Wel prostaatkanker, maar niet actief behandelen

Perspectief
Marco H. Blanker
Chris H. Bangma
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2019;163:D3698
Abstract
Download PDF

Samenvatting

Prostaatkanker is de meest voorkomende kanker bij mannen. Omdat deze tumoren meestal door vroegdiagnostiek worden gevonden, zijn zij vaak nog tot de prostaat beperkt. Het niet actief behandelen, maar wel actief volgen of waakzaam afwachten zijn volwaardige opties voor mannen met deze diagnose. Bij actief volgen krijgen mannen een gestructureerde follow-up met vervolgbepalingen van het prostaatspecifiek antigen (PSA) en prostaatbiopten, veelal ondersteund door MRI. Wanneer de tumor zich verder ontwikkelt, kan alsnog actieve behandeling worden ingezet. Met deze benadering is de 10-jaarsoverleving groot en hoeft een aanzienlijk deel van de mannen niet behandeld te worden. Bij waakzaam afwachten vindt geen structurele controle plaats, maar wordt gewacht tot de prostaatkanker klachten geeft. Die betreffen vooral botpijn door metastasering en obstructie van de plasbuis door lokale groei. Uitleg over deze opties is essentieel en huisartsen kunnen hierbij een belangrijke rol spelen.

artikel

Met ruim 12.000 nieuwe diagnoses per jaar is prostaatkanker de meest voorkomende vorm van kanker bij mannen (www.cijfersoverkanker.nl). Ongeveer 75% van de prostaattumoren wordt gevonden bij vroegdiagnostiek met een bepaling van het prostaatspecifiek antigeen (PSA). In Nederland is het meestal de man zelf die vraagt om een bepaling van zijn PSA-waarde.1 Het actief aanbieden van screening op prostaatkanker door de hulpverlener is immers bij de wet verboden. Het bekend worden van prostaatkanker bij iemand in de directe leefomgeving of het optreden van plasklachten zijn voor mannen redenen om zich te laten onderzoeken op prostaatkanker. Daardoor wordt de tumor bij de meeste mannen gediagnosticeerd op het moment dat deze beperkt is tot de prostaat.

In een Europees bevolkingsonderzoek naar prostaatkanker bleek 6% primair uitgezaaid te zijn.2 Bij slechts de helft van de nieuw ontdekte prostaattumoren bestond een directe indicatie voor behandeling.3 De andere helft bestond uit de zogenoemde indolente tumoren, die gewoonlijk nooit symptomen geven tijdens het leven. Bij opportunistische screening – dat wil zeggen: PSA-bepaling op verzoek van de man – zullen de resultaten vergelijkbaar zijn, hoewel goed onderzoek daarnaar ontbreekt. Juist voor de groep met een indolente tumor bleek een aanpak waarbij geen actieve interventie nodig is een volwaardige optie.

In dit artikel bespreken wij de opties voor deze aanpak. Er zijn twee vormen van niet-behandelen: ‘actief volgen’ en ‘waakzaam afwachten’. Om duidelijk te maken waarom dit bij prostaatkanker reële opties zijn, gaan we eerst in op het doel van behandeling.

Het doel van behandeling

Het doel van een actieve behandeling voor prostaatkanker is het verlengen van het leven en het verminderen van de klachten die de kanker geeft. Omdat klachten meestal pas in een laat stadium optreden, werd vanaf de jaren 90 actief gezocht naar asymptomatische tumoren in een vroeg stadium om metastasen of overlijden aan prostaatkanker te verminderen. Naast deze preventieve attitude bestond er ook scepsis over de effectiviteit van screening, vooral in de Scandinavische landen, zoals blijkt uit de stelling ‘Er gaan meer mensen dood mét prostaatkanker dan dóór prostaatkanker’.

Uit verschillende studies bleek dat de overleving van mannen met een laag-risicotumor na 10-15 jaar zonder actieve behandeling – dus met alleen afwachten – nagenoeg 100% was.4 Met deze retrospectieve studies werd belangrijke kennis opgedaan over het natuurlijke beloop van tumoren die tot de prostaat beperkt waren. Die kennis bleek hard nodig om patiënten uit te kunnen leggen dat prostaatkanker niet altijd actief behandeld hoeft te worden.

