De geneeskunde is niet genderneutraal: invloed van de sekse van de dokter op de medische zorg

Klinische praktijk
A.L.M. Lagro-Janssen
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2008;152:1141-5
Abstract

Samenvatting

- Verschillen in communicatiestijlen tussen mannen en vrouwen zijn in diverse studies aangetoond. De vraag is of deze verschillen ook bij het medisch consult een rol spelen.

- Als voorbeelden van mogelijke verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke artsen zijn verschillen in de arts-patiëntcommunicatie, het diagnostisch proces en de behandeling onderzocht.

- De manier van communiceren van vrouwelijke artsen is patiëntgerichter dan die van mannelijke.

- Mannelijke en vrouwelijke artsen maken verschillend gebruik van aanvullend onderzoek; vooral het inwendige onderzoek, zoals prostaatonderzoek en vaginaal onderzoek, wordt minder vaak bij een patiënt van het andere geslacht uitgevoerd.

- Mannelijke artsen schrijven vaker medicatie voor; vooral kalmerende middelen worden door mannelijke artsen vaker aan vrouwelijke patiënten voorgeschreven.

- Het maakt dus uit of medische zorg verleend wordt door een mannelijke arts of door een vrouwelijke: de professionele rol van de arts is niet genderneutraal. Mannelijke en vrouwelijke studenten geneeskunde worden binnen de medische professie niet op dezelfde manier gesocialiseerd, en de professionele socialisatie vlakt de man-vrouwverschillen niet uit.

- Patiënten zijn doorgaans tevredener over vrouwelijke artsen dan over mannelijke.

- Kennis van en inzicht in deze processen is onmisbaar voor het verbeteren van de kwaliteit van de zorg.

Ned Tijdschr Geneeskd. 2008;152:1141-5

Auteursinformatie

Universitair Medisch Centrum St Radboud, afd. Huisartsgeneeskunde, onderafd. Vrouwenstudies Medische Wetenschappen, HAG-117, Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen.

Contact Mw.prof.dr.A.L.M.Lagro-Janssen, huisarts en hoogleraar Vrouwenstudies Medische Wetenschappen (a.lagro-janssen@hag.umcn.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Groningen, mei 2008,

Om vanuit een aantal bijzondere gevallen een algemene conclusie te willen trekken is iets wat binnen evidence-based medicine gebruikelijk is. We kunnen nu eenmaal niet beter. Is het man- of vrouw-zijn misschien ook iets wat evidence-based moet worden onderzocht? Ja, zo stelt collega Lagro-Janssen in haar artikel (2008:1141-5). Volgens haar zijn seksespecifieke verschillen ‘feiten’. Maar wat is een feit? Een feit is wat werkelijk is, wat niet meer veranderen kan, wat vaststaat (bron: Van Dale). Genderverschillen binnen de medische professie zijn echter geen feit, of beter gezegd, de ‘feiten’ die met mitsen en maren door de auteur in het artikel naar voren worden gebracht, zijn geen feit. Ze kunnen dat nooit zijn, net zo min als 2 + 2 soms 5 en doorgaans 4 is. Desondanks zijn deze ‘feiten’ mijns inziens interessant genoeg om over te willen lezen. Woorden als ‘vaak’, ‘doorgaans’ of ‘soms’ geven een mogelijk verband met iets anders aan en het kan nuttig zijn om dat verder te onderzoeken.

Daarnaast wordt in het artikel ook nog een aantal ‘feiten’ gebracht als oordeel. Zo zouden mannen minder patiëntgericht en minder zorggericht zijn dan vrouwen, en zouden zij hun status benadrukken. Maar over welke mannen heeft de auteur het eigenlijk? Over de man in het algemeen?

Tot slot kan men naar mijn mening twisten over het voorstel van de auteur om sekseverschillen binnen de medische professie verder te onderzoeken en hieraan aandacht te besteden in onderwijs en nascholing. De logica hiervan ontgaat mij.

W. Lijfering
A.L.M.
Lagro-Janssen

Nijmegen, juni 2008,

De reactie van collega Lijfering is een extra legitimatie voor de relevantie van mijn onderzoek, dat als primair doel heeft om seksespecifieke blinde vlekken in competenties te signaleren om de medische zorg aan mannen en vrouwen te verbeteren. De briefschrijver stelt allereerst dat genderverschillen binnen de medische professie geen feit zijn en staaft dit met een verkeerde aanname in zijn openingszin van wat binnen evidence-based geneeskunde gebruikelijk is. Wat het artikel aantoont, op basis van een scala aan goed gekwalificeerde studies, is nu juist dat het geslacht van de dokter wél een rol speelt. Omdat dit gegeven binnen de geneeskunde niet als iets vanzelfsprekends wordt beschouwd, evenmin als de mogelijke consequenties ervan voor de medische zorg, zijn door onderzoek gestaafde gegevens van belang voor nieuwe inzichten. Resultaten uit onderzoek die van toepassing zijn op vrouwelijke en mannelijke artsen op groepsniveau zijn hierbij niet vanzelfsprekend geldig voor de individuele arts. De uitkomsten van mijn studie betreffen dus niet alle mannen en vrouwen, ook niet alle mannelijke en vrouwelijke artsen, maar steeds groepen mannelijke artsen en groepen vrouwelijke artsen. Nergens wordt beweerd dat deze uitkomsten onveranderlijk zijn.

