artikel
Dames en Heren,
De mediane halscyste is een aandoening die de meesten van u zullen kennen als een van de oorzaken van een zwelling in de hals. De cyste is een restant van de ductus thyroglossus en kan zich ook uiten als fistel of sinus; de aandoening komt niet vaak voor.1 Bij congenitale halsafwijkingen gaat het echter in 70 van de gevallen om een mediane halscyste.2 Ductus-thyroglossusrestanten kunnen zich op iedere leeftijd manifesteren, maar worden meestal op jonge leeftijd (
Over diagnostiek en behandeling van ductus-thyroglossusrestanten is de laatste 100 jaar veel geschreven. Ongeveer 70 jaar geleden werd de thans algemeen geaccepteerde techniek van behandeling voor deze aandoening beschreven, waardoor het aantal recidieven tot een minimum kon worden beperkt. Toch blijkt in de praktijk dat deze techniek niet altijd wordt toegepast, zodat het oogmerk van een laag recidiefpercentage niet wordt bereikt. Het lijkt daarom belangrijk om nader in te gaan op ontstaan, beloop en behandeling van ductus-thyroglossusrestanten om de aandacht te vestigen op de mogelijkheden van een optimaal behandelingsresultaat.
Ter illustratie volgen 3 typische ziektegeschiedenissen.
Patiënt A is een 6-jarige jongen bij wie 2 maanden voor hij bij ons gebracht werd een zwelling midden in de hals was ontdekt. Deze zwelling nam geleidelijk in grootte toe en raakte ontstoken, waarop ze zich spontaan één week voor opname naar buiten ontlastte. Bij onderzoek op onze polikliniek werd een zwelling met een diameter van 1,5 cm gezien, die op en neer bewoog tijdens slikken en naar boven bewoog bij het uitsteken van de tong. De schildklier was normaal palpabel. De diagnose ‘mediane halscyste’ werd gesteld en patiënt werd geopereerd, waarbij een Sistrunk-resectie werd verricht (deze operatie leggen wij verderop uit). Daarbij werden de cyste, het corpus van het os hyoideum en een weefselcilinder craniaal van het hyoïd tot aan het foramen caecum linguae gereseceerd. Er deden zich geen verdere complicaties voor en patiënt heeft in de 6 jaar en 7 maanden na de ingreep geen recidief gekregen.
Patiënt B is een 1,5-jarige jongen met een sinds 6 maanden bestaande zwelling in de mediaanlijn onder de kin die geleidelijk in grootte toenam. Nadat de diagnose ‘mediane halscyste’ was gesteld, werd in een middelgroot perifeer ziekenhuis tot excisie besloten. Hierbij werd de cysteuze afwijking in toto geëxcideerd. In de loop van de eerste postoperatieve maand ontwikkelde zich een infiltraat ter plaatse van het litteken in de hals. Dit infiltraat leidde tot een abces dat door middel van incisie en drainage werd behandeld. Na deze drainage ontstonden recidiverende abcessen met pusuitvloed. Patiënt werd 9 maanden later naar onze afdeling verwezen. Er bestond het sterke vermoeden dat het ging om een onvoldoende verwijderd restant van de ductus thyreoglossus. Bij patiënt werd een Sistrunk-resectie verricht. Patiënt heeft nu, 4 jaar en 7 maanden na de ingreep, geen klachten meer.
