Een overzicht van 29 jaar surveillance

Prionziekten in Nederland

Prionziekten onder de microscoop.
Hata Karamujić-Čomić
Annemieke J.M. Rozemuller
Marcel M. Verbeek
Afina W. Lemstra
M. Arfan Ikram
Cornelia M. van Duijn
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2022;166:D6653
Abstract
Download PDF

Samenvatting

  • Sinds 29 jaar worden prionziekten in Nederland gemonitord. De registratie wordt gecoördineerd door het Erasmus Medisch Centrum.
  • Sinds 2010 worden er jaarlijks gemiddeld 31 nieuwe patiënten gediagnosticeerd met een prionziekte.
  • Er is een lichte stijging in de incidentie van prionziekten, die vermoedelijk samenhangt met de verbeterde herkenning en diagnostiek.
  • De meest recente ontwikkeling in diagnostiek is de ‘real-time quaking-induced conversion’ (RT-QuIC)-test, die met hoge sensitiviteit en specificiteit de aanwezigheid van de pathogene vorm van het prioneiwit in liquor aantoont.
  • Een genetische variant in codon 129 van het priongen (PRNP) beïnvloedt de gevoeligheid voor de verschillende vormen van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob (CJD) en beïnvloedt ook het klinische beloop.
  • Het is van belang om alert te zijn op atypische uitingsvormen van CJD en op aandoeningen die op CJD lijken, zoals auto-immuunencefalitis, omdat deze laatste ziekte vaak behandelbaar is.

artikel

Prionziekten vormen een groep zeldzame, fatale, neurodegeneratieve aandoeningen die worden veroorzaakt door stapeling van abnormaal gevouwen prioneiwit (zie de kadertekst). Bij de mens worden verschillende typen onderscheiden. De ziekte van Creutzfeldt-Jakob (CJD) is de meest voorkomende prionziekte. Deze ziekte kan in 4 subvormen onderverdeeld worden: de sporadische, genetische, iatrogene en variantvorm. De sporadische vorm (sCJD) komt het meest voor; bij deze vorm zijn er geen familieleden met de ziekte en is er geen aanwijsbare overdraagbare oorzaak. Bij genetische CJD (gCJD) is er een genetische oorzaak door mutaties in het priongen (PRNP), het gen dat codeert voor het prioneiwit.1 De PRNP-genmutaties leiden ook tot andere prionziekten.2,3

Prionziekten zijn soms het gevolg van besmetting. De iatrogene vorm van CJD (iCJD) wordt overgebracht van mens op mens. Via overdracht van dier op mens ontstond variant-CJD (vCJD). vCJD is gerelateerd aan de consumptie van producten die gemaakt zijn van runderen met boviene spongiforme encefalopathie (BSE). Deze runderen ontwikkelden BSE door consumptie van besmet diermeel.4 Hierop ontstond de BSE-epidemie en volgden interventies in de voedselketen. Naar aanleiding van de BSE-epidemie worden prionziekten in Nederland gemonitord.

In dit artikel geven we een achtergrond van de pathogenese van prionziekten en bespreken we de belangrijke bevindingen in de afgelopen 29 jaar, sinds de start van de surveillance in Nederland. Ook bespreken we de bevindingen in internationale context.

Monitoring van prionziekten

De monitoring vindt plaats vanuit de afdeling Epidemiologie van het Erasmus Medisch Centrum (Erasmus MC); deze afdeling maakt onderdeel uit van EuroCJD. Thans vindt de registratie van prionziekten landelijk plaats door het nationale registratiecentrum. Dit centrum wordt gecoördineerd vanuit het Erasmus MC, maar valt onder de verantwoordelijkheid van de Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding (LCI) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en is onderdeel van de landelijke werkgroep CJD.

