Medische beslissingen rond het levenseinde bij pasgeborenen en zuigelingen

Onderzoek
A. van der Heide
P.J. van der Maas
G. van der Wal
C.L.M. de Graaff
J.G.C. Kester
L.A.A. Kollée
R. de Leeuw
R.A. Holl
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1997;141:1913-7
Abstract

Samenvatting

Doel

Vaststellen welke medische besluitvorming voorafgaat aan het overlijden van zuigelingen tijdens het eerste levensjaar.

Opzet

Retrospectief beschrijvend onderzoek.

Plaats

Geheel Nederland.

Methode

Gegevens werden verzameld met (a) een schriftelijke enquête onder artsen die in de periode augustus-november 1995 in totaal 338 sterfgevallen van 0-jarigen aanmeldden bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (‘Sterfgevallenonderzoek’; respons: 88) en (b) interviews (1995‘96) met een gestratificeerde steekproef van 66 artsen (neonatologen, pediatrisch intensivisten, algemene kinderartsen) (’Interviewonderzoek‘; respons: 99).

Resultaten

In het sterfgevallenonderzoek bleek dat 57 van de sterfgevallen plaatsvond na het staken of niet instellen van een levensverlengende behandeling; daarbij werd in 23 van de gevallen palliatieve medicatie met een mogelijk levensbekortend effect toegepast, en werd in 8 een middel toegediend met het uitdrukkelijke doel het levenseinde te bespoedigen. In 1 van de sterfgevalleen werd uitsluitend een middel toegediend met het uitdrukkelijke doel het levenseinde te bespoedigen. In 77 was de belangrijkste reden om een medische beslissing rond het levenseinde te nemen de zeer geringe kans op overleving; in 18 was de slechte prognose wat betreft de (latere) gezondheidstoestand het belangrijkste motief. Het interviewonderzoek liet zien dat in 79 van de gevallen met de ouders was overlegd over het besluit, en dat in 88 van de gevallen met één of meer collega's was gesproken. De meeste geïnterviewde kinderartsen vonden dat voor opzettelijke levensbeëindiging altijd en voor het staken of niet instellen van levensverlengende behandeling in bepaalde gevallen maatschappelijke toetsing nodig is.

Conclusie

Het overlijden van jonge zuigelingen wordt frequent voorafgegaan door de beslissing om niet te behandelen. De meeste kinderartsen menen dat zowel strikt medische criteria betreffende de kans op overleving als andere overwegingen betreffende de gezondheidstoestand ten grondslag kunnen liggen aan een dergelijke beslissing. Het idee van maatschappelijke controle op dergelijke medische handelwijzen door collega-artsen, ethici en juristen vindt brede steun onder kinderartsen.

Auteursinformatie

Erasmus Universiteit, Instituut Maatschappelijke Gezondheidszorg, Postbus 1738, 3000 DR Rotterdam.

Mw.dr.A.van der Heide en prof.dr.P.J.van der Maas, artsen-epidemiologen.

Vrije Universiteit, Instituut voor Extramuraal Geneeskundig Onderzoek, Amsterdam.

Prof.dr.G.van der Wal, sociaal-geneeskundige.

Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg.

Mw.drs.C.L.M.de Graaff en drs.J.G.C.Kester, sociaal-wetenschappelijk onderzoekers.

Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde, Utrecht.

Dr.L.A.A.Kollée, dr.R.de Leeuw en R.A.Holl, kinderartsen.

Contact mw.dr.A.van der Heide

Verantwoording

Dit onderzoek wordt afgedrukt met de namen van alle auteurs van de eerste publicatie.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties