Elektromagnetische velden: gezondheidsschade door het nocebo-effect

Opinie
Abstract
L. Bonneux
Download PDF

artikel

De laatste jaren is de publieke bezorgdheid over mogelijk schadelijke effecten van blootstelling aan elektromagnetische velden sterk toegenomen. De sterke groei van de mobiele telefonie is hier niet vreemd aan, maar de terechte bezorgdheid over de kwaliteit van ons milieu lijkt doorgeschoten in een wantrouwen tegen wetenschappelijke kennis, vooral als het woord ‘straling’ valt. Sinds 2000 heeft de Gezondheidsraad een rapport, aanbevelingen voor onderzoek en een aantal jaarverslagen uitgebracht over elektromagnetische velden.1-4 De rechtstreekse aanleiding voor dit commentaar is het jaarverslag over 2005 van de Gezondheidsraad.4

wat zijn elektromagnetische velden?

Natuurlijke en kunstmatige bronnen wekken elektromagnetische energie op in de vorm van elektromagnetische golven. Hoe korter de golflengte, des te hoger de frequentie (figuur), des te groter de energie. Elektromagnetische golven in het lage frequentiegebied worden ‘velden’ genoemd, die in het hoge frequentiegebied ‘straling’. Ioniserende straling bezit voldoende energie om een elektron uit zijn baan te slaan, wat kan leiden tot DNA-schade. ‘Niet-ioniserende straling’ is de verzamelterm voor dat deel van het elektromagnetische spectrum waarbij de fotonenergie te laag is om atomaire verbindingen te verbreken. Niet-ioniserende straling kan geen DNA-schade veroorzaken, maar kan wel biologische effecten hebben.

‘Biologisch effect’ is niet synoniem met ‘schade’. Het voornaamste biologische effect van zichtbaar licht is de stimulering van de staafjes en de kegeltjes van de retina. Zonder dit biologische effect zouden wij blind zijn. Opwarming is een universeel effect van radiofrequente golven, zij het dat bij lage veldsterkten de persoon in kwestie dit niet opmerkt. Stralingswarmte wordt meestal als weldadig aangevoeld, maar bij intense blootstelling kan biologische schade ontstaan door verbranding. Velden met lage frequenties wekken door inductie elektrische ladingen en stromen op die cellen in spier- en zenuwweefsels kunnen prikkelen. Hoge statische veldsterkten kunnen worden waargenomen via elektrostatische bewegingen van lichaamshaartjes. Zeer hoge statische veldsterkten kunnen de bloedstroom beïnvloeden of normale zenuwpulsen modificeren. Blootstelling aan dergelijke hoge veldsterkten is echter zeldzaam.

Het is onbekend hoe de niet-thermische effecten van niet-ioniserende straling schade kunnen toebrengen aan de gezondheid, laat staan ernstige ziekte zoals kanker bij kinderen. Wij staan bloot aan straling uit zeer diverse natuurlijke bronnen, waaronder het reeds genoemde zichtbare licht en het magneetveld van de aarde. Dit vergemakkelijkt de zoektocht naar een biologisch plausibele verklaring voor gezondheidseffecten niet. Normering van niet-ioniserende straling is daarom gebaseerd op thermische effecten en op principes van redelijkheid.5 De drempels worden zodanig vastgesteld dat voor uitkomsten daaronder geen redelijk vermoeden meer bestaat van enig tastbaar gezondheidsrisico. De International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection (ICNIRP), een onafhankelijke organisatie erkend door de WHO, heeft internationale richtlijnen voorgesteld voor blootstelling van de mens aan alle typen elektromagnetische velden.5

de evaluaties van de gezondheidsraad

De gestage stroom publicaties van de Gezondheidsraadcommissie ‘Elektromagnetische velden’,1-4 geïnstalleerd in 2000, biedt een indrukwekkend overzicht van de ontwikkeling van de kennis op dit gebied. Zelfs apert slecht onderzoek, dat de goede epidemioloog snel in de prullenmand werpt, wordt grondig bestudeerd en uitvoerig besproken. Vermoedelijk dienen deze besprekingen minder voor de wetenschapper dan voor een agressieve milieubeweging die de werkzaamheden van deze commissie met argusogen volgt.

Een belangrijk element in het jaarrapport 2005 is een advies over een ophefmakend TNO-onderzoek.6 De opstellers van dat rapport beweren dat er een statistisch significante relatie is tussen de aanwezigheid van radiofrequente velden van een bepaald type en het ervaren welzijn van proefpersonen. Dit onderzoek betrof 2 groepen van 36 personen, mensen die klachten toeschrijven aan een gsm-basisstation en een controlegroep gerekruteerd via advertenties. Het gehanteerde meetinstrument bestond uit 23 vragen, die men moest beantwoorden op een 4-puntsschaal van ‘helemaal niet’ (0 punten) tot ‘kan niet erger’ (3 punten), met een maximum van 69 punten. De groep met klachten scoorde 13,4 op deze schaal, de groep zonder klachten 3,9, zonder enig consistent patroon. In de cognitieve functietests was er evenmin enig spoor van consistentie. De Gezondheidsraadcommissie besloot toch dat één relatie in één groep statistisch significant was: de reactiesnelheid was na blootstelling 6 ms sneller in de groep controlepersonen. Dezelfde reactiesnelheid was echter 5 ms trager in de groep met klachten.

Dit onderzoek is technisch goed uitgevoerd. De interpretatie achteraf, van effecten van multipele metingen met continue schalen zonder specifieke onderzoekshypothese vooraf, is echter een uitstekende demonstratie van het theorema van Bayes, toegepast op onderzoek als diagnostisch instrument. Zonder deugdelijke hypothese vooraf voorspelt dit theorema veel fout-positieve relaties bij gebruik van aspecifieke meetinstrumenten zoals deze vage kwaliteit-van-levenschaal. Men kan dit vergelijken met diagnostische tests: een matig verhoogde concentratie prostaatspecifiek antigeen (PSA) bij klinisch vermoeden van prostaatkanker heeft een heel andere interpretatie dan dezelfde PSA-waarde bij een gezonde man tijdens screening. Bij het laboratoriumonderzoek naar DNA-schade zien wij dezelfde problemen: onduidelijke signalen geven niet-interpreteerbare beelden. In tijdschriften met lage wetenschappelijke status nuanceert de redactie minder gemakkelijk opgeklopte interpretaties van dergelijke zwakke signalen: ze leiden tot meer belangstelling voor het blad, al is het maar om te schrijven dat de interpretatie is opgeklopt.

Verder bespreekt het jaarrapport over 2005 uitgebreid ‘epidemiologisch’ onderzoek naar kanker en hersentumoren als gevolg van niet-ioniserende straling. ‘Epidemiologisch’ is hier synoniem met ‘zwarte doos zonder hypothese’. De verwarring wordt nog verder verhoogd door zogenaamde clusters.7 Door toeval lijkt het daarbij vaak dat aantallen accumuleren in een beperkte tijd en op een beperkte plaats. Dit geldt vooral als de verwachte aantallen klein zijn, bijvoorbeeld bij leukemie bij kinderen. Wanneer men bij dergelijke clusters een bevolking en een blootstelling gaat zoeken, betekent dit een cirkelredenering opbouwen waar het positieve resultaat is ingebouwd. Clusters hebben enkel betekenis als bevindingen kunnen worden gereproduceerd zonder voorafgaande kennis over aantallen van een bepaalde aandoening.

Zelfs indien men een verhoogd risico heeft gevonden, betekent correlatie nog geen causaal verband. Leukemie is een frequente kandidaat in clusters. Gedurende de laatste jaren is meer bewijs beschikbaar gekomen dat het patroon van vóórkomen van leukemie gedeeltelijk kan worden verklaard door een infectieziekte.8 Als bevolkingen sterk door elkaar worden gemengd, wordt de incidentie van leukemie hoger. Dat was de beste verklaring voor verhoogde incidentie van leukemie rond kerncentrales in Groot-Brittannië, onder andere omdat daar geen toegenomen straling te meten was.

Epidemiologisch onderzoek zonder te weten waar men naar op zoek gaat, leidt enkel tot interpreteerbare resultaten bij zeer sterke ziekmakende factoren, zoals roken. Epidemiologisch onderzoek naar gezondheidseffecten van niet-ioniserende straling lijkt daarom hopeloos. De blootstelling is onmerkbaar, komt uit velerlei bronnen en varieert over tijd en plaats. De periode wanneer blootstelling relevant is, is onbekend, metingen ontbreken nagenoeg steeds. Er zijn geen biologische markers, er is geen geïdentificeerde aandoening met enig causaal verband met elektromagnetische velden. Daarom wordt de bewijslast omgedraaid: onderzoek moet aantonen dat er geen gezondheidseffecten bestaan. Dat is vergelijkbaar met het aantonen dat er in uw tuin geen huiskabouter woont: het bestaan van huiskabouters valt niet te verwerpen als deze zich buitengewoon goed aan iedere menselijke observatie weten te onttrekken.

het voorzorgsbeginsel, toegepast op nocebo-effecten

Het voorzorgsbeginsel toepassen op ieder potentieel gezondheidsrisico leidt tot verlamming, omdat de menselijke kennis steeds beperkt is. De Europese Commissie, daarin gevolgd door de Gezondheidsraadcommissie,9 benadert dit pragmatisch door te stellen dat het voorzorgsbeginsel moet worden toegepast als er een redelijk vermoeden bestaat van een voldoende ernstig milieu- of gezondheidsrisico. Bij gebrek aan enige plausibele biologische verklaring heeft dat redelijke vermoeden nooit bestaan, en jaren onderzoek hebben dat gebrek aan enige biologische verklaring enkel doen toenemen.

Nocebofenomenen zijn het tegenovergestelde van placebo-effecten.10 Onder placebo-effect wordt verstaan dat een positieve verwachting over een medicijn aanleiding geeft tot een gunstiger resultaat. Echter, het is evengoed bekend dat placebobehandelingen vaak gepaard gaan met negatieve bijwerkingen: mensen krijgen bijwerkingen omdat zij deze verwachten. Dat verschijnsel heet, naar analogie van placebo-, nocebo-effect. De gebruikelijke nocebosymptomen zijn dezelfde klachten van mensen die deze toeschrijven aan vormen van niet-ioniserende straling: duizeligheid, vermoeidheid, misselijkheid en slapeloosheid. In heel wat trials is het nocebo-effect in de placebogroep hoger dan in de groep onder actieve behandeling.