Zowel patiënten als artsen hebben een vrij basale drang om er bij de diagnose ‘kanker’ alles aan te doen de kanker te behandelen, ongeacht welke vorm het betreft. Deze drang is begrijpelijk, omdat veel mensen nu eenmaal doodgaan aan kanker en kanker zeker bij uitzaaiingen veelal een akelig beloop kent. De introductie van vroegdiagnostiek heeft het gezicht van prostaatkanker echter veranderd en maakte aanpassing in het beleid noodzakelijk.

Actief volgen

Actief volgen (‘active surveillance’) is een optie voor mannen bij wie een prostaatkanker is vastgesteld waarvan het erg onwaarschijnlijk lijkt dat deze ooit klachten zal geven.4 Dit zijn de prostaatkankers met de volgende kenmerken (tabel): T1c-2a (geen of een beperkte palpabele nodus bij rectaal onderzoek), Gleason-score < 7, initiële PSA-waarde < 10 ng/ml en een beperkt aantal positieve biopten (minder dan de helft van het aantal genomen biopten).

Tabel
Actief volgen of waakzaam afwachten?
Criteria waaraan de patiënt moet voldoen om voor deze opties in aanmerking te komen
Tabel | Actief volgen of waakzaam afwachten? | Criteria waaraan de patiënt moet voldoen om voor deze opties in aanmerking te komen

Actief volgen begint met uitleg aan de patiënt dat de kans erg klein is dat de tumor ooit klachten zal geven. De tumoren worden in de gaten gehouden met regelmatige controles, zodat alsnog een behandeling kan worden gestart wanneer wordt ontdekt dat de tumor verergert en het risico op latere uitzaaiing hoger is dan aanvankelijk ingeschat; deze behandeling is in opzet genezend. Onder ‘verergering’ wordt verstaan dat er ongunstige veranderingen optreden in het geheel van meetbare risicofactoren, zoals de PSA-waarde, de bevindingen bij het rectale onderzoek en de agressiviteit van de tumoren die bij de follow-up in de prostaatbiopten gevonden worden (de Gleason-score).

Bij actief volgen wordt volgens het huidige protocol elke 3 maanden de PSA-waarde bepaald gedurende de eerste 2 jaren. Het protocollaire vervolgbeleid hangt daarna af van de hoogte van de nieuwe bepaling. Na het eerste jaar worden opnieuw prostaatbiopten genomen. Tegenwoordig wordt hierbij ook een MRI-scan gemaakt, omdat hiervan gebleken is dat deze relevante afwijkingen aan het licht kan brengen in deze patiëntengroep. Als na deze biopten het beleid ‘actief volgen’ blijft, worden elke 3 jaar nieuwe biopten genomen. In dit traject kan naar voren komen dat er tumorprogressie is. Dan wordt met de patiënt gesproken over actieve behandeling. Mede door de gunstige tumorkenmerken is de prostaatkankerspecifieke overleving hoog in de groep die actief gevolgd wordt: na 10 jaar bedraagt de overleving meer dan 95%.5

Een aanzienlijk deel van de mannen die actief gevolgd worden (50-60%, afhankelijk van het gevolgde protocol) wordt na 5 jaar nog niet actief behandeld. Maar dit betekent ook dat met de huidige diagnostische methoden bij 40% van deze mannen het beloop van de tumor aanvankelijk suboptimaal wordt ingeschat. Bij ongeveer 10% van de patiënten speelt onzekerheid over de toekomst van de tumor een doorslaggevende rol om over te gaan op een invasieve behandeling. Na 10 jaar blijkt dat ongeveer 2% van de patiënten toch uitzaaiingen heeft, ondanks controle.

Keuzehulpen voor behandeling, die wij verderop in dit artikel bespreken, stellen dat ‘actief volgen’ geen bijwerkingen oplevert, maar dat er wel klachten kunnen optreden door de herhaalde biopten en dat het voor sommige mannen een onrustig idee kan zijn om niet direct in te grijpen. Veelal blijft onderbelicht dat elke controle leidt tot onrust bij patiënten over de mogelijke uitkomsten, net als bij tumorcontroles na een actieve behandeling. Een recente Britse studie liet daarnaast zien dat het risico op angst en depressie bij mannen die actief gevolgd worden groter is dan verwacht mocht worden op basis van angst en depressie in de algemene populatie.6 Eerder liet Nederlands onderzoek zien dat bij actief volgen angst en depressie minder vaak voorkwamen dan bij mannen die actief behandeld werden.7 Die studie toonde ook dat het hebben van een neurotische persoonlijkheidsstructuur beduidend vaker leidde tot angst bij mannen in de groep die niet behandeld werd.7