Aan deze werkgroep nemen ook de volgende 3 academische centra deel: Amsterdam UMC locatie VUmc, Radboudumc en UMC Utrecht. In het Amsterdam UMC is neurologische expertise ten aanzien van CJD en de differentiaaldiagnostiek. In het Radboudumc wordt liquoronderzoek verricht naar hersenspecifieke eiwitveranderingen. Het UMC Utrecht is verantwoordelijk voor de obducties en verricht ook liquoronderzoek, voor de diagnostiek van CJD en voor cytologisch onderzoek om andere, behandelbare ziekten uit te sluiten.

Epidemiologie

Bijna 3 decennia leidt de afdeling Epidemiologie van het Erasmus MC het epidemiologisch en genetisch onderzoek naar prionziekten. Een belangrijke taak is het monitoren van de prevalentie en incidentie van deze zeldzame vorm van dementie. Het centrum heeft een centrale en leidende rol gespeeld in het voorkómen van de verspreiding van vCJD in Europa. Een ziekte met een zo divers palet van verschijningsvormen die samenhangen met de transmissieroute, vraagt om nationale en internationale expertise.

Er is een stijging in het aantal patiënten bij wie de einddiagnose ‘prionziekte’ is gesteld. De incidentiecijfers zijn gebaseerd op pathologisch bevestigde casussen en patiënten met ‘waarschijnlijke’ prionziekte op basis van het klinische beloop en de diagnostische bevindingen. Het overzicht van de surveillance van 1997-2007 werd eerder beschreven.5 Tot en met 2009 werden in Nederland gemiddeld 17 patiënten per jaar (1,1 per miljoen inwoners per jaar) gediagnosticeerd met prionziekte; in de periode 2010-2021 waren dit gemiddeld 31 patiënten per jaar (1,8 per miljoen per jaar), wat een duidelijke toename is. Van alle patiënten met prionziekten werd 95% gediagnosticeerd met sCJD. In figuur 1 is deze incidentie sinds de start van de surveillance tot en met 2021 weergegeven.

Figuur 1
De incidentie van de sporadische vorm van ziekte van Creutzfeldt-Jakob in Nederland stijgt
Figuur 1 | De incidentie van de sporadische vorm van ziekte van Creutzfeldt-Jakob in Nederland stijgt
De incidentie van de sporadische vorm van ziekte van Creutzfeldt-Jakob in Nederland is weergegeven als het jaarlijkse aantal nieuwe patiënten (linker Y-as) en de incidentie per miljoen inwoners per jaar (rechter Y-as). Bij aanmelding van historische gevallen wordt aantal patiënten retrospectief aangepast.

De incidentie in Nederland is vergelijkbaar met de wereldwijde incidentie.6 In andere landen wordt ook een toename van de incidentie van prionziekten gezien.7 Deze toename kunnen we met name toeschrijven aan een toegenomen bewustwording en bekendheid met de ziekte, verbeterde diagnostiek en de ontwikkeling van surveillancecentra.8 Er is geen behandeling voor prionziekten. Onderzocht wordt of monoklonale antilichamen tegen prioneiwit (PRN100) een rol kan spelen bij de behandeling.9

Van de meeste prionziekten is de oorzaak niet bekend; het gaat hierbij om sporadische prionziekten (sCJD) en sporadische fatale insomnia (sFI). Er zijn 2 zeldzame routes bekend voor het ontstaan van prionziekten: een PRNP-genmutatie en de overdracht van verkeerd gevouwen prioneiwitten van mens op mens of dier op mens. De genetische prionziekten zijn: gCJD, de ziekte van Gerstmann-Sträussler-Scheinker (GSS) en fatale familiaire insomnia (FFI); de overdraagbare prionziekten zijn: vCJD, iCJD en kuru.

Moleculaire pathologie

Prionen zijn lichaamseigen eiwitten die worden gecodeerd door het PRNP-gen, dat gelokaliseerd is op chromosoom 20. Bij prionziekten vindt er een verandering (verkeerde vouwing, ‘misvouwing’) plaats van het cellulaire prioneiwit (PrPC) naar het pathologische prioneiwit (PrPSc).10 Het misvouwen van de prioneiwitten in het brein breidt zich vervolgens uit (dit heet: propagatie), waardoor er accumulatie van deze eiwitten plaatsvindt (figuur 2 en 3).11 Het feit dat lichaamseigen prioneiwitten pathogeen worden, maakt het onderliggende ziektemechanisme uniek.