In het TNO-onderzoek is het opvallendste en grootste verschil te vinden tussen de groep mensen die hun klachten toeschrijven aan straling en de controlegroep.6 De eerste groep reageert snel, divers en negatief op de testsituatie. Bij de testopzet hoorde een voorafgaande training, waar de groepen leerden omgaan met het gebruikte instrumentarium. Beide groepen melden meer gezondheidseffecten na blootstelling aan placebo dan tijdens de training.6 Het verschil tussen de effecten van placebo en de ‘hoge’ straling van het Universal Mobile Telephone System (UMTS) was statistisch significant, maar dat verschil was even groot als het (niet-significante) verschil tussen placebo en training. Deze bevindingen konden worden gereproduceerd in ander onderzoek. Het idee blootgesteld te zijn aan elektromagnetische straling verwekte evenveel hoofdpijn bij degenen die niet als bij degenen die wél hieraan zijn blootgesteld.11 Het lijkt erop dat mensen die verwachten ziek te worden, ook ziek worden.10

‘Gezondheidsrisico’s’ brengen voordelen, voor milieu-actiegroepen, voor kwakzalvers die zuiverende apparaten en ontgiftende therapieën aanbieden, maar ook voor wetenschappers die op zoek zijn naar onderzoekssubsidies. Een onderzoeksprogramma van 25 miljoen dollar, gefinancierd door de mobiele telefoonindustrie in de jaren negentig van de vorige eeuw, leverde na 6 jaar geen resultaten op. George Carlo, de directeur van dit programma, meldde evenwel dat men toch ‘direct evidence of possible harm from cellular phones’ ontdekt had.12 Carlo werd gebombardeerd tot de heldhaftige wetenschapper die inging tegen de leugenachtige industrie die de waarheid manipuleerde. Hij deed die ontdekking echter toen het geld op was en het duidelijk werd dat de industrie het nut van verder onderzoek niet meer inzag.

Mede als gevolg van de Gezondheidsraadrapporten kreeg ZonMw van het ministerie van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) opdracht voor het programma ‘Elektromagnetische Velden en Gezondheid’ (EMV&G). Het doel van het programma is ‘de vinger aan de pols te houden bij (nieuwe) toepassingen van EMV en de Nederlandse kennisinfrastructuur op het terrein van de elektromagnetische velden en gezondheid te versterken’. De Gezondheidsraadrapporten suggereren echter dat dit ‘terrein van de elektromagnetische velden en gezondheid’ gewoon niet bestaat. Er is geen biologische verklaring voor de wijze waarop elektromagnetische velden onze gezondheid kunnen beïnvloeden, anders dan door warmte. De waarnemingen uit goed onderzoek zijn te schaars en te zwak om toevalstreffers uit te sluiten. Met het doen van meer onderzoek riskeert men meer van hetzelfde te krijgen: negatieve bevindingen met hier en daar een twijfelachtig resultaat.

Bij grote onzekerheid over milieueffecten wordt vaak een beroep gedaan op het voorzorgsbeginsel. Met dit niet exact te definiëren beginsel, dat gebaseerd is op principes van redelijkheid en proportionaliteit, weegt men de mogelijke schade af tegen de verwachte kosten van voorzorg.9 Paradoxaal kan het voorzorgsbeginsel ook worden ingeroepen tegen het gebruik van het beginsel zelf. Waar twijfel onredelijk is op basis van bestaande wetenschappelijke kennis, is het toepassen van het voorzorgsbeginsel immers onredelijk omdat angst voor een ziekmakende factor ziekte genereert door het nocebo-effect.10 Het in stand houden van twijfel waar die niet gerechtvaardigd is, ondersteunt het idee dat elektromagnetische straling gezondheidsschade veroorzaakt.

conclusie

In dit commentaar wil ik 2 kritiekpunten benadrukken: het eerste betreft de verwachte opbrengst van onderzoek naar elektromagnetische velden en gezondheid: is er voldoende onzekerheid over ernstige en meetbare gezondheidseffecten van elektromagnetische velden? Er is veel onderzoek, zowel door de industrie als door onafhankelijke instanties gefinancierd, zowel fundamenteel onderzoek naar de aard van elektromagnetische straling als epidemiologisch onderzoek naar bestaande blootstelling, dat ernstige, goed meetbare gezondheidseffecten uitsluit. Het tweede kritiekpunt betreft de vraag waar een voorzorgsbeleid schade toebrengt aan de volksgezondheid door het genereren van ziekte door nocebo-effecten. Zelfs artsen zijn weinig bekend met de fysische aard van niet-ioniserende elektromagnetische straling en vele artsen zijn overtuigd van de gevaren ervan.13 Terwijl ik dit artikel schrijf, doet een groep Belgische pediaters een oproep om gsm-gebruik door kinderen jonger dan 16 jaar te verbieden omdat ‘wetenschappelijke studies hoe langer hoe meer een verband aantonen tussen gsm-gebruik en een verstoring van de natuurlijke hersenactiviteit bij kinderen’.14

Onderzoek heeft evengoed opportuniteitskosten (‘opportunity costs’): onderzoek naar het ene gaat ten koste van onderzoek naar het andere. Als het voorzorgsbeleid wordt toegepast waar aantoonbaar risico ver te zoeken is, loopt men het risico de volksgezondheid schade toe te brengen door het scheppen van angstige verwachtingen over denkbeeldige gevaren. De ideeën van de moderne westerse burger over de gevaren van de ons omringende elektromagnetische wereld staan in geen verhouding tot de bekende wetenschappelijke feiten. Onterechte angst is schadelijk voor de gezondheid, vooral bij daarvoor gevoelige personen. Meer onderzoek is nodig, om te leren hoe men de moderne burger correct kan informeren over de bestaande risico’s en de onvermijdelijke onzekerheid.

Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.

Literatuur
  1. GSM-basisstations. Publicatienr 2000/16. Den Haag: Gezondheidsraad; 2000.

  2. Elektromagnetische velden: jaarbericht 2001. Publicatienr 2001/14. Den Haag: Gezondheidsraad; 2001.

  3. Gezondheidseffecten van blootstelling aan radiofrequente elektromagnetische velden: aanbevelingen voor onderzoek. Publicatienr 2003/03. Den Haag: Gezondheidsraad; 2003.

  4. Elektromagnetische velden: jaarbericht 2005. Publicatienr 2005/14. Den Haag: Gezondheidsraad; 2005.

  5. International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection. General approach to protection against non-ionizing radiation. Health Phys. 2002;82:540-8.

  6. Zwamborn AP, Vossen SH, Leersum BJ van, Ouwens MA, Mäkel WN. Effects of global communication system radiofrequency fields on well being and cognitive functions of human subjects with and without subjective complaints. TNO-report FEL-03-C148. Den Haag: TNO Physics and Electronics Laboratory; 2003.

  7. Coebergh JWW. Schijn bedriegt in clusteronderzoek van kanker. Ned Tijdschr Geneeskd. 1998;142:1542-5.

  8. Dickinson HO. The causes of childhood leukaemia. BMJ. 2005;330:1279-80.

  9. Faure MG, Vos E, redacteuren. Juridische afbakening van het voorzorgsbeginsel: mogelijkheden en grenzen. Den Haag: Gezondheidsraad; 2003.

  10. Hahn RA. The nocebo phenomenon: concept, evidence, and implications for public health. Prev Med. 1997;26(5 Pt 1):607-11.

  11. Rubin GJ, Hahn G, Everitt BS, Cleare AJ, Wessely S. Are some people sensitive to mobile phone signals? Within participants double blind randomised provocation study. BMJ. 2006;332:886-91.

  12. Smith IK. Cell-phone scare. Time. 1999;154:118.

  13. Leitgeb N, Schrottner J, Bohm M. Does ‘electromagnetic pollution’ cause illness? An inquiry among Austrian general practitioners. Wien Med Wochenschr. 2005;155:237-41.

  14. GSM verbieden voor kinderen onder 16. De Standaard maart 13 2007.

Auteursinformatie

Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut, Postbus 11.650, 2502 AR Den Haag.

Contact Hr.dr.L.Bonneux, arts-epidemioloog (bonneux@nidi.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Amsterdam, mei 2007,

Onlangs liet Bonneux zijn licht schijnen over de niet-thermische effecten van (niet-ioniserende) elektromagnetische velden (2007:953-6). Zijns inziens is er geen biologische verklaring voor de wijze waarop deze velden onze gezondheid kunnen beïnvloeden, anders dan door warmte. Veronderstelde niet-thermische effecten van zulke velden schrijft hij toe aan het ‘nocebo-effect’. Epidemiologisch onderzoek terzake lijkt hem ‘hopeloos’ en toepassing van het voorzorgsbeginsel bij normen voor de blootstelling aan deze velden wijst hij af.

Een ruime hoeveelheid degelijk epidemiologisch onderzoek is inmiddels voorhanden over niet-thermische effecten van (niet-ioniserende) elektromagnetische velden van 50 Hz, verbonden met het elektriciteitsnet. Een overzichtsstudie betreffende dit onderzoek geeft aan dat boven een waarde van 0,4 microTesla de kans op kinderleukemie duidelijk toeneemt.1 Studies betreffende het effect van 50-Hz-velden op humane lymfocyten laten zien dat niet-thermische doses enkel- en dubbelstrengsbreuken in DNA kunnen veroorzaken, met een sterke correlatie tussen dosis en effect.2 3 Over het onderliggende mechanisme bestaan verschillende theorieën. Een mogelijke plausibele theorie, die teruggaat op empirische studies,4 is dat boven een veldsterkte van 0,4 microTesla elektromagnetische velden in cellen een significant effect hebben op de concentratie sterk oxiderende verbindingen (‘reactive oxygen species’), die tot mutaties kunnen leiden in het DNA (www.verum-foundation.de, doorklikken op ‘EU-Projekte’ en dan op REFLEX).

Wat betreft radiofrequente velden is er in peer-reviewtijdschriften een redelijke hoeveelheid wetenschappelijke studies gepubliceerd over mogelijke niet-thermische effecten van gsm-telefonie. Deze betreffen twee mogelijke typen effecten. Degelijke epidemiologische studies over het gebruik van gsm’s laten zien dat langdurig gebruik van deze telefoons gecorreleerd is met een verhoogde kans op acusticusneurinoom (aan de kant van het hoofd waar de telefoon werd gebruikt).5-7 Diem et al. hebben onderzoek gedaan dat zou kunnen wijzen op een biologisch mechanisme dat het ontstaan van deze neurinomen zou kunnen verklaren.8 Zij rapporteerden in een experiment met onder meer humane fibroblasten blootgesteld aan gsm-velden in relatief lage veldsterkten, een verhoogde frequentie van breuken in het DNA.