Patiënt C is een 2,5-jarige jongen met een zwelling mediaan in de hals onder de kin. Hij was hiervoor door de huisarts naar de chirurg in een middelgroot perifeer ziekenhuis verwezen. In eerste instantie werd een excisie van de zwelling in de hals verricht. Het bleek hierbij om een cyste te gaan. Deze ingreep gaf aanleiding tot een mediane halsfistel en 6 maanden later werd een poging gedaan om een klassieke operatie volgens Sistrunk te verrichten. Het preparaat kon echter niet en bloc worden gereseceerd, zoals wenselijk is, maar moest in 2 delen worden verwijderd. Kort na deze ingreep ontstond wederom een zwelling met pusuitvloed mediaan in de hals, waarvoor 2 maanden later incisie met drainage werd verricht. Na deze ingreep ontstonden recidiverende abcessen met pusuitvloed, waarvoor 11 maanden later een excisie van littekenweefsel werd verricht. In de daaropvolgende periode veranderde weinig en werd de recidiverende abcedering conservatief gevolgd. Drie jaar na de laatste excisie werd patiënt naar onze afdeling doorverwezen in verband met aanhoudende klachten van pusuitvloed. Geconcludeerd werd dat het hier ging om een onvoldoende verwijderd restant van de ductus thyreoglossus. Hierop werd bij patiënt een Sistrunk-operatie verricht. Tijdens de operatie bleek er een fistelgang te zijn vanaf de huid tot aan het foramen caecum linguae en bleek het middendeel van het corpus van het oshyoideum nog ten dele aanwezig (bij een volledige Sistrunk-operatie wordt het gehele corpus verwijderd; zie verderop). Histologisch onderzoek van het resectiepreparaat toonde een met respiratoir cilindrisch epitheel beklede fistelgang craniaal en caudaal van het os hyoideum. Het verwijderde middendeel van het os hyoideum bestond uit preëxistent botweefsel, zodat wij concludeerden dat de eerste Sistrunk-ingreep technisch inadequaat was uitgevoerd. Patiënt heeft nu sinds meer dan 1 jaar geen klachten.
Anatomie en embryologie
De chirurgische behandeling van de mediane halscyste is gebaseerd op inzicht in de embryonale ontwikkeling. Tegen het einde van de 3e week van deze ontwikkeling ontstaat de schildklieraanleg door een invaginatie van endoderm op de farynxbodem, die in de volwassen situatie nog te herkennen is als het foramen caecum linguae achter op de tongrug. Het geïnvagineerde endoderm groeit uit tot de latere schildklier. Deze structuur daalt in caudale richting af door celgroei, waarbij tijdens deze ontwikkeling een met epitheel beklede buis wordt gevormd: de ductus thyroglossus. De ductus thyroglossus ligt ventraal van de structuren die voortkomen uit de 2e en volgende kieuwbogen, zoals het os hyoideum. In de 7e week komt het caudale deel van de schildklieraanleg op de uiteindelijke pretracheale positie terecht. Tussen de 6e en de 8e week vindt dan desintegratie van de craniaal daarvan gelegen ductus thyroglossus plaats. Indien de ductus thyroglossus persisteert, kan dit leiden tot het ontstaan van een cyste op het niveau van de tongbasis, hoog in de hals of net craniaal van het schildklierkraakbeen. Bij infectie of na incisie of onzorgvuldige excisie kan secundaire fistelvorming optreden.
Kliniek
De typische manifestatie van een ductus-thyroglossusrestant is een zwelling aan de voorzijde van de hals in de middenlijn. De zwelling beweegt naar boven met het uitsteken van de tong en beweegt op en neer met slikken vanwege de verbinding met het os hyoideum. De plaats van de zwelling kan variëren van het foramen caecum linguae tot juist boven het sternum. De zwelling kan secundair geïnfecteerd raken als gevolg van een bovensteluchtweginfectie en een typische ontstekingsreactie geven. De consistentie van de zwelling varieert van week tot hard.
De voornaamste elementen van de differentiaaldiagnose zijn enkele andere oorzaken van zwellingen in de middenlijn van de hals, zoals ectopisch schildklierweefsel, submentale lymfeklieren of een dermoïdcyste.