Figuur 2
Prioneiwitten geven verkeerde vouwing door aan ‘gezond’ eiwit
Figuur 2 | Prioneiwitten geven verkeerde vouwing door aan ‘gezond’ eiwit
De blauwe structuur staat voor het cellulaire prioneiwit PrPC, de rode structuren voor het pathologische prioneiwit PrPSc. Er zijn verschillende ‘misvouwingen’ van PrPSc bekend. Het pathologische prioneiwit kan deze abnormale vouwing doorgeven aan het PrPC. Dit proces wordt propagatie genoemd. De verschillende misvouwingen leiden door propagatie tot de verschillende prionziekten.(10)(11) (Ontleend aan een eerder gepubliceerde figuur.(25))
Figuur 3
Het ontstaan van prionziekten
Oorzaken en typen
Figuur 3 | Het ontstaan van prionziekten | Oorzaken en typen
Prionziekten worden veroorzaakt door opeenstapeling van verkeerd gevouwen prioneiwitten in het brein. Er vindt misvouwing plaats van het cellulaire prioneiwit PrPC naar het pathologische prioneiwit PrPSc, dat vervolgens misvouwing bij andere cellulaire prioneiwitten induceert (propagatie, zie figuur 2); hierdoor accumuleert het PrPSc.(10)(11) De misvouwing kan het gevolg zijn van een PRNP-genmutatie (bij de genetische vormen) of door verkeerd gevouwen prioneiwitten die van dier op mens of van mens op mens zijn overgedragen. Bij de sporadische vormen is er een overmaat aan spontaan verkeerd gevouwen prioneiwitten.FFI = fatale familiaire insomnia; gCJD = genetische vorm van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob; GSS = ziekte van Gerstmann-Sträussler-Scheinker; iCJD = iatrogene vorm van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob; PRNP = priongen; PrPC = cellulair prioneiwit; PrPSc = pathologisch prioneiwit; sCJD = sporadische vorm van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob; sFI = sporadische fatale insomnia; vCJD = variantvorm van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob.

CJD kan in verschillende moleculaire subtypen worden ingedeeld op basis van het PRNP-genotype. Variatie in het PRNP-gen in codon 129 is een belangrijke determinant voor prionziekten. De 2 varianten van dit codon, die coderen voor methionine (M) en valine (V), leiden tot 3 verschillen genotypes: MM en VV (beide homozygoot) en MV (heterozygoot). Het genotype bepaalt niet alleen de gevoeligheid voor het ontwikkelen van de ziekte, maar ook het klinische beloop.12,13

Het PRNP-genotype MM is een risicofactor voor het ontwikkelen van sCJD. MM komt voor bij 71% van de patiënten met sCJD in Nederland, MV bij 22% en VV bij 7%.14 In de algemene Nederlandse bevolking daarentegen draagt 45% MM, 46% MV en 9% VV.14 Voor vCJD geldt eveneens dat het genotype MM een risicofactor is. Tot 2017 waren er alleen MM-dragers bekend die vCJD ontwikkelden. In dat jaar is bij een patiënt met vCJD voor het eerst het PRNP-genotype MV gerapporteerd.15

Typen prionziekten

Sporadische prionziekten

sCJD en sFI

sCJD is de meest voorkomende prionziekte. De oorzaak van sCJD is niet bekend. De gemiddelde leeftijd waarop de ziekte ontstaat is 60 jaar. De ziekte komt zowel bij vrouwen als bij mannen voor. Karakteristieke klinische verschijnselen zijn snel progressieve cognitieve achteruitgang in combinatie met neurologisch verschijnselen als ataxie, myoclonus, piramidale verschijnselen, visuele stoornissen, extrapiramidale verschijnselen en spraakstoornissen. Meestal overlijden de patiënten binnen weken tot maanden na het begin van de ziekte, maar een langere ziekteduur wordt soms ook gezien. De diagnostische criteria voor sCJD zijn weergegeven in tabel 1.16 Een recent beschreven prionziekte is sFI, die klinisch erg lijkt op FFI, maar waarbij geen mutatie in het PRNP-gen bekend is en die niet clustert in families; sFI komt sporadisch voor en is bij 2 patiënten in Nederland gediagnosticeerd.3