Het tweede type mogelijk effect betreft het zenuwstelsel. Er is inmiddels een flinke serie studies die laten zien dat gsm-velden (vergeleken met nepblootstelling) in relatief lage veldsterkten een duidelijk effect hebben op het eeg.9-12 Daarnaast is er een epidemiologische studie betreffende het mogelijke effect van gsm-zendmasten op omwonenden in termen van cognitief presteren en subjectieve symptomen.13 In deze studie is gecorrigeerd voor het mogelijke effect van angst voor de betrokken velden. Deze onderzoekers vonden statistisch significante effecten. Het sterkste effect betrof een toegenomen kans op hoofdpijn, terwijl ook een afname van accuratesse werd gezien.

De genoemde studies, die geen van alle door Bonneux werden vermeld, zijn stellig niet het laatste woord over mogelijke niet-thermische effecten van elektromagnetische velden op de gezondheid. Verder empirisch onderzoek is niet hopeloos, maar is juist nodig om meer helderheid te brengen. Wat betreft de 50-Hz-velden en de velden voor mobiele telefonie, bevatten de huidige empirische studies naar mijn mening voldoende aanwijzingen voor mogelijke nadelige niet-thermische effecten om het voorzorgsbeginsel te hanteren. Voor blootstelling aan de velden van hoogspanningsmasten is daartoe inmiddels door de Nederlandse regering besloten. In geval van nieuwe hoogspanningsleidingen moet tot gevoelige bestemmingen zoals huizen en scholen een zodanige afstand worden aangehouden dat de waarde van 0,4 microTesla daar niet wordt overschreden. In geval van velden voor mobiele communicatie is door een aantal landen, waaronder Italië, Oostenrijk en België, onder verwijzing naar het voorzorgsbeginsel besloten tot veel scherpere normen dan die welke bedoeld zijn om te beschermen tegen thermische effecten. De Nederlandse regering heeft toepassing van het voorzorgsbeginsel op velden voor mobiele communicatie tot nu toe afgewezen.

L. Reijnders
Literatuur
  1. Ahlbom IC, Cardis E, Green A, Linet M, Savitz D, Swerdlow A. Review of the epidemiologic literature on EMF and Health. ICNIRP (International Commission for Non-Ionizing Radiation Protection) Standing Committee on Epidemiology. Environ Health Perspect. 2001;109 Suppl 6:911-33.

  2. Ivancsits S, Diem E, Jahn O, Rüdiger RW. Intermittent extremely low frequency electromagnetic fields cause DNA damage in a dose-dependent way. Int Arch Occup Environ Health. 2003;76:431-6.

  3. Ivancsits S, Diem E, Pilger A, Rüdiger HW, Jahn O. Induction of DNA strand breaks by intermittent exposure to extremely-low-frequency electromagnetic fields in human diploid fibroblasts. Mutat Res. 2002;519:1-13.

  4. Final Report Risk evaluation of potential environmental hazards from low energy electromagnetic field exposure using sensitive in vitro methods (REFLEX). München: Stiftung VERUM; 2004.

  5. Lönn S, Ahlbom A, Hall P, Feychting M. Long-term mobile phone use and brain tumor risk. Swedish Interphone Study Group. Am J Epidemiol. 2005;161:526-35.

  6. Schoemaker MJ, Swerdlow AJ, Ahlbom A, Auvinen A, Blaasaas KG, Cardis E, et al. Mobile phone use and risk of acoustic neuroma: results of the Interphone case-control study in five North European countries. Br J Cancer. 2005;93:842-8.

  7. Hardell L, Mild KH, Carlberg M, Söderqvist F. Tumour risk associated with use of cellular telephones or cordless desktop telephones. World J Surg Oncol. 2006;4:74.

  8. Diem E, Schwarz C, Adlkofer F, Jahn O, Rüdiger H. Non-thermal DNA breakage by mobile-phone radiation (1800 MHz) in human fibroblasts and in transformed GFSH-R17 rat granulosa cells in vitro. Mutat Res. 2005;583:178-83.

  9. Huber R, Treyer V, Borbéley AA, Schuderer J, Gottselig JM, Landolt HP, et al. Electromagnetic fields, such as those from mobile phones, alter regional cerebral blood flow and sleep and waking EEG. J Sleep Res. 2002;11:289-95.

  10. Croft RJ, Chandler JS, Burgess AP, Barry RJ, Williams JD, Clarke AR. Acute mobile phone operation affects neural function in humans. Clin Neurophysiol. 2002;113:1623-32.

  11. Curcio G, Ferrara M, Moroni F, d’Inzeo G, Bertini M, de Gennaro L. Is the brain influenced by a phone call? An EEG study of resting wakefulness. Neurosci Res. 2005;53:265-70.

  12. Krause CM, Björnberg CH, Pesonen M, Hulten A, Liesivuori T, Koivisto M, et al. Mobile phone effects on children’s event-related oscillatory EEG during an auditory memory task. Int J Radiat Biol. 2006;82:443-50.

  13. Hutter HP, Moshammer H, Wallner P, Kundi M. Subjective symptoms, sleeping problems, and cognitive performance in subjects living near mobile phone base stations. Occup Environ Med. 2006;63:307-13.

Den Haag, mei 2007,

Graag dank ik Reijnders voor zijn brief en de gekozen voorbeelden, die uitstekend de problematiek illustreren.

