we of de trends in sociaal-emotionele problemen verschilden tussen jongens (gecodeerd als 0) en meisjes (gecodeerd als 1). Het gehanteerde significantieniveau was p < 0,05. De analyses werden uitgevoerd in SPSS versie 21.

Resultaten

Het gewogen aantal 5- en 10-jarigen van schooljaar 2009-2010 tot en met 2015-2016 betrof in totaal 111.883. In tabel 1 staan de gewogen populatiekenmerken per schooljaar. Het gewogen percentage 5- en 10-jarigen dat per schooljaar een verhoogde score op de SDQ of subschalen daarvan had, is vermeld in tabel 2.

Tabel 1
Populatiekenmerken
Naar leeftijd, geslacht en etnische herkomst
Tabel 1 | Populatiekenmerken | Naar leeftijd, geslacht en etnische herkomst

Onder 5-jarigen was een duidelijke daling te zien in het percentage kinderen met een verhoogde totale probleemscore (ongecorrigeerde RR: 0,94; 95%-BI: 0,93-0,95) (zie tabel 2). In schooljaar 2009-2010 had bijna 17% van de 5-jarigen een verhoogde totale probleemscore; in 2015-2016 was dit percentage gedaald naar 11,3 (figuur 1a). Na correctie voor geslacht en etniciteit bleef deze trend vrijwel gelijk (zie tabel 2). Daarnaast zagen we in deze leeftijdsgroep op alle subschalen een afname in het percentage kinderen met een probleemscore; de daling was het sterkst voor problemen met leeftijdsgenoten.

Tabel 2
5- en 10-jarigen met verhoogde score op SDQ of subschalen
Gewogen percentages en de bijbehorende risicoratio*
Tabel 2 | 5- en 10-jarigen met verhoogde score op SDQ of subschalen | Gewogen percentages en de bijbehorende risicoratio*

Ook onder 10-jarigen nam het percentage kinderen met een verhoogde totale probleemscore af (ongecorrigeerde RR: 0,94; 95%-BI: 0,93-0,95); deze trend veranderde niet na correctie voor geslacht en etniciteit (zie tabel 2). In 2015-2016 had 14,3% van 10-jarigen een verhoogde totale probleemscore tegenover ruim 21% in 2009-2010 (figuur 1b). In deze leeftijdsgroep was op alle subschalen een daling in het percentage probleemscores te zien, met uitzondering van de subschaal hyperactiviteit (RR: 0,99; 95%-BI: 0,98-1,01).

Figuur 1
Trend tot afname sociaal-emotionele problemen onder 5- en 10-jarigen
Percentage kinderen van (a) 5 jaar en (b) 10 jaar oud in Amsterdam met een verhoogde score op de ‘Strengths and difficulties questionnaire’ en vier probleemschalen van 2009-2010 tot en met 2015-2016
Figuur 1 | Trend tot afname sociaal-emotionele problemen onder 5- en 10-jarigen | Percentage kinderen van (a) 5 jaar en (b) 10 jaar oud in Amsterdam met een verhoogde score op de ‘Strengths and difficulties questionnaire’ en vier probleemschalen van 2009-2010 tot en met 2015-2016

Om te onderzoeken of de trends verschilden tussen jongens en meisjes bekeken we de interactie tussen schooljaar en geslacht. Alleen voor gedragsproblemen was er een significante interactie tussen schooljaar en geslacht; dit zagen we zowel bij 5-jarigen (gecorrigeerde RR: 0,98; 95%-BI: 0,96-1,00) als 10-jarigen (gecorrigeerde RR: 1,04; 95%-BI: 1,02-1,06). Onder 5-jarigen daalden gedragsproblemen sterker onder jongens (gecorrigeerde RR: 0,95, 95%-BI: 0,94-0,96) dan onder meisjes (gecorrigeerde RR: 0,97; 95%-BI: 0,96-0,99). Bij de 10-jarigen was dit andersom: gedragsproblemen op 10-jarige leeftijd namen sterker af bij meisjes (gecorrigeerde RR: 0,94; 95%-BI: 0,92-0,96) dan bij jongens (gecorrigeerde RR: 0,97; 95%-BI: 0,96-0,99). Zowel voor de totale probleemscore van de SDQ als voor de andere subschalen was er geen significant verschil in trends tussen jongens en meisjes

Beschouwing

Het percentage 5- en 10-jarigen met sociaal-emotionele problemen in Amsterdam nam vanaf schooljaar 2009-2010 af, met uitzondering van hyperactiviteit onder 10-jarigen. Deze dalende trend lijkt in lijn met de bevindingen van andere onderzoeken. Een directe vergelijking is moeilijk aangezien eerder onderzoek slechts 2 of 3 tijdpunten met grote intervallen vergelijkt, niet recent is, en gemiddelde scores in plaats van probleemscores hanteert.