Tabel 1
Diagnostische criteria voor de sporadische vorm van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob (16)
Tabel 1 | Diagnostische criteria voor de sporadische vorm van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob (16)

Genetische prionziekten

gCJD, GSS en FFI

Na sCJD zijn genetische prionziekten de meest frequente prionziekten. In Nederland zijn er tot en met 2021 28 patiënten met een genetische prionziekte geregistreerd (bijna 5% van het totaal; 15 met gCJD, 7 met GSS en 6 met FFI). Wereldwijd heeft gemiddeld 15% van alle patiënten met een prionziekte een genetische vorm van de ziekte.17 Het is lastig het aantal patiënten internationaal te vergelijken, aangezien in bepaalde landen, zoals Slowakije, Hongarije, Chili en Israël, proportioneel meer genetische prionziekten voorkomen door clustering van de ziekte.1,17

De kenmerkende klinische verschijnselen van genetische prionziekten verschillen per subtype. Mutaties in het PRNP-gen kunnen leiden tot gCJD, GSS en FFI. Afhankelijk van de onderliggende mutatie in het PRNP-gen staan bijvoorbeeld dementie of juist cerebellaire verschijnselen op de voorgrond. Er kan echter ook bij patiënten binnen dezelfde familie een grote variatie in de symptomen zijn.

De meest voorkomende mutatie is E200K, die leidt tot gCJD.1 De typische eerste verschijnselen hierbij zijn snel progressieve dementie, balansstoornissen en gedragsveranderingen. Later worden vaak myoclonus en piramidale en extrapiramidale verschijnselen gezien. Een overzicht van de meest voorkomende PRNP-genmutaties staat in supplement 1.16,18

GSS is een aandoening met een brede variatie aan symptomen, waarbij eerst vooral balansstoornissen worden gezien en later dysartrie, nystagmus en dementie. De karakteristieke eerste verschijnselen van FFI zijn progressieve insomnia en autonome disfunctie, waarbij later myoclonieën, ataxie en cognitieve achteruitgang ontstaan.

Tot voor kort was het PRNP-gen het enige gen dat consistent in verband gebracht kon worden met een risico op CJD en andere prionziekten. Een Europees samenwerkingsverband heeft de afgelopen jaren een genoombrede zoektocht naar andere genen uitgevoerd in een grote onderzoekspopulatie, waaronder de patiënten van het Nederlandse registratiecentrum. Deze studie laat zien dat ook de genen STX6 en GAL3ST1 een rol spelen.19

 

Overdraagbare prionziekten

iCJD

De overdraagbare prionziekten zijn zeldzaam in Nederland. De bronnen van infectie bij iCJD zijn: behandeling met humaan groeihormoon (hGH), transplantatie van de dura mater, corneatransplantatie en besmette neurochirurgische instrumenten. In de afgelopen 29 jaar zijn in Nederland 6 patiënten met iCJD gezien. In 2001 werd een patiënt gezien met iCJD na behandeling met hGH op kinderleeftijd. Deze patiënt was 47 jaar toen de eerste symptomen ontstonden, na een incubatietijd van 38 jaar, en overleed na een ziekteduur van 6 maanden. Internationaal werden de eerste patiënten met deze besmettingswijze beschreven in 1985. Sindsdien zijn er tot 2012 226 patiënten met iCJD beschreven, van wie de meesten in Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten.20 Deze epidemie van iCJD is grotendeels onder controle.

