Passend gedrag

Een massa mensen vormt samen een pijl.
R.B. (Tijn) Kool
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2022;166:B2085

Elders in het NTvG steken Selma Tromp en Teus van Barneveld de loftrompet over richtlijnen. Ze beweren dat die de basis vormen voor passende zorg. Logisch, want richtlijnen vatten wetenschappelijke bewijs samen over de effectiviteit van behandelingen, een belangrijk aspect van passende zorg. Toch kun je verschillende kanttekeningen plaatsen bij dit ‘richtlijnoptimisme’.

Persoonsgerichte zorg is ook een belangrijk onderdeel van passende zorg. Persoonsgerichte zorg en richtlijnen zijn soms een paradox, want waar patiënten behoefte hebben aan advies op maat, generaliseren richtlijnen.1 Willen richtlijnen passende zorg bevorderen, dan is het cruciaal dat patiënt en zorgverlener samen beslissen over eventuele behandeling, ook een onderdeel van passende zorg. Voor gezamenlijke besluitvorming zijn specifieke communicatievaardigheden nodig. Dat maakt het lastig voor zorgverleners.2 Hoewel in de medische opleiding veel aandacht wordt besteed aan patiëntgerichte communicatie, is er nog veel te winnen door zorgverleners te trainen om samen met de patiënt keuzes te maken. Daar is veel meer voor nodig dan richtlijnen.

Passende zorg vraagt meer dan alleen richtlijnen

Ook de bijdrage van richtlijnen aan het bieden van de juiste zorg op de juiste plek schetsen Tromp en van Barneveld rooskleurig. Zij gaan daarbij voorbij aan de vele verhitte discussies in richtlijnwerkgroepen over wie voor welke…

Auteursinformatie

Radboudumc, Radboud Institute for Health Sciences, IQ healthcare, Nijmegen: dr. R.B. Kool, arts niet-praktiserend en econoom.

Contact R.B. Kool (tijn.kool@radboudumc.nl)

Belangenverstrengeling

Belangenconflict en financiële ondersteuning: geen gemeld.

Richtlijnen zijn onmisbaar voor passende zorg
Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Teus en Selma
Barneveld en Tromp

Graag reageren wij op een aantal onjuistheden in het artikel van Tijn Kool

De derde alinea van bovenstaand artikel is nogal subjectief, niet onderbouwd en ook onjuist. Wij kennen huisartsen als betrokken en kritische collega’s die goed (onderbouwd) voor hun mening kunnen uitkomen en zeker niet zomaar het onderspit delven. Het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) heeft 100-150 richtlijnen die over het algemeen goed in lijn zijn met de medisch specialistische richtlijnen. Bovendien is discussie tussen beroepsgroepen over een richtlijn helemaal niet slecht als je vervolgens maar met een gezamenlijke afspraak (aanbeveling) komt. Dit laatste lukt vrijwel altijd, al zijn er soms aanpassingen in teksten nodig. Wij kennen ook maar 1 medisch specialistische richtlijn (Organisatie en werkwijze op de IC) waar partijen het blijvend oneens waren en die geleid heeft tot de inzet van de doorzettingsmacht van het Zorginstituut.

Verder kunnen wij ons niet vinden in de suggestie die de tweede alinea lijkt op te roepen dat zorgverleners in het algemeen beroerde communicatievaardigheden hebben. Wat hopen dat hier bedoeld wordt dat zorgverleners zich niet altijd bewust zijn van wat gezamenlijke besluitvorming precies inhoudt en daardoor al snel denken dat ze gezamenlijke besluitvorming geheel toepassen.

Wij vinden het jammer dat collega Kool de programma’s ‘Doen of laten’ en ZEGG zo positioneert tegenover Richtlijnontwikkeling en -toepassing. Dit is niet juist, aanbevelingen uit richtlijnen vormen in beide programma’s een belangrijke basis voor implementatieactiviteiten en onderzoeksprogrammering. Het zou sterker zijn geweest een pleidooi te houden voor samenwerking en integratie van deze initiatieven, zodat patiënten en dokters op de werkvloer hiervan kunnen profiteren en zo snel mogelijk passende zorg kunnen realiseren

Tot slot zijn wij, net als collega Kool, ook van mening dat richtlijnen alleen onvoldoende zijn voor het leveren van passende zorg. In ons artikel beweren wij dat ook niet. Om de kracht van richtlijnen optimaal te gebruiken is een verdere gedrags-/cultuurverandering zeker nodig. Overigens geldt deze gedrags-/cultuurverandering voor alle bij implementatie betrokken partijen en niet alleen voor de professionals zoals collega Kool lijkt te suggereren.

Teus Barneveld
Selma Tromp
Tijn
Kool

Als antwoord op door communicatie@d…

Uit de reactie van collega’s Tromp en van Barneveld blijkt dat ik mijn commentaar nader moet toelichten. Zij lezen ideeën in mijn commentaar die er niet staan en die ik ook niet zo bedoel, insinueer of suggereer. 

De kern van mijn commentaar is dat gedragsverandering nodig is voor passende zorg en dat daar tot op heden in de discussie nauwelijks aandacht aan wordt besteed. Ook niet in de bijdrage van Tromp en van Barneveld. Gelukkig zijn ze het daar wel met mij eens. Natuurlijk moeten alle partijen daarbij betrokken worden. Ik zou niet weten waarom deze verantwoordelijkheid alleen op de schouders van de zorgverleners rust. Daarom zijn al die partijen vertegenwoordigd in de programma’s die al langer met deze gedragsverandering bezig zijn, Doen of laten? en ZE&GG. Waar Tromp en van Barneveld het vandaan halen dat ik deze programma’s tegenover richtlijnontwikkeling plaats is mij een raadsel. Ik beweer dat nergens; sterker nog, beide programma’s, waar ik direct bij ben betrokken, dragen uit dat het hebben van richtlijnen met aanbevelingen gebaseerd op goede evidence cruciaal is voor de eerdergenoemde gedragsverandering. Bij Doen of laten? was dat zelfs een randvoorwaarde om subsidie voor een project te krijgen. 

Ook zou ik de suggestie wekken dat medisch-specialisten beroerde communicatievaardigheden hebben. Wat ik schrijf is dat er is er nog veel te winnen is door zorgverleners te trainen om samen met de patiënt keuzes te maken. Dat is heel wat anders. Er is veel wetenschappelijke literatuur die dit verbeterpotentieel bevestigt. Gezamenlijke besluitvorming heeft grote consequenties voor de arts-patiëntrelatie en het is dus niet raar dat daar scholing voor nodig is, speciaal voor communicatie bij patiënten met beperkte gezondheidsvaardigheden. 

Het probleem van het begrip ‘passende zorg’ is dat het heel ruim is geformuleerd en met de week lijkt te groeien. Iedereen is bezig zijn of haar bezigheden eraan te verbinden, ook collega’s Tromp en van Barneveld. Ik vind dat niet erg. Zoals in mijn commentaar gesteld, zijn richtlijnen een belangrijke randvoorwaarde voor passende zorg. Mijn punt is dat er in mijn ogen veel te lichtzinnig wordt gedaan over de noodzakelijke grootschalige en structurele gedrags- en cultuurverandering. Dat kost jaren en waarschijnlijk decennia. En dat vergt  interventies op maat. Gelukkig kunnen goed onderbouwde richtlijnen daarbij helpen.  


 

Tijn Kool