Dit aspect verdient extra aandacht in de spreekkamer. De arts dient de psychosociale impact van actief volgen goed in te schatten en zo nodig aanvullende hulp hierbij te bieden aan patiënt en zijn partner, in de vorm van een bezoek aan een daarin gespecialiseerde psycholoog.8 Doordat huisartsen hun patiënten vaak al langer kennen, spelen ook zij hierbij een belangrijke rol.

Waakzaam afwachten

Bij waakzaam afwachten (‘watchful waiting’) vindt geen behandeling plaats. Ook worden mannen niet actief onderzocht met een PSA-bepaling of rectaal toucher. In plaats daarvan wordt gewacht of zich symptomen ontwikkelen die een gevolg kunnen zijn van de prostaatkanker. Voor waakzaam afwachten komen mannen in aanmerking die geen klachten als gevolg van prostaatafwijkingen hebben en van wie te verwachten is dat zij door comorbiditeit niet in aanmerking komen voor een op genezing gerichte behandeling, omdat hun levensverwachting minder dan 10 jaar bedraagt (zie de tabel).

Zoals eerder gezegd geven onbehandelde indolente tumoren slechts bij uitzondering klachten. Als progressie toch tot klachten leidt, kan het gaan om botpijn bij metastasen of obstructie van de plasbuis bij lokale doorgroei. In het laatste geval hoort desobstructie door transurethrale resectie van de prostaat (TURP) tot de mogelijkheden. Hormonale therapie en bestraling van pijnlijke botmetastasen zijn behandelopties bij prostaatkanker in het uitgezaaide stadium.

Er is een ‘tussencategorie’ van patiënten aan het ontstaan die een periode van actief volgen hebben doorlopen zonder dat ingrijpen noodzakelijk was, maar bij wie een in opzet curatieve behandeling, zoals operatie of bestraling, wellicht niet meer wenselijk is door een verandering van comorbiditeit en afname van de levensverwachting (minder dan 10 jaar). In opzet curatieve behandelingen zijn er immers op gericht om klachten op termijn te voorkomen, terwijl voor deze behandelingen wel de mogelijke prijs van bijwerkingen betaald moet worden. Hierbij moet de patiënt dus de afweging maken: laat ik nu iets ingrijpends doen om te voorkomen dat ik over 10 jaar mogelijk uitzaaiingen heb, of wacht ik met elke therapie totdat ik klachten heb en begin ik dan aan een palliatieve behandeling waarvan de verwachting is dat deze in eerste instantie goed aanslaat?

De keuze in dit duivelse dilemma hangt af van de inschatting van levensverwachting, waarvan we allemaal weten dat juist die inschatting erg lastig is. Bij de patiënten in deze tussencategorie zal gewoonlijk alleen jaarlijks op verzoek het PSA gemeten worden om een vinger aan de pols te houden. Het is in de praktijk ondoenlijk deze bepaling achterwege te laten, omdat de patiënten al jaren met hun PSA-waarde geconfronteerd zijn als factor om hun kanker in de gaten te houden. Zij zijn als het ware ‘verslaafd’ geraakt aan de PSA-bepalingen.

Het waakzaam afwachten kan prima buiten het ziekenhuis plaatsvinden, zeker wanneer de patiënt vlot naar de uroloog terugverwezen kan worden bij klachten die mogelijk met de prostaatkanker te maken hebben. Verdere behandeling in die fase ligt in handen van de uroloog, de radiotherapeut en de oncoloog.