In Nederland zijn 5 patiënten bekend die na een dura-matertransplantatie iCJD ontwikkelden. De leeftijd waarop de eerste symptomen optraden varieerde tussen 51 en 66 jaar, en de incubatietijd varieerde tussen 10 en 27 jaar. Deze 5 patiënten ondergingen de dura-matertransplantatie tussen 1982 en 1988 en kregen symptomen tussen 1998 en 2011. Hun ziekteduur varieerde tussen 2 en 9 maanden. Internationaal werden de eerste patiënten met iCJD na dura-matertransplantatie gezien in 1987. Tot 2012 waren er 228 patiënten bekend.20 De meeste patiënten werden gezien in Japan (154 patiënten).21 De oorzaak was besmet lyodura, een materiaal dat in Duitsland werd vervaardigd uit menselijke dura mater. Dit was ook de bron van besmetting bij de Nederlandse patiënten. Ook voor deze vorm lijkt de epidemie onder controle.

vCJD

In Nederland werd de diagnose vCJD tussen 2005 en 2008 gesteld bij 3 patiënten. De leeftijd waarop de symptomen begonnen was 14 jaar, 24 jaar en 48 jaar en de ziekteduur varieerde tussen de 14 en 20 maanden. Sinds 2009 zijn in Nederland geen nieuwe patiënten met vCJD beschreven. Karakteristieke verschijnselen zijn cognitieve achteruitgang, neuropsychiatrische verschijnselen en sensibiliteitsstoornissen. Het ziektebeloop is langer dan bij sCJD en het betreft jongere patiënten.14 De diagnostische criteria voor vCJD zijn weergegeven in tabel 2.16

Tabel 2
Diagnostische criteria voor de variantvorm van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob (16)
Tabel 2 | Diagnostische criteria voor de variantvorm van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob (16)

De BSE-epidemie werd in 1985 in het Verenigd Koninkrijk beschreven en vormde de aanleiding voor de internationale surveillance van de potentiële overdracht van BSE op de mens. Deze surveillance vindt plaats via EuroCJD. De BSE-epidemie was de eerste dier-gerelateerde prionepidemie bij mensen. vCJD heeft een bijzonder atypisch klinisch beeld en heeft daarom de naam ‘nieuwe variant’ of ‘vCJD’ gekregen. EuroCJD heeft een belangrijke rol gespeeld in het ontdekken en afbakenen van het klinische beeld en pathologische beeld. Ook heeft de surveillance mogelijk gemaakt de vCJD-epidemie grotendeels te beperken door interventies in de voedselketen.

Tot op heden zijn er wereldwijd in totaal 232 patiënten met vCJD bekend, van wie 178 in het Verenigd Koninkrijk (mediane leeftijd: 26 jaar; uitersten: 12-74) en 28 in Frankrijk (mediane leeftijd: 36 jaar; uitersten: 18-57).7 In andere landen zijn kleine aantallen vCJD-patiënten bekend: Spanje (5), Verenigde Staten (4), Ierland (4), Italië (3), Portugal (2), Canada (2), Saoedi-Arabië (1), Japan (1) en Taiwan (1).7

Kuru

Kuru komt niet voor in Nederland. Het komt voor bij bevolkingsgroepen in Papoea Nieuw-Guinea, waar mens-op-menstransmissie plaatsvond door ritueel kannibalisme. Transmissie van kuru vindt plaats via de orale route. Deze epidemie is zo goed als verdwenen. De ziekte manifesteert zich met een klinisch beloop in verschillende stadia. Aanvankelijk vertoont de patiënt met name tremor en ataxie. Daarna is er progressie van deze symptomen en komen er oncontroleerbare bewegingen bij. In een later stadium treedt dementie op.

Diagnostiek

Bij verdenking op CJD is beoordeling door een ervaren neuroloog noodzakelijk. De eerste stap in de diagnostiek is een MRI-scan van de hersenen. Kenmerkend is een hoog signaal in de basale kernen en corticale gebieden op ‘fluid-attenuated inversion recovery’ (FLAIR)-opnames en diffusiegewogen imaging (DWI) (zie tabel 1).16 Daarnaast kunnen liquoronderzoek en elektroencefalografie worden ingezet.22 Een overzicht van de werkwijze bij een vermoeden van CJD en waar clinici terecht kunnen voor gerichte diagnostiek is te vinden in supplement 2.