Het feit dat we geen daling vonden voor hyperactiviteit onder 10-jarigen wordt mogelijk verklaard door de toenemende aandacht voor ADHD. Hierdoor zou de kennis over ADHD zijn toegenomen,22 met als gevolg dat ouders gedrag eerder als ‘druk’ ervaren. Aangezien druk gedrag over het algemeen beter past bij het ontwikkelingsniveau van 5-jarigen,23 en daardoor minder snel als problematisch wordt ervaren, lijkt de trend voor deze leeftijd niet te worden beïnvloed door de toegenomen aandacht voor ADHD.

Ten slotte zagen we nauwelijks verschillen in trends tussen jongens en meisjes, met uitzondering van gedragsproblemen. Een eerder Nederlands onderzoek onder kinderen bevestigt dat trends in sociaal-emotionele problemen niet lijken te verschillen voor geslacht, aangezien ook toen geen significante interacties werden gevonden.9 Het lijkt erop dat geslacht voor deze leeftijdsgroep geen invloed heeft op verschillen in trends in sociaal-emotionele problemen. Bij de overgang naar adolescentie zijn er wel verschillen in trends naar geslacht: een stijgende trend voor emotionele problemen onder meisjes, maar niet voor jongens.24 Mogelijk hebben maatschappelijke veranderingen, zoals het willen voldoen aan het perfecte lichaamsbeeld dat in de media wordt geschetst, cyberpesten en de druk om goede schoolprestaties neer te zetten, meer invloed op meisjes in de middelbare-schoolleeftijd dan op 5- en 10-jarige meisjes.25

Sterke kanten en beperkingen

Dit onderzoek is, zover wij weten, het eerste grootschalige onderzoek dat trends in sociaal-emotionele problemen onder basisschoolkinderen in kaart bracht, waarbij metingen van 7 opeenvolgende jaren beschikbaar waren, steeds dezelfde valide vragenlijst werd gebruikt en de onderzoeksopzet en -populatie gelijk bleven. Een ander sterk punt is de representativiteit van het onderzoek, waardoor de resultaten een goed beeld geven van de sociaal-emotionele gezondheid van Amsterdamse kinderen.

Een beperking van dit onderzoek is dat we alleen gebruikmaakten van SDQ-scores die waren gebaseerd op de antwoorden van ouders. Sociaal-emotionele problemen zijn situationeel en het gedrag van kinderen op school kan verschillen van het gedrag in de privéomgeving. Het combineren van de informatie van de ouders en die van de leerkracht geeft daarom het compleetste beeld. Voor screeningsdoeleinden, waarvoor de SDQ in de ‘Jeugdgezondheidsmonitor’ bedoeld is, kan het echter ook voldoende zijn om alleen de ouderversie te gebruiken.26

Een andere beperking betreft de mogelijkheid van vertekening van de resultaten door sociaal wenselijke antwoorden van de ouders. Ouders zijn kritisch over de rol en de werkwijze van de jgz in het algemeen en over het digitaal kinddossier in het bijzonder.27 Deze kritische houding kan leiden tot argwaan, terughoudendheid en sociaal wenselijk gedrag. In ons onderzoek lijkt sociale wenselijkheid echter geen grote rol te spelen. De dalende trend in de prevalentie van sociaal-emotionele problemen verliep namelijk geleidelijk. Bovendien zou je in het geval van sociaal wenselijk gedrag verwachten dat bepaalde groepen minder gaan responderen over de tijd en dat leek hier niet het geval te zijn.

Implicaties

De gemeente Amsterdam heeft de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in het sociaal-emotioneel welbevinden van kinderen in het basisonderwijs. In de Amsterdamse gezondheidsnota’s is de sociaal-emotionele gezondheid van alle Amsterdammers, en specifiek die van kinderen en jongeren, sinds 2008 een speerpunt geweest.28,29 Ook in de recentste ‘Nota Volksgezondheid Amsterdam 2017-2020’ wordt aan dit onderwerp prioriteit gegeven.30 Daarnaast heeft de gemeente ‘Hart en ziel’ ontwikkeld. Dit is een werkwijze binnen het basisonderwijs om het sociaal-emotioneel welbevinden op Amsterdamse basisscholen te bevorderen door kinderen met een verhoogd risico op sociaal-emotionele problemen vroegtijdig op te sporen, te ondersteunen en zo nodig toe te leiden naar veelbelovende en effectieve preventieprogramma’s.