De bestaande normering van niet-ioniserende straling is al een toepassing van het voorzorgsbeginsel.1 Het vaststellen van dergelijke normen is een evenwichtsoefening tussen haalbaarheid, redelijkheid en onzekerheid: hypothetische gezondheid wordt afgewogen tegen reële economische schade. Dit is een politieke, geen wetenschappelijke beslissing. Wanneer wordt gepleit voor lagere blootstellingsnormen, betekent dit in feite dat er meer zendmasten zouden moeten komen. Misschien wil niemand een zendmast in zijn achtertuin, hij wil wel een mobiele telefoon en die heeft bereik nodig.

Reijnders schrijft ‘Een overzichtsstudie betreffende dit onderzoek geeft aan dat boven een waarde van 0,4 microTesla de kans op kinderleukemie duidelijk toeneemt.’ De auteurs van dit onderzoek delen echter Reijnders’ opinie niet. Zij formuleren als conclusie: ‘Het relatieve risico wordt geschat op 2,0 (95%-BI: 1,27-3,13) [...]. Het is onwaarschijnlijk dat dit te wijten is aan toeval, maar kan, gedeeltelijk, worden verklaard door vertekening. Het resultaat is lastig te interpreteren bij afwezigheid van enig bekend mechanisme of enige reproduceerbare experimenten.’2 Het overschot betrof 20 kinderen uit een totaal van meer dan 3200 leukemiepatiëntjes, de verwachte aantallen in honderd miljoen persoonsjaren of 30 jaar Nederlandse kinderbevolking. De incidentie van leukemie is ongeveer 30 per miljoen, de prevalentie bij > 0,4 microTesla was 0,8%. Het attributieve absolute risico is dan minder dan één geval van leukemie in de Nederlandse kinderbevolking gedurende 2 jaar. Patiënt-controleonderzoek is retrospectief en riskant: het is verleidelijk om post hoc de blootstellingscategorieën opportunistisch aan te passen aan het gewenste resultaat. De oorzaak van leukemie is onbekend, maar de ziekte clustert door blootstelling aan een tot nu toe onbekende kinderziekte.3

Bij het voorbeeld van het acusticusneurinoom (incidentie 12 per miljoen) speelt hetzelfde probleem: ook dit is een zeldzame aandoening met onduidelijke relaties, ‘opgedregd’ in retrospectief patiënt-controleonderzoek uit onderliggende gigantische bevolkingen. De Gezondheidsraad vindt de voorgelegde studies niet overtuigend.4

De omschrijving ‘breuken in DNA in in-vitro-onderzoek’ klinkt bedreigend, maar niemand weet wat dat betekent en óf het iets betekent. De Gezondheidsraad vindt de aanwijzingen dat die schade ook bestaat overigens zwak.4 De relaties met het eeg zijn nieuw. Eén van de hoofdonderzoekers, ook geciteerd door Reijnders, schrijft hierover: ‘De effecten van elektromagnetische straling op de hersenoscillatorische respons zijn subtiel, variabel en moeilijk te repliceren om onbekende redenen.’5 Dat laatste is fout: het is wat je kan verwachten na multipele metingen bij kleine aantallen proefpersonen zonder enige a-priorihypothese over wat je wilt vinden. Vandaag vind je dit, morgen dat en overmorgen weer wat anders, maar nooit hetzelfde.

De Oostenrijkse studie toont waar onderzoek met multipele metingen zonder a-priorihypothese toe kan leiden.6 De blootstelling was minder dan 10 maal beneden de norm, ook in de blootgestelde groepen. Hutter et al. vonden toch significante afwijkingen. Evaluatie van de validiteit van epidemiologische bevindingen begint bij het zorgvuldig beoordelen van de rechte tellingen. Leven in Oostenrijk blijkt dan een ernstig milieurisico op te leveren: 61-79% klaagde over hoofdpijn, 60-76% klaagde over moeite om zich te concentreren en 40-64% had last van koude of warme voeten. Dit waren de significante bevindingen en de andere resultaten waren navenant: 8 op de 10 Oostenrijkers zouden zeurende kneusjes zijn, ongeacht de blootstelling. Een alternatieve verklaring is dat om voldoende hoge aantallen en significante resultaten te verkrijgen ook de laagste scores op een schaal van 0 tot 4 als ‘positief’ werden gescoord. In de statistische analyse werd geen rekening gehouden met multipele uitkomstmaten. Er werd evenmin rekening gehouden met onderlinge afhankelijkheid tussen metingen (wie uitgeput is, is ook moe, sommige mensen scoren nooit ‘nul’ op een dergelijke schaal).

Het enige dat onderwerp hoort te zijn van verder onderzoek is de verontrustende vraag waarom dit artikel in deze vorm werd aanvaard. Reijnders illustreert ten overvloede waartoe decennia gezondheidsonderzoek naar elektromagnetische straling hebben geleid: zwakke signalen bij zeldzame aandoeningen in gemakkelijk vertekend retrospectief onderzoek of bij onbegrepen symptomen uit multipele metingen zonder enige a-priorihypothese. Na correctie voor multipele metingen en intra-individuele afhankelijkheid verdwijnt ieder spoor van significantie: de signalen zijn nooit consistent. Het is normaal dat de wetenschap soms doodlopende steegjes inslaat, maar het is niet normaal dat ze daar eeuwig tegen dezelfde muur blijft springen op kosten van de staat.

L. Bonneux
Literatuur
  1. International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection. General approach to protection against non-ionizing radiation. Health Phys. 2002;82:540-8.

  2. Ahlbom IC, Cardis E, Green A, Linet M, Savitz D, Swerdlow A. Review of the epidemiologic literature on EMF and Health. ICNIRP (International Commission for Non-Ionizing Radiation Protection) Standing Committee on Epidemiology. Environ Health Perspect. 2001;109 Suppl 6:911-33.

  3. Dickinson HO. The causes of childhood leukaemia. BMJ. 2005;330:1279-80.

  4. Elektromagnetische velden. Jaarbericht 2005. Publicatienr 2005/14. Den Haag: Gezondheidsraad; 2005.

  5. Krause CM, Pesonen M, Björnberg CH, Hämäläinen H. Effects of pulsed and continuous wave 902 MHz mobile phone exposure on brain oscillatory activity during cognitive processing. Bioelectromagnetics. 2007;28:296-308.

  6. Hutter HP, Moshammer H, Wallner P, Kundi M. Subjective symptoms, sleeping problems, and cognitive performance in subjects living near mobile phone base stations. Occup Environ Med. 2006;63:307-13.

Wageningen, mei 2007,

Bonneux doet in zijn artikel (2007:953-6) een aantal uitspraken die om een correctie vragen. Gezondheidseffecten zouden niet wetenschappelijk zijn aangetoond, het voorzorgsprincipe moet maar overboord want praten erover brengt mensen alleen maar op gedachten, fondsen voor wetenschappelijk onderzoek kunnen maar beter aan nuttiger zaken worden besteed.

Zo eenvoudig is dat echter niet. Wetenschappelijke publicaties over effecten van hoogfrequente (zenders) en laagfrequente elektromagnetische velden (EMV) (huishoudapparatuur) geven een heel ander beeld.1 2 De Stichting Elektrohypersensitiviteit (EHS) heeft juist grote zorgen over effecten van de oprukkende digitalisering (www.stichtingehs.nl en www.electroallergie.org). Deze stichting fungeert als kennisplatform, trekt zich het lot van ‘elektrogevoelige’ personen aan en vergaart gegevens waarmee zij hun gezondheidsprobleem en EMV kunnen beheersen. Er is nog weinig literatuur over (www.stichtingehs.nl/images/stories/EHS/nvs_ehs_nieuws_3-2006.pdf).3

De door elektrogevoelige mensen meest geuite ‘vage gezondheidsklachten’ zijn: chronische vermoeidheid, slaap-, concentratie- en geheugenproblemen, hoofdpijn, tinnitus, huidproblemen, spier- en gewrichtspijnen (www.electroallergie.org/downloads/Nieuwsbrieven/Bijlage%20Nieuws…).4 Deze klachten zijn uiteraard niet specifiek voor elektrogevoeligen; ze zijn uitingen van stressreacties ten gevolge van blootstelling aan EMV, geuren, uv-licht, voorgaande ziekten of mentale stresservaringen et cetera. Voor zover mensen typisch elektrogevoelig zijn, helpt het de voor hen schadelijke EMV te identificeren op grond van frequentie, golfvorm, duur en sterkte en dat veld weg te nemen. De stichting specialiseert zich in het verzamelen van kennis, methoden en ervaring om dat te bereiken, zoals dat al in Zweden het geval is.2

Doordat er een latentietijd van uren zit tussen EMV-blootstelling en ervaren klachten wordt de betekenis van EMV meestal over het hoofd gezien. De arts komt de genoemde klachten vaak tegen, maar is meestal niet bekend met de invloed van EMV die de stresssituaties bij een patiënt teweeg brengen. Hulp aan die patiënt vergt EMV-veldmanagement en sociale bijstand bij de mensen thuis of op de werkplek. Daar is de arts niet voor opgeleid en hij of zij heeft daar ook geen tijd voor. De klachten zijn nauwelijks behandelbaar.

Bonneux erkent het verband tussen EMV en klachten niet. Hij baseert zijn standpunt op onderzoek naar de mogelijkheid van mensen om hoogfrequente gsm/UMTS-achtige velden in dubbelblinde experimenten waar te nemen.5 In die proeven gaven vrijwilligers geen blijk van hun vermogen tot velddetectie. Bonneux zegt: zie je wel! Wij zeggen: die proeven zijn niet goed uitgevoerd doordat men toen niet wist dat de mens geen groepsreacties, maar een strikt individuele reactie vertoont. Daar was geen rekening mee gehouden; sterk reagerende mensen werden zelfs uit de groep gebannen.

Daarom, bij toekomstige proeven zouden wij de volgende opzet adviseren: menselijke reactie testen op zowel hoog- als laagfrequente EMV; een grondige selectie van ‘gevoelige’ en ‘ongevoelige’ proefpersonen: ook de zeer gevoeligen moeten deelnemen; er moet gelegenheid zijn individuele reacties te noteren; duur van blootstelling en evaluatieperiode dienen verlengd te worden. Kortom, rekening houdend met huidige inzichten moeten mensen op relevante wijze worden getest.

Een enquête onder nu 235 personen heeft ons geleerd de volgende ‘rode draad’ te onderscheiden: sommige mensen (mogelijk 1,5% van de bevolking) hebben last van EMV met specifieke fysische eigenschappen en vertonen uren later persoonsgebonden stressreacties.4 Met andere woorden iedere elektrogevoelige herkent zijn eigen specifieke elektrosmogbronnen en vertoont zijn eigen specifieke elektrostresssymptomen. Er bestaat niet iets als een groepsgemiddelde.

