Samenvatting
- Extrapulmonale vormen van tuberculose tonen een stijgende incidentie. Deze vorm wordt vaker gezien bij migranten en HIV-geïnfecteerden.
- Halskliertuberculose komt het meeste voor, in Nederland bij ongeveer 200 patiënten per jaar.
- Onderzoek van een dunnenaaldaspiraat (met auramine-/ Ziehl-Neelsen-kleuring, Löwenstein-kweek en cytologisch onderzoek) is het eerstekeusdiagnosticum. Indien er geen zuurvaste staven worden gezien of geen granulomen met verkazing, gaat men over tot een excisiebiopsie.
- Het materiaal moet altijd ingezet worden voor kweek op tuberkelbacteriën.
- Op basis van anamnese, lichamelijk onderzoek, epidemiologische gegevens, laboratoriumonderzoek, aangetoonde zuurvaste staven of het cytologisch/histologisch beeld van granulomen met verkazing start men met de toediening van tuberculostatica in afwachting van de kweek.
- De behandeling vindt in principe plaats volgens dezelfde regels als die voor longtuberculose.
- Op basis van de literatuur zou evenals bij longtuberculose een verkorting van de continueringsfase mogelijk zijn met 3 maanden, waardoor de totale behandelingsduur van 9 naar 6 maanden verkort kan worden.
Reacties