Keuzehulp

De beste strategie voor de individuele patiënt hangt af van tumorkenmerken, maar zeker ook van persoonlijke voorkeuren, normen en waarden. De ProstaatKankerStichting heeft samen met KWF en andere partijen een keuzehulp gemaakt voor mannen met gelokaliseerde prostaatkanker (https://prostaatkankerstichting.nl/prostaatkanker-keuzehulp/). Deze keuzehulp vergelijkt de behandelmogelijkheden en geeft patiënten inzicht in de verschillen daartussen, zowel in de overlevingskansen na de diagnose als in de bijwerkingen. Deze keuzehulp is weinig toegankelijk voor patiënten met beperkte taal- of gezondheidsvaardigheden, doordat de teksten nog erg ingewikkeld zijn. Juist voor deze groep patiënten houdt de uroloog een belangrijke rol bij het maken van de juiste keuze door de patiënt. Voor deze groep zien wij ook een rol voor de huisarts.

Opvallend is het ontbreken van de optie ‘waakzaam afwachten’ in menige keuzehulp. Wij vinden dit een omissie.

Aanbeveling voor de praktijk

Het beleid na de diagnose ‘prostaatkanker’ begint eigenlijk al voordat diagnostiek hiernaar wordt ingezet. Bij vroegdiagnostiek is het essentieel de patiënt goede informatie te geven over de verschillende biologische verschijningsvormen van prostaatkanker en de gevolgen die dat heeft voor al dan niet behandelen. PSA-bepalingen zonder goede uitleg zijn wat ons betreft uit den boze.

Een goed geïnformeerde patiënt kan kiezen voor vroegdiagnostiek. Wanneer hierbij een verhoogde PSA-waarde gevonden wordt, helpt het patiënten als de huisarts bij verwijzing uitlegt dat de uroloog met de patiënt bepaalt of biopten genomen moeten worden. Hiervoor wordt de Prostaatwijzer gebruikt (www.prostaatwijzer.nl/medical-risk-calculators). Dit instrument gebruikt naast de PSA-waarde het prostaatvolume om de uitkomsten van biopten te voorspellen. Toepassing van de Prostaatwijzer leidt tot ongeveer 25% minder biopten.1

Verder menen wij dat het goed is om al in de fase vóór de daadwerkelijke diagnostiek te benoemen dat op het stellen van de diagnose ‘prostaatkanker’ niet altijd een actieve behandeling hoeft te volgen, maar dat in veel gevallen actief volgen of waakzaam afwachten een goede optie kan zijn. Huisartsen die zich hiervoor toegerust voelen, kunnen een actieve rol te hebben in de ondersteuning van patiënten bij hun beslissing over behandelmogelijkheden, inclusief het volgens protocol actief volgen of waakzaam afwachten.

Literatuur
  1. Blanker MH, De Reijke TM, Van Moorselaar RJA, Opstelten W.Beleid vroegdiagnostiek prostaatcarcinoom aangepast. Ned Tijdschr Geneeskd. 2014;158:A8070.

  2. Schröder FH, Hugosson J, Carlsson S, et al. Screening for prostate cancer decreases the risk of developing metastatic disease: findings from the European Randomized Study of Screening for Prostate Cancer (ERSPC). Eur Urol. 2012;62:745-52.doi:10.1016/j.eururo.2012.05.068.Medline

  3. Bokhorst LP, Zhu X, Bul M, Bangma CH, Schröder FH, Roobol MJ. Positive predictive value of prostate biopsy indicated by prostate-specific-antigen-based prostate cancer screening: trends over time in a European randomized trial*. BJU Int. 2012;110:1654-60.doi:10.1111/j.1464-410X.2012.11481.x.Medline

  4. Van den Bergh RC, Vasarainen H, van der Poel HG, et al. Short-term outcomes of the prospective multicentre ‘Prostate Cancer Research International: Active Surveillance’ study. BJU Int. 2010;105:956-62.doi:10.1111/j.1464-410X.2009.08887.x.Medline

  5. Tosoian JJ, Carter HB, Lepor A, Loeb S. Active surveillance for prostate cancer: current evidence and contemporary state of practice. Nat Rev Urol. 2016;13:205-15.doi:10.1038/nrurol.2016.45.Medline

  6. Watts S, Leydon G, Eyles C, et al. A quantitative analysis of the prevalence of clinical depression and anxiety in patients with prostate cancer undergoing active surveillance. BMJ Open. 2015;5:e006674.Medline

  7. Van den Bergh RC, Essink-Bot ML, Roobol MJ, et al. Anxiety and distress during active surveillance for early prostate cancer. Cancer. 2009;115:3868-78.doi:10.1002/cncr.24446.Medline

  8. Kinsella N, Stattin P, Cahill D, et al. Factors influencing men’s choice of and adherence to active surveillance for low-risk prostate cancer: A mixed-method systematic review. Eur Urol. 2018;74:261-80.doi:10.1016/j.eururo.2018.02.026.Medline

Auteursinformatie

Rijksuniversiteit Groningen, UMC Groningen, afd. Huisartsgeneeskunde en Ouderengeneeskunde: dr. M.H. Blanker, huisarts en epidemioloog. Erasmus MC, afd. Urologie, Rotterdam: prof.dr. C.H. Bangma, uroloog.