Diagnostiek
Indien er twijfel bestaat over de diagnose kan aanvullend onderzoek verricht worden. De consensus luidt dat echografie het onderzoek van keuze is indien men twijfelt tussen een cysteuze of een solide afwijking. Voorts kan de echografie informatie verschaffen over de aanwezigheid en de plaats van de schildklier. Dit is van belang omdat de zwelling het enige functionele schildklierweefsel kan bevatten.
behandeling van de mediane halscyste
Een acuut ernstig ontstoken cyste kan in eerste instantie het beste door middel van conservatieve maatregelen en indien nodig met incisie en drainage tot rust worden gebracht. Voor niet of licht ontstoken restanten van de ductus thyroglossus dient echter een volledig andere koers te worden gevaren.
In het verleden werden mediane halscysten op verschillende manieren behandeld. Incisie met drainage leidde evenals excisie van de cyste bij ongeveer de helft van de patiënten tot recidief.34 Excisie van de cyste mét fistelgang en corpus van het os hyoideum (de Schlange-operatie) deed de recidiefkans dalen tot 20.5 De resultaten van de chirurgische therapie van ductus-thyroglossusresten verbeterden echter zeer sterk na invoering van de Sistrunk-operatie.6 7 Sistrunk voegde in de behandeling twee principes samen, die ook nu nog gelden en die door ons in alle gevallen van deze restanten worden gepropageerd (figuur). Ten eerste volgde hij de Schlange-techniek, waarbij het gehele corpus van het os hyoideum wordt verwijderd. Hierbij wordt de cyste of fistelgang tot aan het os hyoideum vrijgeprepareerd. Ook het corpus wordt vervolgens vrijgeprepareerd en beiderzijds met een snijdende beentang doorgesneden (zie de figuur). Ten tweede wees Sistrunk pogingen af om de resten van de ductus thyroglossus proximaal van het os hyoideum op te zoeken. In plaats daarvan was hij van mening dat een complete weefselcilinder met een diameter van 3-5 mm vanaf het os hyoideum naar craniaal richting foramen caecum linguae moest worden verwijderd. De larynx en de tongbodem dienen daarbij niet te worden beschadigd. Om optimaal inzicht te krijgen in de afstanden tijdens het vrijprepareren van dit laatste stukje weefsel craniaal van het hyoïd kan met een vinger intraoraal worden gevoeld ter hoogte van het foramen caecum linguae. Het uiteindelijke resectiepreparaat bestaat dan uit de cyste en (of) fistelgang, het corpus van het os hyoideum en het suprahyoïdale weefsel. Dit resectiepreparaat dient en bloc te worden verwijderd. Bij histologisch onderzoek van deze weefselcilinders toonden Sade en Rosen aan dat in 14 van de 20 resectiepreparaten sinussen of cysten van epidermale oorsprong aanwezig waren.8 De resultaten van dit histologische onderzoek zijn mede een verklaring voor de lage recidiefpercentages (0-6) na een juist uitgevoerde operatie volgens Sistrunk.
resultaten in het academisch ziekenhuis groningen
Over de periode 1987-1995 werden 40 patiënten met restanten van de ductus thyroglossus geopereerd in het Academisch Ziekenhuis Groningen (de 3 beschreven patiënten behoren tot deze 40). De zwelling in de hals werd ontdekt bij patiënten in de leeftijd direct na de geboorte tot het 60e levensjaar. Elf patiënten waren ouder dan 15 jaar ten tijde van de ontdekking. De duur tussen de ontdekking van de zwelling en de eerste operatie bedroeg 1 week-18 jaar. Van de 40 patiënten kwamen 29 voor primaire operatie: 23 van dezen werden volgens de Sistrunk-methode geopereerd, 5 volgens de Schlange-methode en bij 1 werd alleen excisie van de cyste verricht (omdat ten onrechte de diagnose ‘suppuratieve lymfeklier’ was gesteld). Bij de 5 patiënten die volgens de Schlange-methode werden geopereerd, meende de operateur een Sistrunk-operatie te hebben verricht. Van de 29 patiënten die primair werden geopereerd, kregen er 4 een recidief: 1 na een Sistrunk-ingreep waarbij het preparaat niet en bloc verwijderd was, 2 bij wie een Schlange-operatie was uitgevoerd en 1 bij wie alleen een excisie van de cyste was verricht. Van de 4 patiënten kregen 3 1 maal recidief en 1 2 maal.