Hoewel deze inzet zijn vruchten lijkt af te werpen, kan aan de hand van ons onderzoek niet geconcludeerd worden dat de afname van sociaal-emotionele problemen het gevolg is van de hiervoor genoemde gemeentelijke investeringen. Om de positieve ontwikkelingen vast te houden en een eventuele toename in de prevalentie van sociaal-emotionele problemen te voorkómen, is het echter wel van belang om als gemeente in te blijven zetten op het sociaal-emotioneel welbevinden van de jeugd. Daarnaast is het voor artsen en andere jeugdhulpverleners belangrijk om op de hoogte te zijn van trends in de gezondheid. Hiermee krijgen ze een goed beeld van de ontwikkelingen in hun vakgebied. Zo kunnen ze hun dagelijks werk in een bredere context plaatsen en zijn ze beter toegerust om lokaal beleidsadvies te kunnen geven. Uit ons onderzoek blijkt dat hierbij extra aandacht voor hyperactiviteit, specifiek onder oudere basisschoolkinderen, van belang is.

Om beter inzicht te krijgen in trends in sociaal-emotionele problemen onder kinderen is het essentieel om meer onderzoek te verrichten met opeenvolgende metingen en eenzelfde valide screeningsinstrument. Het is onbekend of de trend in Amsterdam afwijkt van die in andere regio’s. Daarom is vergelijkbaar onderzoek naar trends in andere regio’s nodig om uitspraken te kunnen doen over landelijke ontwikkelingen. Op die manier kunnen artsen en andere jeugdhulpverleners elders in het land hun populatie en resultaten spiegelen aan die van Amsterdam. Ten slotte is meer onderzoek naar verschillen in trends tussen subgroepen van belang om activiteiten gericht in te kunnen zetten.

Conclusie

Het percentage 5- en 10-jarigen met sociaal-emotionele problemen in Amsterdam daalt. Om ervoor te zorgen dat deze positieve ontwikkelingen aanhouden moet de gemeente blijven inzetten op het vroegtijdig herkennen en aanpakken van sociaal-emotionele problemen onder basisschoolkinderen.

Literatuur
  1. Kinderen in Nederland. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau; 2005.

  2. Brugman E, Reijneveld SA, Verhulst FC, Verloove-Vanhorick SP. Identification and management of psychosocial problems by preventive child health care. Arch Pediatr Adolesc Med. 2001;155:462-9. Medlinedoi:10.1001/archpedi.155.4.462

  3. Kessler RC, Amminger GP, Aguilar-Gaxiola S, Alonso J, Lee S, Ustün TB. Age of onset of mental disorders: a review of recent literature. Curr Opin Psychiatry. 2007;20:359-64. Medlinedoi:10.1097/YCO.0b013e32816ebc8c

  4. Disease burden and mortality estimates. World Health Organization. www.who.int/healthinfo/global_burden_disease/estimates/en/index2.html, geraadpleegd op 12 juli 2017.

  5. Costello EJ, Copeland W, Angold A. Trends in psychopathology across the adolescent years: what changes when children become adolescents, and when adolescents become adults? J Child Psychol Psychiatry. 2011;52:1015-25. Medlinedoi:10.1111/j.1469-7610.2011.02446.x

  6. Kessler RC, Angermeyer M, Anthony JC, et al. Lifetime prevalence and age-of-onset distributions of mental disorders in the World Health Organizations World Mental Health Survey Initiative. World Psychiatry. 2007;6:168-76 Medline.

  7. Hermanns J, Öry F, Schrijvers G. Helpen bij opgroeien en opvoeden: eerder, sneller en beter. Een advies over vroegtijdige signalering en interventies bij opvoed- en opgroeiproblemen. Utrecht: Rijksuniversiteit Utrecht; 2005.

  8. Bor W, Dean AJ, Najman J, Hayatbakhsh R. Are child and adolescent mental health problems increasing in the 21st century? A systematic review. Aust N Z J Psychiatry. 2014;48:606-16. Medlinedoi:10.1177/0004867414533834

  9. Verhulst FC, van der Ende J, Rietbergen A. Ten-year time trends of psychopathology in Dutch children and adolescents: no evidence for strong trends. Acta Psychiatr Scand. 1997;96:7-13. Medlinedoi:10.1111/j.1600-0447.1997.tb09898.x

  10. Sourander A, Niemelä S, Santalahti P, Helenius H, Piha J. Changes in psychiatric problems and service use among 8-year-old children: a 16-year population-based time-trend study. J Am Acad Child Adolesc Psychiatry. 2008;47:317-27. Medlinedoi:10.1097/CHI.0b013e318160b98f

  11. McArdle P, Prosser J, Dickinson H, Kolvin I. Secular trends in the mental health of primary school children. Ir J Psychol Med. 2003;20:56-8. doi:10.1017/S0790966700007631

