Zwanger en in opleiding tot specialist

Onderzoek
S.M. Maas
B.W.M. van 't Hoff
E.H.H.M. Rings
F.W. van der Waals
H.A. Büller
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1992;136:2526-31
Abstract

Samenvatting

De laatste jaren is het aantal vrouwelijke assistent-geneeskundigen in opleiding tot specialist (AGIO's) sterk toegenomen. Zowel door het langer worden van de wachttijden voor de opleiding tot specialist als door het toenemen van de duur van de opleidingen zullen AGIO's op gemiddeld oudere leeftijd in opleiding zijn. Deze ontwikkelingen doen een toename van het aantal zwangerschappen tijdens de opleiding verwachten.

In dit artikel worden de resultaten beschreven van een onderzoek naar zwangerschap en opleiding in het Academisch Medisch Centrum en het Academisch Ziekenhuis Vrije Universiteit in Amsterdam. Door middel van een enquête werd aan 191 mannelijke en vrouwelijke AGIO's gevraagd naar opvattingen over zwangerschap tijdens de opleiding en omstandigheden waaronder zwangerschap en opleiding gecombineerd worden. De respons op de enquête bedroeg 74,3. Van de mannelijke AGIO's had 50 kinderen, van de vrouwelijke AGIO's 19. De AGIO's vonden unaniem dat de werkbelasting van de collegae toenam indien een AGIO zwanger was. Zij waren niet beducht voor een negatief effect op de opleiding zelf, maar wel voor een negatief effect op het functioneren van de afdeling. Formele regelingen voor vervanging waren er niet en de oplossing werd veelal gezocht in de flexibiliteit van de collegae: er bleek een grote bereidheid te zijn om diensten van de zwangere collega over te nemen.

De kinderwens onder de AGIO's was groot. Van de mannelijke AGIO's zonder kinderen wenste 92 en van de vrouwelijke AGIO's zonder kinderen wenste 96 op den duur kinderen. Veel mogelijkheden om kinderen te krijgen tijdens de opleiding waren er niet. Daar de oplossing waarschijnlijk voor velen niet ligt in het krijgen van kinderen na het voltooien van de opleiding, zal veelal worden gekozen voor zwangerschap tijdens de opleiding.

De te verwachten toename van zwangerschappen tijdens de opleiding vereist een adequate anticipatie. Het is daarom aanbevelenswaardig dat academische opleiders en ziekenhuisdirecties met voorstellen komen voor goede regelingen.

Auteursinformatie

Academisch Medisch Centrum, Meibergdreef 9, 1105 AZ Amsterdam.

Mw.S.M.Maas en B.W.M.van 't Hoff.

Afd. Kindergeneeskunde: E.H.H.M.Rings; dr.H.A.Büller, kinderarts.

Afd. Vrouwenstudies Geneeskunde: mw.F.W.van der Waals, huisarts.

Contact dr.H.A.Büller

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Huizen, januari 1993,

Het is een verdienste van Maas et al. dat zij een onderzoek hebben verricht naar de problemen van artsen die tijdens hun opleiding zwanger worden (1992; 2526-31). De conclusie dat voor zwangerschap en bevalling praktische en financiële mogelijkheden gecreëerd dienen te worden kan men volledig onderschrijven. Gaarna maak ik enkele aanvullende opmerkingen:

Uit recente gegevens is op te maken dat in het komende decennium het aantal vrouwen in opleiding sneller zal toenemen dan algemeen wordt gedacht: op 1 januari 1992 was nog maar 26% van de artsen vrouw terwijl er sinds 1983-1984 meer vrouwen dan mannen geneeskunde studeren.1

In een onderzoek van Dijkstra naar de mening van pas afgestudeerde artsen over zwangerschapsverlof en ouderschapsverlof spreekt respectievelijk 90 en 59% zich erover uit dat deze faciliteiten in de opleiding mogelijk zouden moeten zijn.2 De organisatorische verantwoordelijkheid voor het verlof zou bij de werkgevers moeten liggen; de financiële consequenties bij de overheid: het krijgen en verzorgen van kinderen is niet alleen een individuele verantwoordelijkheid, maar ook een maatschappelijke.