De overige 11 van de 40 patiënten hadden reeds 1-5 ingrepen elders ondergaan. Van deze patiënten waren 1 volgens de Sistrunk- en 1 volgens de Schlange-methode geopereerd. Er was 15 maal excisie verricht en 8 maal incisie met drainage. Deze patiënten werden bij ons volgens de Sistrunk-methode geopereerd, waarna 2 recidieven ontstonden. Bij de ene patiënt was daarvoor 1 additionele Sistrunk-operatie nodig, bij de andere werden dat er uiteindelijk 3. Daarbij moet worden opgemerkt dat het opereren van recidieven in dit gebied aanzienlijk wordt bemoeilijkt door littekenweefsel, waardoor de herkenning van de normale anatomische structuur lastig is. De eerste kans tot operatieve correctie is veruit de beste en dient niet gemist te worden.
Recidieven in de groep van 40 patiënten traden tussen 2 weken en 9 maanden op met een gemiddelde van 3 maanden. De recidiefvrije follow-upperiode van deze 40 patiënten bedroeg gemiddeld 5 jaar en 3 maanden (uitersten: 1 jaar en 4 maanden-9 jaar en 7 maanden).
Dames en Heren, restanten van de ductus thyroglossus vormen een bekende, maar vaak onderschatte en niet adequaat behandelde aandoening. Na zorgvuldige indicatiestelling en bij juiste toepassing van de operatietechniek (de Sistrunk-methode) zijn recidieven tot een minimum te beperken (bij ons kreeg 1/23 primair met een Sistrunk-operatie behandelde patiënten een recidief). De eerste operatie, mits op de juiste wijze uitgevoerd, biedt de meeste kans op genezing. Daarbij merken wij op dat de Sistrunk-operatie niet is voorbehouden aan kinderchirurgen alleen, maar verricht kan worden door iedere chirurg met kennis en vaardigheden op het terrein van de behandeling van aandoeningen in het hoofdhalsgebied.
Wij danken dr.Z.J.de Langen en prof.dr.R.P.Zwierstra, kinderchirurgen, voor hun commentaar op het manuscript.
Literatuur
Allard RHB. The thyroglossal cyst. Head Neck Surg1982;5:134-46.
Santiago W, Rybak LP, Bass RM. Thyroglossal duct cyst ofthe tongue. J Otolaryngol 1985;14:261-4.
Noyek AM, Friedberg J. Thyroglossal duct and ectopicthyroid disorders. Otolaryngol Clin North Am 1981;14:187-201.
Lawson VG, Fallis JC. Surgical treatment of thyroglossalduct remnants. Can Med Assoc J 1969;100:855-8.
Ein SH, Shandling B, Stephens CA, Mancer K. The problem ofrecurrent thyroglossal duct remnants. J Pediatr Surg 1984;19:437-9.
Sistrunk WE. The surgical treatment of cysts of thethyroglossal tract. Ann Surg 1920;71:121-4.
Sistrunk WE. Technique of removal of cysts and sinuses ofthe thyroglossal duct. Surg Gynecol Obstet 1928;46:109-12.
Sade J, Rosen G. Thyroglossal cysts and tracts. Ahistological and histochemical study. Ann Otol Rhinol Laryngol1968;77:139-45.
(Geen onderwerp)
Amstelveen, februari 1998,
In hun artikel over de mediane halscyste vestigen Hofer en Klaase terecht de aandacht op de techniek van behandeling van ductus-thyroglossusrestanten, waarbij de Sistrunk-methode reeds sinds 1928 de standaardbehandeling is (1998:105-8).