  12. Tick NT, van der Ende J, Verhulst FC. Twenty-year trends in emotional and behavioral problems in Dutch children in a changing society. Acta Psychiatr Scand. 2007;116:473-82. Medlinedoi:10.1111/j.1600-0447.2007.01068.x

  13. Smart D, Sanson A. Do Australian children have more problems today than twenty years ago. Fam Matters. 2008;79:50-7.

  14. Maughan B, Collishaw S, Meltzer H, Goodman R. Recent trends in UK child and adolescent mental health. Soc Psychiatry Psychiatr Epidemiol. 2008;43:305-10. Medlinedoi:10.1007/s00127-008-0310-8

  15. Chaplin TM, Aldao A. Gender differences in emotion expression in children: a meta-analytic review. Psychol Bull. 2013;139:735-65. Medlinedoi:10.1037/a0030737

  16. Goodman R. The Strengths and Difficulties Questionnaire: a research note. J Child Psychol Psychiatry. 1997;38:581-6. Medlinedoi:10.1111/j.1469-7610.1997.tb01545.x

  17. Van Widenfelt BM, Goedhart AW, Treffers PDA, Goodman R. Dutch version of the Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ). Eur Child Adolesc Psychiatry. 2003;12:281-9. Medlinedoi:10.1007/s00787-003-0341-3

  18. GGD Nederland. Handleiding voor het gebruik van de SDQ binnen de Jeugdgezondheidszorg. 2006.

  19. Prins P, Braet C. Handboek klinische ontwikkelingspsychologie, over aanleg, omgeving en verandering. Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2008.

  20. Steenkamer WA, Uitenbroek DG. Het wegen van jeugddata naar sociaal-economische status. Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen. 2015;93:175-7.

  21. Knol MJ, Le Cessie S, Algra A, Vandenbroucke JP, Groenwold RH. Overestimation of risk ratios by odds ratios in trials and cohort studies: alternatives to logistic regression. CMAJ. 2012;184:895-99. Medlinedoi:10.1503/cmaj.101715

  22. Rodrigues Pereira R, Buitelaar JK, Kooij JJS. ADHD zeker geen modegril. Med Contact (Bussum). 2011;66:130-3.

  23. ADHD. Medicatie en maatschappij. Publicatienr. 2014/19. Den Haag: Gezondheidsraad; 2014.

  24. West P, Sweeting H. Fifteen, female and stressed: changing patterns of psychological distress over time. J Child Psychol Psychiatry. 2003;44:399-411. Medlinedoi:10.1111/1469-7610.00130

  25. Wiklund M, Malmgren-Olsson EB, Ohman A, Bergström E, Fjellman-Wiklund A. Subjective health complaints in older adolescents are related to perceived stress, anxiety and gender - a cross-sectional school study in Northern Sweden. BMC Public Health. 2012;12:993. Medlinedoi:10.1186/1471-2458-12-993

  26. Aebi M, Kuhn C, Banaschewski T, et al. The contribution of parent and youth information to identify mental health disorders or problems in adolescents. Child Adolesc Psychiatry Ment Health. 2017;11:23. Medlinedoi:10.1186/s13034-017-0160-9

  27. Pardoen J, Boeke H. Code oranje (wees alert) – het kwetsbare vertrouwen van ouders in de jeugdgezondheidszorg. Amsterdam: Ouders Online; 2011.

  28. Alle Amsterdammers gezond, signalen voor een vitale stad. Kadernota Volksgezondheidsbeleid Amsterdam 2008-2011. Amsterdam: GGD Amsterdam; 2008.

  29. Preventief Verbinden. Kadernota Volksgezondheid Amsterdam 2012-2015. Amsterdam: GGD Amsterdam; 2011.

  30. Preventief verbinden: winst voor Amsterdam én Amsterdammers. Nota Volksgezondheid Amsterdam 2017-2020. Amsterdam: GGD Amsterdam; 2018.

Auteursinformatie

GGD Amsterdam, afd. Epidemiologie, Gezondheidsbevordering en Zorginnovatie, Amsterdam: G.G. Wachter, MSc en W.A. Steenkamer, MSc, onderzoekers; ir. C.L. van Vuuren, MSc, onderzoeker-epidemioloog.

Contact W.A. Steenkamer (isteenkamer@ggd.amsterdam.nl)

Belangenverstrengeling

Belangenconflict en financiële ondersteuning: geen gemeld.

Aanvaard op 8 februari 2018

Citeer als: Ned Tijdschr Geneeskd. 2018;162:D1997

Auteur Belangenverstrengeling
G.G. (Gusta) Wachter ICMJE-formulier
W.A. (Ilona) Steenkamer ICMJE-formulier
C.L. (Leonie) van Vuuren ICMJE-formulier
Leonie van Vuuren
Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties