Postasfyctische encefalopathie van de pasgeborene na toediening van nalbufine tijdens de baring

B.P.M. van Nesselrooij
F.J.M.E. Roumen
A.J. Da Costa
W.J. Maertzdorf
B.H.C. Stricker
J.M. Garbis-Berkvens
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1992;136:1073-6
Abstract

Samenvatting

Na intramusculaire toediening van nalbufine tijdens de partus ontstond een foetale bradycardie van 30-40 slagenmin, die verdween na een intraveneuze bolusinjectie van naloxon. Het cardiotocogram-patroon bleef echter zonder variabiliteit, zodat besloten werd tot een sectio caesarea. Het kind vertoonde na 6 maanden nog ernstige neurologische stoornissen, welke werden toegeschreven aan intra-uteriene asfyxie.

Terwijl aanvankelijk in verscheidene onderzoeken door diverse auteurs geen bijzondere of relevante klinische problemen bij nalbufinegebruik durante partu gemeld werden, zijn recentelijk 4 kinderen beschreven die bradycardie en respiratoire problemen kregen na intraveneuze en (of) intramusculaire nalbufinetoediening aan de moeder. Gebruik van nalbufine als pijnstiller tijdens de partus blijkt gepaard te kunnen gaan met foetale bradycardie, zowel na intraveneuze als na intramusculaire toediening. Grote terughoudendheid bij het toedienen van nalbufine tijdens de baring is derhalve geboden. Het is raadzaam om naloxon als antidotum bij de hand te houden.

Auteursinformatie

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne, Teratologie Informatie Service, unit Teratologie, Endocrinologie en Perinatale Screening, Bilthoven.

Mw.B.P.M.van Nesselrooij; mw.J.M.Garbis-Berkvens.

St. ElisabethkliniekVroedvrouwenschool, Zandweg 180, 6418 PB Heerlen.

Dr.F.J.M.E.Roumen, gynaecoloog; A.J.da Costa, kinderarts.

Academisch Ziekenhuis, afd.Kindergeneeskunde, Maastricht.

W.J.Maertzdorf, neonatoloog.

Bureau Bijwerkingen Geneesmiddelen, Rijswijk.

Dr.B.H.C.Stricker, inspecteur van de volksgezondheid.

Contact dr.F.J.M.E.Roumen

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Meppen, Duitsland, augustus 1992,

Met grote verbazing heb ik meerdere malen het artikel gelezen van Van Nesselrooij et al. (1992; 136: 1073-6). Ik vraag mij af hoe het mogelijk is dat de (eventuele) bijwerkingen van een geneesmiddel zo uitgebreid in een artikel beschreven worden, terwijl er met geen woord van het, althans naar mijn gevoel, foutieve obstetrische beleid wordt gerept.

Misschien dat 12 jaar verloskunde en gynaecologie in het Duitse systeem iemand overgevoelig maken voor (mogelijke) fouten, vooral in de verloskunde; maar het cardiotocogram (CTG) zoals vermeld in het artikel vraagt om een heel wat actievere aanpak dan de getoonde. Bij dit terminale CTG-beeld had men mijns inziens binnen enige (maximaal 5) min naloxon moeten geven en had men tegelijkertijd een intra-uteriene reanimatie met fenoterol (of ritodrine) moeten beginnen, in een veel hogere dosering dan hier gegeven (volgens de informatie bij fenoterol bijvoorbeeld 0,025 mg als bolus in 2-3 min en vervolgens tot maximaal 0,004 mg/min via spuitpomp of infuus). Indien dit – al dan niet door het toegediende nalbufine veroorzaakte, hoewel eigenlijk niets hierop wijst – terminale beeld zich dan niet binnen 3-5 min goed herstelt, moet met spoed een sectio caesarea worden uitgevoerd. Het kind had eigenlijk 30 min na het stellen van de diagnose ‘intra-uteriene asfyxie met terminale bradycardie, geboren moeten zijn, te meer daar de extra risicofactor ’meconiumhoudend vruchtwater‘ in het spel was. Pas 30 min na het begin van de extreme bradycardie trad na toediening van nalbufine en fenoterol een marginale verbetering van het CTG op. Daarna heeft het nog anderhalf uur geduurd vooraleer het kind geboren werd. Helemaal duidelijk is mij deze gang van zaken niet en wellicht had men bij adequatere behandeling een gunstiger afloop gezien.

T. Kluck
B.P.M.
van Nesselrooij

Heerlen, september 1992,

De differentiaaldiagnose van ernstige foetale bradycardie omvat onder meer navelstrengafwijkingen, placenta-insufficiëntie, solutio placentae, uterusruptuur, V. cava-syndroom en maternale hypoxemie. Na zorgvuldige controle van de registratieapparatuur werden deze oorzaken één voor één onderzocht en uitgesloten. Later suggereerde de tijdsrelatie tussen het gebruik van nalbufine en het optreden van de foetale bradycardie een mogelijk causaal verband. Dit werd door de reactie op naloxon bevestigd. Met opmerkelijk gemak gaat collega Kluck aan deze gebeurtenissen voorbij. Volgens hem wijst niets op een causaal verband tussen het gebruik van nalbufine en de foetale bradycardie. Niettemin adviseert hij om direct naloxon te geven. Hij onderstreept hiermee gelukkig wel de essentie van onze mededeling: door direct naloxon te geven kan in soortgelijke toekomstige gevallen onnodig en kostbaar tijdverlies worden voorkomen. De door collega Kluck geadviseerde dosering van fenoterol is maximaal en niet zonder risico's, terwijl de door ons toegepaste dosering heel gebruikelijk is. Zijn mening dat in de onderhavige casus de afloop voor de pasgeborene gunstiger geweest zou zijn indien het kind in aansluiting aan een 30 min durende terminale bradycardie per keizersnede geboren zou zijn in plaats van na de nu toegepaste intra-uteriene reanimatie, delen wij niet.

B.P.M. van Nesselrooij
F.J.M.E. Roumen
A.J. Da Costa
W.J. Maertzdorf
B.H.C. Stricker
J.M. Garbis-Berkvens