Enige opmerkingen over de diagnostiek van de mediane halszwellingen zijn evenwel op zijn plaats. De auteurs stellen dat bij twijfel over de diagnose, echografie het onderzoek van eerste keus is. In de literatuur is er echter geen consensus over het aanvullend onderzoek bij vermoeden van een mediane halscyste.12
Bij anamnese en lichamelijk onderzoek kan het onderscheid tussen een ductus-thyroglossuscyste en ectopisch schildklierweefsel moeilijk zijn. Beide kunnen een toename van zwelling geven. Een cyste kan toename van de zwelling geven door een infectie afkomstig van de bovenste luchtwegen, stase van mucussecreet en een lymfoïde reactie van het de ductus omringende lymfeweefsel (in 20% van de gevallen aanwezig).3 Ectopisch schildklierweefsel kan een dergelijke toename veroorzaken door (metabole) stress bij een bovensteluchtweginfectie en groeispurts.1 Daarnaast bewegen beide zwellingen op dezelfde karakteristieke wijze bij slikken en tongprotrusie. Bovendien is differentiatie op basis van consistentie en palpatie van de normale pretracheale positie van de schildklier vaak moeilijk.2 Voor het preoperatief stellen van de juiste diagnose is dus aanvullend onderzoek gewenst.12 45
Echografie kan de aanwezigheid en de plaats van de schildklier aantonen, maar is niet specifiek in het onderscheiden van solide weefsel en functionerend schildklierweefsel.1 Bovendien kunnen visceuze cystesecreties en omringend lymfeweefsel foutief geïnterpreteerd worden als solide structuren.2
Gezien het relatief frequent voorkomen van een persisterende ductus thyroglossus bij obducties (7%),6 het vóórkomen van schildklierweefsel in of bij de ductus in 10-45% van de gevallen,7 en de relatief hoge kans een patiënt met een mediane zwelling in de hals tegen te komen,2 dient functionerend schildklierweefsel aangetoond dan wel uitgesloten te worden.
De technetium-schildklierscan wordt aanbevolen voor het detecteren van ectopisch schildklierweefsel evenals normaal schildklierweefsel. 124 5 Routinematig vraagt 35% van artsen een preoperatieve schildklierscan aan bij vermoeden van een ductus-thyroglossuscyste (KNO-artsen 65% en kinderchirurgen 28%).2 De preoperatieve schildklierscan dient in de consensus over de diagnostiek van mediane halszwellingen de gouden standaard te zijn.
Tenslotte verdient het niet de voorkeur het enige functionerende schildklierweefsel in de zwelling te excideren, aangezien dan levenslange hormoonsuppletie noodzakelijk is wegens hypothyreoïdie.
Damiano A, Glickman AB, Rubin JS, Cohen AF. Ectopic thyroid tissue presenting as a midline neck mass. Int J Pediatr Otorhinolaryngol 1996;34:141-8.
Pinczower E, Crockett DM, Atkinson JB, Kun S. Preoperative thyroid scanning in presumed thyroglossal duct cysts. Arch Otolaryngol Head Neck Surg 1992;118:985-8.
Ward PH, Strahan RW, Acquarelli M, Harris PF. The many faces of cysts of the thyroglossal duct. Trans Am Acad Ophthalmol Otolaryngol 1970;74:310-8.
Morgan NJ, Emberton P, Barton RPE. The importance of thyroid scanning in neck lumps ‐ a case report of ectopic tissue in the right submandibular region. J Laryngol Otol 1995;109:674-6.
Strickland AL, Macfie JA, Wyk JJ van, French FS. Ectopic thyroid glands simulating thyroglossal duct cysts. Hypothyroidism following surgical excision. JAMA 1969;208:307-10.
Ellis PD, van Nostrand AW. The applied anatomy of thyroglossal tract remnants. Laryngoscope 1977;87(5 Pt 1):765-70.
LiVolsi VA, Perzin KH, Savetsky L. Carcinoma arising in median ectopic thyroid (including thyroglossal duct tissue). Cancer 1974; 34:1303-15.
