De toestand van patiënten één jaar na operatie wegens een lumbosacraal radiculair syndroom

Onderzoek
J.D.F. Habbema
R. Braakman
G. Blaauw
F.G. Slebus
R. Singh
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1989;133:2615-9
Abstract

Samenvatting

De toestand 1 jaar na een wortel decomprimerende operatie bij 492 patiënten met een lumbosacraal radiculair syndroom als gevolg van een lumbale discusprolaps of wervelkanaalstenose, is vergeleken met de toestand vóór operatie. Ongeveer 75 van de patiënten vindt de mate van verbetering bevredigend, ruim 10 vindt dit niet. Het oordeel van de artsen is wat gunstiger: resp. 80 en 5. De gunstigste resultaten worden verkregen bij patiënten bij wie de diagnose lumbale discusprolaps preoperatief zeer waarschijnlijk werd geacht; de ongunstigste bij patiënten die voor de tweede keer werden geopereerd. Rugpijn

– af en toe hinderlijk – blijft na de operatie bestaan bij circa 50 van de patiënten. Deze rugpijn doet zich vooral voor bij patiënten met een lumbale wervelkanaalstenose, waarbij 13 postoperatief zelfs een toename van de rugpijn vermeldt.

Van de patiënten die vóór de operatie een uitkering krachtens de ziektewet ontvingen, had ruim de helft het werk na 1 jaar hervat.

Auteursinformatie

Erasmus Universiteit, faculteit der Geneeskunde, Instituut Maatschappelijke Gezondheidszorg en Centrum voor Klinische Besliskunde, Postbus 1738, 3000 DR Rotterdam.

Prof.dr.J.D.F.Habbema, medisch besliskundige.

Academisch Ziekenhuis Rotterdam-Dijkzigt, afd. Neurochirurgie, Rotterdam.

Prof.dr.R.Braakman en dr.R.Singh, neurochirurgen; F.G.Slebus.

De Wever Ziekenhuis, afd. Neurochirurgie, Heerlen.

Dr.G.Blaauw, neurochirurg.

Contact prof.dr.J.D.F.Habbema

Verbeteringen
Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Emmen, januari 1990,

In hun publikatie over de toestand van patiënten één jaar na operatie wegens een lumbosacraal radiculair syndroom stellen Habbema et al. dat werkhervatting geen geschikt criterium is voor een goed resultaat (1989; 2615-9). Het is waar dat het welslagen hiervan voor een niet onbelangrijk deel mede bepaald wordt door andere factoren dan resterende klachten en verschijnselen van de patiënt. Factoren die verder minder goed toegankelijk zijn voor interventie door de behandelend arts. Dat doet echter mijns inziens niets af aan het feit dat werkhervatting als een belangrijk eindpunt in het therapeutisch proces gezien moet worden en hiermee een plaats verdient in de beoordeling van een operatieresultaat. De afgelopen jaren is immers duidelijk geworden dat in onze verzorgingsstaat het hebben en houden van werk belangrijker zijn voor gezondheid, gezondheidsbeleving en zelfwaardering dan de beschikbaarheid van een arbeidsloos inkomen in de vorm van een uitkering. Percentages van zowel objectieve als subjectieve verbetering zijn hiermee tot op zekere hoogte betrekkelijk, wanneer ze niet corresponderen met reïntegratieresultaten. Het percentage mensen dat hervat heeft, zegt op zichzelf dan inderdaad niet zoveel, wanneer het niet wordt afgezet tegen factoren als leeftijd en aard van het werk. Het niet slagen van de werkhervatting bij een 35-jarige magazijnbediende zonder uitgesproken rugbelastend werk moet toch anders worden gewogen dan hetzelfde resultaat bij een 53-jarige bouwvakker.

Het bestek van het artikel liet het wellicht niet toe hier uitgebreid op in te gaan. Toch zou het mijns inziens de moeite waard zijn de gegevens van deze toch omvangrijke patiëntengroep ook in dat opzicht nader te analyseren. Dan zou wellicht ook de zinsnede genuanceerd worden waarin gesteld wordt dat ‘de wens om de patiënt weer in zijn oude werkrelatie te laten terugkeren op zichzelf een slechte indicatie voor het uitvoeren van de operatie vormt’. Dat is voorstelbaar bij terugkeer naar rugbelastend werk, maar die situatie doet zich toch niet bij iedere patiënt met een lumbosacraal radiculair syndroom voor?

T.M. Pal

Rotterdam, januari 1990,

In zijn brief naar aanleiding van ons artikel over de toestand van patiënten één jaar na operatie wegens lumbosacraal radiculair syndroom, wijst collega Pal op het belang van werkhervatting. Ook wij vinden werkhervatting zeer belangrijk, vandaar dat we er ook een volledige tabel aan gewijd hebben. Toch hebben wij onze twijfels over het gebruik ervan als criterium voor het in een patiëntengroep nagaan van de mate van succes van een behandeling, in casu operatie.

Ten eerste is werkhervatting maar voor een beperkt deel van de patiënten van belang, in ons geval ongeveer 30%. Ten tweede zijn, zoals Pal zelf zegt, leeftijd en aard van het werk mede bepalend. En in breder verband zijn sociale wetgeving en conjunctuur mede bepalend voor werkhervatting. Uiteraard zijn dit allemaal factoren die weinig of geen verband houden met de aan hernia lijdende patiënt.

Samenvattend zijn wij dus van mening dat, hoewel terugkeer in het werk zeer belangrijk voor een individuele patiënt is, en impliceert dat de behandeling succesvol is geweest, omgekeerd niet gezegd kan worden dat het niet terugkeren in de werksituatie betekent dat de operatie niet geslaagd is. Daarom kijken wij voor het bepalen van het resultaat van behandeling liever naar klachten en symptomen die direct verband houden met de aandoening.

R. Braakman
J.D.F. Habbema