Contact M.H. Blanker (m.h.blanker@umcg.nl)

Belangenverstrengeling

Belangenconflict en financiële ondersteuning: geen gemeld.

Auteur Belangenverstrengeling
Marco H. Blanker ICMJE-formulier
Chris H. Bangma ICMJE-formulier
Dit artikel is gepubliceerd in het dossier
Oncologie
Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Dit consensusstuk bewijst dat niet alleen bij pensioenkwesties maar ook bij screeningsproblemen -soms langdurig- 'polderen' tot fraaie praktische voorstellen voor praktische oplossingen kan leiden.

prof.dr. Siep Thomas, em. hoogleraar Huisartsgeneeskunde Erasmus MC Rotterdam

Het lijkt mij van belang een onderscheid aan te aanbrengen in de populatie mannen met prostaatkanker. Ik miste een leeftijdscriterium. Als een (jonger)  iemand uit een familie komt waarin al op jongere leeftijd (< 50 jaar) prostaatkanker symptomatisch is voorgekomen, dan denk ik dat actieve behandeling van ook asymptomatische carcinomen  bij zo'n persoon gewenst is. Of is er ooit vastgesteld dat ook in deze groep de 10-jaarsoverleving goed is bij 'watchful waiting' ?

Kees Rovers, SCEN-arts

In 1985 wezen Feinstein et al. op het probleem dat wanneer met nieuwe - veelal gevoeligere - diagnostica kanker wordt ontdekt, de kennis over het natuurlijke beloop van die tumor opnieuw moet worden onderzocht en vastgesteld. [1] Met name al dan niet opportunistische screening op kanker brengt ziekte aan het licht die anders nooit klinisch manifest zou zijn geworden. Dat geldt zeker voor prostaatkanker. Kunnen we betrouwbaar onderscheid maken tussen tumoren die wél behandeld moeten worden en tumoren waar rustig observeren en afwachten gerechtvaardigd is?

De tabel in het artikel van Blanker & Bangma somt een aantal criteria op, maar de vraag is hoe die werden gevalideerd: is dat op grond van correlaties met het natuurlijke beloop, vastgesteld op nieuwe populaties prostaatkankerpatiënten zoals die zijn ontstaan na verandering van de diagnostiek? En hoe valide zijn die criteria vanuit methodologisch oogpunt?

De palpatoire tumoruitbreiding bij rectaal onderzoek is uitermate subjectief. Is de voelbare nodus wel een tumorhaard? Is de tumoruitbreiding, vasgesteld met MRI-onderzoek niet relevanter? Datzelfde probleem geldt ook voor de geschatte tumorload in de biopten: is die wel representatief voor de aard en de uitbreiding van het tumorproces?

Het laatste punt betreft de Gleasonscore. Die is steeds de optelsom van het dominante tumorpatroon met de aanwezigheid van andere, mogelijk meer maligne componenten. Bij een Gleason score van 7 (= 3 + 4) betekent dat  de aanwezigheid van minder goed gevormde tumorbuizen. Juist die gradering 4 blijkt echter slecht reproduceerbaar. [2] Dat vraagt nader onderzoek naar betere standaardisering.

De problematiek van overdiagnostiek en dus van overbehandeling is bij prostaatcarcinoom imposant. [3] Het is goed dat Blanker & Bangma dit probleem onder de aandacht hebben gebracht in dit fraaie themanummer over kanker. De indicaties tot wel of niet afwachten in de tabel lijken - in de woorden van Siep Thomas - eerder op basis van polderen dan dat deze voldoende evidence-based zijn. We hebben nog een lange weg te gaan.

Prof.dr. Raimond Giard, klinisch patholoog n.p. en klinisch epidemioloog

1. Feinstein AR, Sosin DM, Wells CK. Stage migration and new diagnostic techniques as a source of misleading statistics for survival in cancer. N Engl J Med. 1985;312:1604–8.

2. Shah RB, Zhou M. Recent advances in prostate cancer pathology: Gleason grading and beyond. Pathol Int. 2016;66(5):260–72.

3. Loeb S,  et al. Overdiagnosis and overtreatment of prostate cancer. Eur Urol 2014;65(6):1046–55. 

Marco Blanker,
Chris Bangma

Bij afwegingen over wel of niet behandelen wordt veelal leidraad opgesteld o.b.v. afweging en consensus. Hierbij spelen de karakteristieken van patiënten en tumoren, die in de afgelopen decennia veranderden voor deze populatie, een belangrijke rol.

Dat bij een individuele besluitvorming vervolgens lotgenoten in de familie een belangrijke invloed hebben is herkenbaar. De suggestie van collega Rovers sluit daarbij aan. Bij prostaatkanker komt het voor dat door een dergelijke druk ook bij laag risico carcinomen makkelijker leidt tot invasieve behandeling, zonder wetenschappelijke onderbouwing van het nut hiervoor. Immers, in slechts in een klein percentage is er sprake van genetische belasting door bijvoorbeeld BRCA2 borstkanker gen mutaties in de familie. Consultatie bij een Klinisch Geneticus is dan nodig, omdat alleen bij deze uitzonderlijke gevallen opgemerkt is dat de prostaatkanker een agressiever biologisch beloop kan hebben. Verbetering van overleving door vroege behandeling is nog niet aangetoond en een strikt leeftijdscriterium is niet aan te geven [1]. Actief behandelen van familieleden van jonge prostaatkankerpatiënten is hierbij, evenals het screenen van deze groep, eerder het invoelbare gevolg van psychologische aspecten, dan van medisch onderbouwde noodzaak.

Collega Giard vraagt zich terecht af of voor al deze afwegingen voldoende wetenschappelijke onderbouwing is. We benadrukken hierbij dat het gebruik van de PSA bepaling niet nieuw is en al sinds de introductie ervan begin jaren negentig de kenmerken van de populatie met prostaatkanker danig heeft veranderd. Grote observationele studies, waaronder de ERSPC kennen inmiddels ook een lange follow-up, waarmee veel nieuwe kennis is vergaard. Voortdurend vernieuwende diagnostiek levert uiteraard een probleem op. De richtlijnen zijn altijd gebaseerd op oudere observaties waarvan het 20 jaar nam om deze te verkrijgen. Evenwel vormen dergelijke ervaringen het best mogelijke advies voor de huidige praktijk. Nieuwe technieken worden hierop geprojecteerd en uitkomsten van kleine kortdurende studies geëxtrapoleerd om hun waarde te beoordelen. Sommige traditionele observaties blijven toch zeer robuust:  het voelen van een nodus blijkt, ondanks de aanzienlijke tussen-beoordelaarsvariatie, toch een statistische relevante voorspeller te zijn op de aanwezigheid van een prostaatkanker. Zondermeer neemt de invloed van een dergelijk risicofactor met de tijd en door betere diagnostiek af. De interpretatie van de MRI is op weg, maar voldoet in veel aspecten nog niet aan alle verwachtingen. Ondanks het gebruik van de ‘Precise’ criteria voor beoordeling van de afbeeldingen, ontbreekt consensus over de evolutie van een MRI-laesie en hoe deze te vervolgen [2]. Hier geldt ook dat de ‘expert’ opinie door ervaring nog steeds het beste is wat we hebben en dat deze met voorzichtigheid gebruikt moet worden om aanbevelingen te doen. Ook de beoordeling van de histologie voor bepaling van de agressiviteit score volgens Gleason kan momenteel nog niet vervangen worden door bijvoorbeeld een profiel van moleculaire merkstoffen of genen vanwege te grote variatie. We zijn het met collega Giard eens dat er nog een lange weg te gaan is. Met onze aanbevelingen hopen wij onderwijl de overbehandeling die nadrukkelijk kleeft aan deze diagnose verder in te dammen.

1] J Clin Oncol. 2018 Feb 1;36(4):414-424.

2] Eur Urol. 2017 Apr;71(4):648-655.