(Geen onderwerp)
Groningen, februari 1998,
Breedijks commentaar over de diagnostiek van de mediane halscyste brengt ons ertoe de essentie van de keuze voor echografische diagnostiek nog eens onder de aandacht te brengen. Allereerst is het zo dat de echografie niet primair gericht is op het stellen van de diagnose ‘mediane halscyste’, maar op het aantonen van normaal schildklierweefsel op de normale plaats. Indien er echografisch een normale schildklieraanleg is, kan de zwelling zonder gevaar worden verwijderd. Het is ondenkbaar dat het bij een echografisch aangetoonde normale schildklier om ander weefsel of om een niet-functionerende schildklier bij wel functionerend ectopisch schildklierweefsel zou gaan. Vandaar ook dat er consensus bestaat binnen de Nederlandse Vereniging voor Kinderchirurgie over het gebruik van echografie voor het aantonen van een normaal aangelegde schildklier. Indien er geen normale schildklier aanwezig is, moet de zwelling dus niet worden verwijderd. In dat geval is een schildklierscan aangewezen.
Ten slotte willen wij nog enkele opmerkingen maken over de door Breedijk gebruikte referenties. Zijn bewering dat er geen consensus bestaat over het aanvullend onderzoek bij de mediane halscyste is gebaseerd op 2 summiere casuïstische mededelingen.1 2 [referenties van Breedijk] Pinczower et al. melden, in tegenstelling tot wat Breedijk beweert, dat echografie inderdaad gebruikt kan worden om normaal schildklierweefsel aan te tonen.2 Hij beweert dat voor het preoperatief stellen van de juiste diagnose aanvullend onderzoek gewenst is.12 45 Preoperatief is het belangrijkste dat normaal schildklierweefsel wordt aangetoond door middel van echografie. Andere diagnosen kunnen met een schildklierscan ook niet worden gesteld. Breedijk beweert in één zin dat een persisterende ductus thyroglossus vaak voorkomt bij obducties (7%)6 en dat schildklierweefsel in 10-45% van de gevallen bij de ductus thyroglossus voorkomt.7 Genoemde referenties steunen deze bewering echter niet. Ellis en Van Nostrand stelden vast dat de aanwezigheid van schildkliercellen in het verloop van de afgedaalde schildklier een aanwijzing is voor een ductus-thyroglossusrest.6 LiVolsi et al. vermelden echter dat zij, nadat zij op schildkliercellen in het ductus-thyroglossustraject zijn gaan letten, een toename van 24% naar 62% hiervan zagen.7 Zij concludeerden dan ook dat schildklierweefsel in de ductus thyroglossus onderscheiden moet worden van het solitaire schildklierweefsel van de niet-ingedaalde schildklier. Zij vonden in 371 van 330.000 obducties (0,1%) over een periode van 62 jaar een persisterende ductus thyroglossus. De conclusies dat er een relatief hoge kans is om een patiënt met een mediane zwelling in de hals tegen te komen en dat ‘35% van artsen’ een preoperatieve schildklierscan zou laten maken bij vermoeden van een ductus-thyroglossuscyste zijn onjuist op basis van het door Breedijk gerefereerde artikel.2 Pinczower et al. bespreken een retrospectieve enquête onder een zeer selecte groep artsen, namelijk Amerikaanse kinder-KNO-artsen en kinderchirurgen, van wie slechts 65% van een niet nader aangeduid aantal respondeerde.2 Het feit dat 35% van deze groep beslist een schildklierscan aan te vragen in plaats van of als aanvulling op een echografie, wanneer men normaal schildklierweefsel wil aantonen, doet ons vermoeden dat de andere 65% er beter over heeft nagedacht. Mogelijk dat de beslissing in de eerste groep mede beïnvloed wordt door de medisch-juridische consequenties in de Verenigde Staten.