Nieuwe test

Sinds kort is de ‘real-time quaking-induced conversion’(RT-QuIC)-test in liquor beschikbaar in het UMC Utrecht en het Radboudumc. Deze test kan verkeerd gevouwen prionen direct aantonen en heeft voor sCJD een specificiteit van 100% en sensitiviteit van 92%.23 Hiermee is de diagnostische waarde veel hoger dan die van de 14-3-3-eiwittest in liquor.24 De RT-QuIC-test is opgenomen in de diagnostische criteria voor sCJD.16 Met deze test is het mogelijk sCJD bij leven vast te stellen met een hoge mate van zekerheid, wat een grote vooruitgang is voor patiënten, familieleden en clinici. Vooralsnog blijft post mortem neuropathologisch onderzoek echter nodig om de aanwezigheid van abnormale prioneiwitten, sponsvormige veranderingen, neuronenverlies en gliose aan te tonen en daarmee de diagnose te bevestigen.

Differentiaaldiagnose

Er zijn verschillende aandoeningen die sterk kunnen lijken op CJD. Snel progressieve dementie kan ook worden gezien bij andere neurodegeneratieve ziekten, zoals de snel progressieve vorm van de ziekte van Alzheimer, Lewy-lichaampjesdementie, vasculaire dementie, cerebrale amyloïd angiopathie, intravasculair lymfoom, multipele corticale metastasen, maar ook bij auto-immuunencefalitis (zoals anti-VGKC-auto-immuunencefalitis); auto-immuunencefalitis is een groep van aandoeningen die, mits tijdig ontdekt, meestal behandelbaar zijn. Aanvullend onderzoek, waaronder een MRI-scan van de hersenen, liquoronderzoek en serologisch onderzoek naar anti-neuronale antistoffen, kan dan uitkomst geven.

Conclusie

Prionziekten zijn zeldzame progressieve neurodegeneratieve aandoeningen met een fataal beloop, die berusten op verkeerde vouwing (‘misvouwing’) van het prioneiwit. Het polymorfisme van codon 129 van het PRNP-gen beïnvloedt de gevoeligheid voor het ontwikkelen van prionziekte en het klinische beloop. Jaarlijks wordt bij gemiddeld 31 nieuwe patiënten in Nederland een prionziekte gediagnosticeerd. De incidentie van prionziekten stijgt licht, waarschijnlijk door de betere herkenning, verbeterde diagnostische mogelijkheden en goede surveillance.

Het is van belang om waakzaam te zijn voor atypische uitingsvormen van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob, maar ook voor behandelbare ziekten die op CJD lijken. De RT-QuIC-test in liquor heeft een hoge sensitiviteit en specificiteit voor CJD. De diagnostiek voor de verschillende vormen van prionziekten is sterk verbeterd, maar blijft complex.

Literatuur
  1. Ladogana A, Kovacs GG. Genetic Creutzfeldt-Jakob disease. Handb Clin Neurol. 2018;153:219-42. doi:10.1016/B978-0-444-63945-5.00013-1. Medline

  2. Ghetti B, Piccardo P, Zanusso G. Dominantly inherited prion protein cerebral amyloidoses - a modern view of Gerstmann-Sträussler-Scheinker. Handb Clin Neurol. 2018;153:243-69. doi:10.1016/B978-0-444-63945-5.00014-3. Medline

  3. Cracco L, Appleby BS, Gambetti P. Fatal familial insomnia and sporadic fatal insomnia. Handb Clin Neurol. 2018;153:271-99. doi:10.1016/B978-0-444-63945-5.00015-5. Medline

  4. Brandel JP, Heath CA, Head MW, et al. Variant Creutzfeldt-Jakob disease in France and the United Kingdom: Evidence for the same agent strain. Ann Neurol. 2009;65:249-56. doi:10.1002/ana.21583. Medline

  5. Jansen C, Schuur M, Spliet WG, van Gool WA, van Duijn CM, Rozemuller AJ. Elf jaar obducties wegens de ziekte van Creutzfeldt-Jakob in Nederland. Ned Tijdschr Geneeskd. 2009;153:A172 Medline.

