Hypothermie bij patiënten met een hoge dwarslaesie

Klinische praktijk
J.W. Fijen
P.O.M. Mulder
J.G. Zijlstra
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1997;141:1390-2
Abstract

Samenvatting

Bij 2 vrouwen van 54 en 69 jaar met een hoge dwarslaesie en tetraparese ontstond hypothermie (respectievelijk 30,4 en 29,4°C); herstel werd bereikt door externe verwarming met isolatiedekens. Zelfs matig verlaagde omgevingstemperaturen kunnen bij deze patiënten met gestoorde temperatuursensatie, onvermogen tot compensatie en autonome disfunctie tot hypothermie leiden. De symptomen zijn aspecifiek en de differentiaaldiagnose is uitgebreid. Adviezen ter voorkoming van hypothermie betreffen het dagelijks meten van de centrale lichaamstemperatuur, aanpassing van omgevingstemperatuur en luchtvochtigheid, het dragen van voldoende kleding en het vermijden van het gebruik van vasodilaterende medicatie.

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis, afd. Interne Geneeskunde, Intensive Care Beademing, Postbus 30.001, 9700 RB Groningen.

J.W.Fijen, assistent-geneeskundige; mw.dr.P.O.M.Mulder en dr.J.G. Zijlstra, internisten-intensivisten.

Contact J.W.Fijen

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Utrecht, juli 1997,

In het artikel van Fijen et al. wordt een belangrijk gevolg van de gestoorde temperatuurregulatie bij dwarslaesiepatiënten besproken (1997:1390-2). Een aantal aspecten blijft echter onzes inziens onderbelicht. Onder het niveau van een dwarslaesie is de temperatuurregulatie dusdanig verstoord dat men hiermee rekening moet houden bij zowel diagnostiek als behandeling. Hoe hoger de dwarslaesie, hoe meer problemen men kan verwachten.

Het optreden van ondertemperatuur in een koude omgeving wordt besproken, maar evenzo kan in een warme omgeving een temperatuurverhoging optreden. In dat geval hoeft men niet primair te denken aan ‘gebruikelijke’ oorzaken van koorts. Omgekeerd zal bij een patiënt met een hoge dwarslaesie een ernstige infectie niet altijd gepaard gaan met grote temperatuurstijgingen. Dit betekent dat men de variaties in lichaamstemperatuur niet kan interpreteren op de manier die bij mensen zonder dwarslaesie gebruikelijk is. Daar ook andere klinische verschijnselen bij een dwarslaesiepatiënt vaak minder duidelijk zijn, kan dit de diagnostiek zeer bemoeilijken.

Een bijkomend gevolg van de gestoorde temperatuurregulatie is dat de temperatuur te beïnvloeden is met andere methoden dan die welke bij gezonde mensen worden gebruikt. Onder het laesieniveau zal het lichaam zich namelijk niet erg effectief ‘verzetten’ tegen een temperatuurverandering. Bij ondertemperatuur kan men het lichaam opwarmen door warmte te appliceren onder het laesieniveau, waarbij men in theorie minder beducht hoeft te zijn voor een ‘after-drop’ dan bij gezonde personen. Als er een verhoogde temperatuur is, kan men deze beïnvloeden door te koelen onder het laesieniveau (bijvoorbeeld door het lichaam in te pakken in natte doeken); de gebruikelijke medicijnen zijn dan veelal niet noodzakelijk.

E. Lindeman
C. Pons

Groningen, augustus 1997,

Wij danken de revalidatieartsen Lindeman en Pons voor hun aanvullingen op onze casuïstische mededeling. Hun bijdrage onderstreept het belang van vroege probleemherkenning bij deze bijzondere patiëntengroep.

J.W. Fijen
P.O.M. Mulder
J.G. Zijlstra