Onderscheid moet worden gemaakt tussen loonkosten uit hoofde van afwezigheid wegens zwangerschap en kosten van waarneming. De CAO bepaalt dat gedurende de 16 weken zwangerschapsverlof het loon wordt doorbetaald. De werkgever krijgt dat bedrag terug van de bedrijfsvereniging en hij kan daarvan een waarnemer betalen. Wordt geen waarnemer aangetrokken, dan heeft de werkgever een financieel voordeel en lijdt de afdeling onder de toegenomen werkbelasting. De opleider moet wel tijdig op de hoogte zijn van de zwangerschap opdat hij naar een waarnemer kan omzien. Alleen wanneer de opleider zelf werkgever is, dient hij de financiële consequenties met de bedrijfsvereniging te regelen; in alle andere gevallen kan hij dat aan de directie van de instelling overlaten.

Het is nuttig zich te realiseren wat een vrouwelijke assistent-geneeskundige in opleiding te wachten staat wanneer zij haar opleiding heeft voltooid. Voor zover er sprake blijft van dienstverband, verandert er niets. In het vrije beroep echter worden als regel de financiële consequenties van zwangerschap beduidend slechter: het winstaandeel van het zwangere maatschapslid wordt niet zelden gedurende de periode van haar afwezigheid geheel of gedeeltelijk ingehouden. In het gunstigste geval wordt volstaan met de vergoeding van waarnemerskosten; volgens de maatstaven van de Landelijke Specialisten Vereniging belopen deze voor een periode van 16 weken al gauw ƒ 56.000,-. In de meeste associatiecontracten ontbreekt een zwangerschaps- en ouderschapsregeling en weet men van tevoren niet waar men aan toe is; bovendien is bij sollicitatie het onderwerp zwangerschapsregeling vaak onbespreekbaar.

Voor assistent-geneeskundigen in opleiding met aspiraties voor ‘het vrije beroep’ is het van belang kennis te nemen van een uitspraak van de commissie Gelijke Behandeling (d.d. 17 juli 1992, nr. 423-92-41), waarin geoordeeld werd dat een maatschap in strijd met de wet handelt wanneer zij de winstdelingsregeling verandert met het oog op het toetreden van een vrouwelijke deelnemer. Met deze wijziging van de winstdeling werd beoogd te voorkomen dat andere associés het financiële risico zouden dragen van afwezigheid door zwangerschap. Zou de maatschap vrouwen bij voorbaat uitsluiten, dan handelt zij ook op dat punt in strijd met de wet doordat zij voor vrouwen de toegang tot het vrije beroep belemmert.

C. Lameer
Literatuur
  1. Leemeijer M. Het artsenberoep moet vrouwvriendelijker worden. Tijdschrift voor Gezondheidszorg en Politiek 1991; (nov): 18-20.

  2. Dijkstra TM. Strijd om tijd. Utrecht: Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, 1992: 75.

Amsterdam, januari 1993,

Het commentaar van collega Lameer is een zeer gewenste aanvulling op het artikel zoals door ons geschreven. De feitelijke informatie is geheel juist en mijns inziens zeer nuttig in de gehele discussie omtrent zwangerschap en in opleiding zijn tot specialist.

H.A. Büller

Nijmegen, februari 1993,

Reeds tweemaal is in het Tijdschrift (1992; 2526-31 en 1993; 425) geschreven over assistent-geneeskundigen in opleiding tot specialist (AGIO's) die zwanger worden en daarom 4 maanden de opleiding moeten onderbreken. Als opleider Algemene Heelkunde heb ik met stijgende verbazing deze stukken gelezen en het lijkt mij goed om van de kant van de opleiders daar enkele kanttekeningen bij te maken. Niet alle AGIO's zijn hetzelfde. Er is een grote variatie van specialismen. Elk specialisme heeft zijn eigen opleidingsproblematiek. Verder is niet de zwangerschap het probleem, maar de 4 maanden durende afwezigheid in de opleiding. Bij een aantal specialismen maakt dat niet uit, maar bij andere specialismen geeft dat problemen voor de op te leiden arts en vaak voor de organisatie in de opleidingskliniek. Het vinden van een vervanger voor een AGIO is niet eenvoudig, want men zal nooit een vervanger krijgen van hetzelfde opleidingsniveau. Voor de heelkunde zal dat in de eerste 2 jaren niet zo'n probleem zijn, maar voor de laatste 2 jaren wel. In de artikelen die verschenen zijn, wordt gesuggereerd dat de opleiders onwillig zijn. Het enige wat wij als opleiders voorstaan, is een kwalitatief goede vorming van de arts tot specialist; het onderbreken van de opleiding voor 4 maanden geeft, ongeacht de reden, altijd grote problemen en dient daarom ook ad hoc geregeld te worden. De suggestie dat vrouwen tijdens de opleiding geen gelijke behandeling krijgen, is uitermate beledigend voor de opleiders.