  6. Klug GM, Wand H, Simpson M, et al. Intensity of human prion disease surveillance predicts observed disease incidence. J Neurol Neurosurg Psychiatry. 2013;84:1372-7. doi:10.1136/jnnp-2012-304820. Medline

  7. Creutzfeldt-Jakob Disease International Surveillance Network. CJD Surveillance Data 1993-2020 2020. www.eurocjd.ed.ac.uk/data_tables, geraadpleegd op 25 augustus 2022.

  8. Rhoads DD, Wrona A, Foutz A, et al. Diagnosis of prion diseases by RT-QuIC results in improved surveillance. Neurology. 2020;95:e1017-26. doi:10.1212/WNL.0000000000010086. Medline

  9. Mead S, Khalili-Shirazi A, Potter C, et al. Prion protein monoclonal antibody (PRN100) therapy for Creutzfeldt-Jakob disease: evaluation of a first-in-human treatment programme. Lancet Neurol. 2022;21:342-54. doi:10.1016/S1474-4422(22)00082-5. Medline

  10. Prusiner SB. Novel proteinaceous infectious particles cause scrapie. Science. 1982;216:136-44. doi:10.1126/science.6801762. Medline

  11. Benetti F, Legname G. New insights into structural determinants of prion protein folding and stability. Prion. 2015;9:119-24. doi:10.1080/19336896.2015.1022023. Medline

  12. Parchi P, Giese A, Capellari S, et al. Classification of sporadic Creutzfeldt-Jakob disease based on molecular and phenotypic analysis of 300 subjects. Ann Neurol. 1999;46:224-33. doi:10.1002/1531-8249(199908)46:2<224::AID-ANA12>3.0.CO;2-W. Medline

  13. Parchi P, de Boni L, Saverioni D, et al. Consensus classification of human prion disease histotypes allows reliable identification of molecular subtypes: an inter-rater study among surveillance centres in Europe and USA. Acta Neuropathol. 2012;124:517-29. doi:10.1007/s00401-012-1002-8. Medline

  14. Jansen C, Parchi P, Capellari S, et al. Human prion diseases in the Netherlands (1998-2009): clinical, genetic and molecular aspects. PLoS One. 2012;7:e36333. doi:10.1371/journal.pone.0036333. Medline

  15. Mok T, Jaunmuktane Z, Joiner S, et al. Variant Creutzfeldt-Jakob Disease in a Patient with Heterozygosity at PRNP Codon 129. N Engl J Med. 2017;376:292-4. doi:10.1056/NEJMc1610003. Medline

  16. The National CJD Research & Surveillance Unit. Diagnostic criteria for human prion disease (2017). www.cjd.ed.ac.uk/sites/default/files/criteria.pdf, geraadpleegd op 25 augustus 2022.

  17. Kovács GG, Puopolo M, Ladogana A, et al; EUROCJD. Genetic prion disease: the EUROCJD experience. Hum Genet. 2005;118:166-74. doi:10.1007/s00439-005-0020-1. Medline

  18. Jansen C, Parchi P, Capellari S, et al. Prion protein amyloidosis with divergent phenotype associated with two novel nonsense mutations in PRNP. Acta Neuropathol. 2010;119:189-97. doi:10.1007/s00401-009-0609-x. Medline

  19. Jones E, Mead S. Genetic risk factors for Creutzfeldt-Jakob disease. Neurobiol Dis. 2020;142:104973. doi:10.1016/j.nbd.2020.104973. Medline

  20. Brown P, Brandel JP, Sato T, et al. Iatrogenic Creutzfeldt-Jakob disease, final assessment. Emerg Infect Dis. 2012;18:901-7. doi:10.3201/eid1806.120116. Medline