Als tweede stelt de auteur dat feiten worden gebracht als oordelen. Hij noemt een aantal voorbeelden die alle afkomstig zijn uit gedegen sociaal-wetenschappelijk onderzoek. Het onderzoek naar communicatiestijlen van mannen en vrouwen staat op een hoog wetenschappelijk niveau, ook in Nederland, en hetzelfde geldt voor het onderzoek naar de communicatie tussen arts en patiënt (zie de literatuurlijst bij mijn artikel). Binnen dit onderzoek is het heel gebruikelijk om specifieke aspecten van communicatie te definiëren aan de hand van betrouwbare onderzoeksmethoden, en ook om te definiëren wat patiëntgericht betekent. Het lijkt erop dat Lijfering de sociale wetenschappen niet tot het domein van de ‘echte’ wetenschap rekent. Voor onderzoek in de geneeskunde kan dat onderzoek echter niet worden gemist.

A.L.M. Lagro-Janssen
J.
van Roosmalen

Leiden, juni 2008,

Met instemming las ik het caput selectum van collega Lagro-Janssen (2008:1141-5). Wat ik daarin echter heb gemist, is een verwijzing naar het concept van de androgynie, ooit door mijn opleider Eylard van Hall gedefinieerd als ‘de aanwezigheid, acceptatie en integratie van “mannelijke” en “vrouwelijke” karakteristieken in één persoon’.1 Dit concept verwijst meer naar de rol van ‘gender’ dan naar die van ‘sekse’. Mijns inziens speelt gender een net zo belangrijke of misschien zelfs belangrijkere rol dan sekse, waarvan de definitie beperkter is. Uiteraard hangen beide met elkaar samen, maar het gaat in de communicatie vooral om de mate van integratie van ‘vrouwelijke’ en ‘mannelijke’ rollen. Dit blijft onderbelicht in de door de auteur aangehaalde onderzoeken naar de rol van de sekse in de gezondheidszorg.

In het huidige medische curriculum is het overigens slecht gesteld met de aandacht voor de aspecten die Lagro-Janssen noemt. Zo kan de Leidse medische faculteit de sekse van de studenten niet aangeven. Dit betekent dat men bijvoorbeeld geen invloed kan uitoefenen op het aantal vrouwelijke en mannelijke studenten dat deelneemt aan onderdelen van het curriculum waarbij communicatie van belang is en waarbij de aanwezigheid van studenten van beide geslachten meerwaarde heeft voor het onderwijs. Het is tevens frappant dat men voornamelijk stuit op onbegrip wanneer men hiervoor aandacht vraagt.

J. van Roosmalen
Literatuur
  1. Hall EV van. Factors affecting the relationship between gynaecologist and patient. In: Studd J, editor. Progress in obstetrics & gynaecology. New York: Churchill Livingstone; 1984. p. 3-10.

A.L.M.
Lagro-Janssen

Nijmegen, juni 2008,

Ik dank collega Van Roosmalen voor zijn aanvullende opmerkingen. De belangrijkste aanleiding voor het artikel was de heersende gedachte dat na een medische studie en vervolgopleiding het man- of vrouw-zijn van de arts geen rol van betekenis speelt in de dagelijkse medische praktijk. De medisch student wordt immers opgeleid tot professioneel arts, en dat houdt genderneutraliteit in: een goede dokter is genderneutraal. Dat dat in de praktijk niet zo is, bewijzen vele studies, waarvan ik die van mw. Risberg wil noemen.1 Op zich is dat ook helemaal geen probleem. Het probleem ontstaat pas als dit gegeven ontkend wordt, zodat er in de opleiding en nascholing geen rekening kan worden gehouden met verschillen tussen mannen en vrouwen, en er geen aandacht besteed wordt aan de bijbehorende blinde vlekken. ‘Gender’ is daarbij een ruimer begrip dan ‘sekse’, waarbij gender verwijst naar de sociaal-culturele invloed op het geslacht en naar gedragingen, verwachtingen en belevingen die aangeleerd worden als passend voor mannen en vrouwen in een bepaalde cultuur of samenleving. Het gaat hierbij dus per definitie om iets dat veranderbaar is in de tijd en de cultuur, en dat qua invloed per individu kan verschillen. Het begrip ‘gender’ voorkomt stereotyperingen van mannen en vrouwen en behoedt ook voor al te beperkte biologische onveranderbare verklaringen voor verschillen tussen mannen en vrouwen. In die context past ook het begrip ‘androgynie’. In alle door mij onderzochte studies is echter niet uitgegaan van een eventueel gevalideerde androgyne schaal om verschillen in uitkomsten te meten, maar is uitgegaan van het geslacht, en ook dat geeft interessante uitkomsten.

Tot slot ondersteun ik ten volle het belang van de deelname van zowel mannelijke als vrouwelijke studenten aan de meer reflectieve en communicatieve onderdelen van de medische opleiding.

A.L.M. Lagro-Janssen
Literatuur
  1. Risberg G. ‘I am solely a professional, neutral and genderless’: on gender and gender awareness in the medical profession [proefschrift]. Umeå: Umeå University; 2004.