H.J.M. Joosten

Amsterdam, maart 1993,

Wij zijn zeer verheugd dat collega Joosten als opleider reageert op ons artikel. Helaas schrijft hij dat wij in ons artikel gesuggereerd hebben dat opleiders onwillig zouden zijn bij het oplossen van deze problematiek. Het is juist onze bedoeling om met dit onderzoek een inhoudelijke discussie uit te lokken en te voorkomen dat er zwartepieten worden uitgedeeld. Het moge duidelijk zijn dat de toename van vrouwelijke AGIO's zal leiden tot een discussie met betrekking tot opleiding en zwangerschap. Als wij het allereerst over die noodzaak eens zijn, lijkt ons verdere adequate regeling met betrekking tot vervanging slechts een organisatorisch probleem. Onjuist lijkt het ons om inhoud en organisatie door elkaar te halen. In ons artikel suggereren wij dan ook dat opleiders in samenspraak met de directies van hun ziekenhuizen met voorstellen zouden moeten komen voor een sluitende regeling. Onverstandig lijkt het ons om te wachten met adequate regelingen totdat er een onhoudbare situatie ontstaat. Vooralsnog zijn er in vele, vooral academische ziekenhuizen geen adequate regelingen voor vervanging en (of) budgetten. Onzes inziens zullen ad hoc-regelingen de opleiding juist in gevaar brengen. Het zou irreëel zijn van opleiders om te ontkennen dat vrouwelijke AGIO's in tegenstelling tot mannelijke AGIO's zwanger kunnen worden, een kind kunnen baren en een kind kunnen zogen. Dit is geen ongelijkheid in behandeling, maar een onomstotelijk feit. Nogmaals, een goede inhoudelijke discussie zonder verwijten lijkt ons nuttiger dan een versterking van het oude argument dat het probleem onoplosbaar is.

S. Maas
H. Büller

Huizen, maart 1993,

Collega Joosten verwondert zich erover dat reeds tweemaal in dit Tijdschrift is geschreven over zwangerschap en opleiding tot specialist. Toch is het niet zo vreemd dat over dit onderwerp geschreven wordt: de maatschappelijke ontwikkeling in de richting van gelijke kansen voor beide geslachten heeft ook consequenties voor de medische wereld. Er studeren tegenwoordig meer vrouwen dan mannen geneeskunde; ook voor de opleiding heelkunde zal dit op den duur gevolgen hebben. Vrouwelijke AGIO's zonder kinderen zijn aan het eind van hun opleiding gemiddeld 35 jaar: rijkelijk laat voor een eerste kind; wie op die leeftijd voor het eerst zwanger wordt, is daarmee 8 jaar later dan de gemiddelde Nederlandse vrouw. Op grond van de Wet Gelijke Behandeling Mannen en Vrouwen, in werking getreden op 15 maart 1980 en laatstelijk gewijzigd op 27 april 1989 (Staatsblad 168 en 169) is het niet toegestaan dat in de werksituatie vrouwen worden achtergesteld op grond van hun sekse. In de praktijk betekent dit onder meer dat vrouwen (ook materieel) geen nadeel mogen ondervinden van zwangerschap. Ook betekent het dat vrouwen de toegang tot een beroepsopleiding en tot een beroep niet mag worden belemmerd en dat hun promotiekansen gelijk moeten zijn aan die van mannen in dezelfde werksituatie. Het is duidelijk dat afwezigheid van een AGIO gedurende ten minste 4 maanden problemen kan geven. Schrijvers hopen echter dat door het tijdig signaleren van de problematiek er adequaat kan worden geanticipeerd door het maken van goede regelingen (zie ook K.Adelmund in het blad van de Vereniging van Nederlandse Vrouwelijk Artsen, de VNVA-krant, 1993, bl. 13).

Niet was het mijn bedoeling de opleiders te beledigen, wèl ben ik van mening, en Joosten sterkt mij daarin, dat in de medische wereld het begrip ‘gelijke behandeling van mannen en vrouwen’ op ruimere schaal aandacht verdient.

C. Lameer