  21. Ae R, Hamaguchi T, Nakamura Y, et al. Update: Dura Mater Graft-Associated Creutzfeldt-Jakob Disease - Japan, 1975-2017. MMWR Morb Mortal Wkly Rep. 2018;67:274-8. doi:10.15585/mmwr.mm6709a3. Medline

  22. Collins S, Boyd A, Fletcher A, Gonzales MF, McLean CA, Masters CL. Recent advances in the pre-mortem diagnosis of Creutzfeldt-Jakob disease. J Clin Neurosci. 2000;7:195-202. doi:10.1054/jocn.1999.0191. Medline

  23. Green AJE. RT-QuIC: a new test for sporadic CJD. Pract Neurol. 2019;19:49-55. doi:10.1136/practneurol-2018-001935. Medline

  24. Zerr I, Zafar S, Schmitz M, Llorens F. Cerebrospinal fluid in Creutzfeldt-Jakob disease. Handb Clin Neurol. 2017;146:115-24. doi:10.1016/B978-0-12-804279-3.00008-3. Medline

  25. Vallabh Minikel E. Introductory prion reading list 2016. www.cureffi.org/2016/06/28/introductory-reading-list/, geraadpleegd op 25 augustus 2022.

Auteursinformatie

Erasmus MC, Landelijke Registratie Prionziekten, afd. Epidemiologie, Rotterdam: drs. H. Karamujić-Čomić, arts-onderzoeker; prof.dr. M.A. Ikram, arts-epidemioloog; prof.dr. C.M. van Duijn, genetisch epidemioloog. UMC Utrecht, Nederlands Surveillance Centrum voor Prionziekten, afd. Pathologie, Utrecht: prof.dr. A.J.M. Rozemuller, neuropatholoog. Radboudumc, Donders Institute for Brain, Cognition and Behaviour, afd. Neurologie, Nijmegen: dr.ir. M.M. Verbeek, neurochemicus (tevens: afd. Laboratoriumgeneeskunde). UMC Amsterdam, locatie VUmc, Alzheimercentrum Amsterdam, afdeling Neurologie, Amsterdam: dr. A.W. Lemstra, neuroloog.

Contact H. Karamujić-Čomić (h.comic@erasmusmc.nl)

Belangenverstrengeling

Belangenconflict en financiële ondersteuning: ICMJE-formulieren met de belangenverklaring van de auteurs zijn online beschikbaar bij dit artikel.

Verantwoording

Neuropathologen drs. Wim van Hecke en drs. Wim Spliet en oud-neuropatholoog dr. Casper Jansen waren in het UMC Utrecht betrokken bij de obducties van patiënten met een prionziekte en waren ook betrokken bij de surveillance van prionziekten.

Auteur Belangenverstrengeling
Hata Karamujić-Čomić ICMJE-formulier
Annemieke J.M. Rozemuller ICMJE-formulier
Marcel M. Verbeek ICMJE-formulier
Afina W. Lemstra ICMJE-formulier
M. Arfan Ikram ICMJE-formulier
Cornelia M. van Duijn ICMJE-formulier
Informatiekader
Dit artikel is gepubliceerd in het dossier
Medische geschiedenis
Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Angelika
Mühlebner

Geachte collega’s,

Collega Hata Karamujić-Čomić et al. geven in hun artikel ‘Prionziekte in Nederland’ in Ned Tijdschr Geneeskd. 2022;166:D6653 aan: “Het UMC Utrecht is verantwoordelijk voor de obducties en verricht ook liquoronderzoek, voor de diagnostiek van CJD en voor cytologisch onderzoek om andere, behandelbare ziekten uit te sluiten.”

Dat is helaas niet meer actueel. Vanaf 1 januari 2022 doen we geen CJD obducties meer, omdat de ministeriele subsidie die we hiervoor via het RIVM kregen is gestopt zonder dat er een andere financieringsvorm is gevonden. We doen dus alleen nog de RT-QuIC test op liquor, vochten en weefsels.

Angelika Mühlebner
Paul van Diest
Celien Vreuls
Wim Van Hecke