Maar de hamvraag blijft natuurlijk: hoe het mechanisme eruitziet waarmee de zwakke EMV kunnen worden waargenomen? Het moeten zeker de ‘non-thermische’ effecten van velden betreffen, gezien de lage blootstellingdoses in huiselijke situaties. Het is daarom goed dat de wetenschapsorganisatie ZonMw besloten heeft een budget van 16,6 miljoen euro beschikbaar te stellen voor onderzoek aan schadelijke gezondheidseffecten van EMV (www.zonmw.nl/nl/programma-s/alle-programma-s/elektromagnetische-velden-…). Hopelijk worden daarbij fundamentele processen geïdentificeerd die de waarnemingen helpen verklaren. Zeer binnenkort zijn de eerste projecttoekenningen te verwachten.

H. Schooneveld,
Literatuur
  1. Hutter HP, Moshammer H, Wallner P, Kundi M. Subjective symptoms, sleeping problems, and cognitive performance in subjects living near mobile phone base stations. Occup Environ Med. 2006;63:307-13.

  2. Johansson O. Electrohypersensitivity: state-of-the-art of a functional impairment. Electromagn Biol Med. 2006;25:245-58.

  3. Schooneveld H, Arends-Zimmermann G. Elektromagnetische velden en elektrohypersensitiviteit. NVS Nieuws. 2006;3:27-31.

  4. Schooneveld H, Kuiper J. Elektrohypersensitiviteit (EHS) in Nederland. Onderzoek naar de variaties in oorzaken, gezondheidsproblemen en remedies. Enquête tijdvlak januari 2003 tot maart 2006. Werkgroep Elektrische Overgevoeligheid (WEO). Nieuwsbrief 15. 2006;4(Suppl 2):1-19.

  5. Zwamborn APM, Vossen SHJA, Leersum BJAM van, Ouwens MA, Mäkel WN. Effects of global communication system radio-frequency fields on well being and cognitive functions of human subjects with and without subjective complaints. TNO-report. FEL-03-C148. Den Haag: TNO Fysisch en Elektronisch Laboratorium; 2003.

Den Haag, mei 2007,

Een platform dat informatie verzamelt over de effecten van elektromagnetische velden op de mens stelt momenteel 10.792 wetenschappelijke publicaties ter beschikking (www.emf-portal.de/; benaderd 30 mei 2007). Na een tweedaagse workshop over elektrohypersensitiviteit (www.who.int/peh-emf/meetings/hypersensitivity_prague2004/en/index.html) publiceerde de Wereldgezondheidsorganisatie factsheet 296 in december 2005 (www.who.int/mediacentre/factsheets/fs296/en/index.html). De conclusie luidt: ‘Elektrohypersensitiviteit (EHS) wordt gekenmerkt door een veelheid van niet specifieke symptomen die verschillen van individu tot individu. [...] Er zijn geen diagnostische criteria voor EHS en er is geen wetenschappelijke basis die de symptomen verbindt met blootstelling aan elektromagnetische velden. EHS is geen medische diagnose, en evenmin is het zeker dat het over één en dezelfde aandoening gaat. [...] Behandeling moet zich concentreren op de symptomen en het klinisch beeld en niet op de door de persoon aangegeven noodzaak om elektromagnetische veldstraling te elimineren of te verminderen in de werkplaats of thuis.’ Er is veel onderzoek en er is een brede consensus hoe lijders aan EHS of het verwante ‘multiple chemical sensitivities’ moeten worden behandeld. Niemand twijfelt aan de ernst van hun klachten, maar evenmin neemt iemand de door de patiënten veronderstelde oorzaak ernstig.

Johansson heeft zijn bevindingen mogen presenteren op die tweedaagse workshop. Vermoedelijk is het vooral aan hem en aan zijn collega Hallberg toe te schrijven dat in de Scandinavische landen de lijders aan EHS vooral huidsymptomen krijgen na blootstelling aan videoschermen.1 Zowel de incidentie als de aard van de symptomen van EHS is namelijk sterk lokaal bepaald (zie dezelfde factsheet, www.who.int/mediacentre/factsheets/fs296/en/index.html). Zijn overzichtsartikel (in een niet in PubMed opgenomen tijdschrift) vermeldt ook de door hem ontdekte verbanden tussen elektromagnetische veldstraling en huidkanker, melanoom, borstkanker, longkanker, de toename van sterfte aan de ziekte van Alzheimer en ‘de algehele verslechtering van de gezondheid op het Zweedse platteland’.1 Het artikel van Hutter,2 waarin 70% van de Oostenrijkers klaagde over concentratiestoornissen en hoofdpijn en 50% over koude voeten, heb ik in mijn reactie op de ingezonden brief van Reijnders besproken.

In de jaren tachtig van de 18e eeuw stelde de Académie des Sciences een onderzoekscommissie samen om ‘dierlijk magnetisme’ te onderzoeken, bestaande uit topgeleerden uit die tijd, onder wie Lavoisier en Benjamin Franklin. De commissie concludeerde ‘met beslissende experimenten’ dat ‘verbeelding zonder magnetisme leidt tot convulsies en magnetisme zonder verbeelding leidt tot niets.’ (geciteerd door Van der Does).3 Het TNO-onderzoek liet onder meer zien dat mensen die blootstonden aan placebo meer en ernstiger symptomen vertoonden dan tijdens de inleidende training.4 Door als Lavoisier en Franklin in te spelen op verbeelding en groepsgedrag zou het vermoedelijk niet moeilijk zijn om Schoonevelds selectie van zeer gevoelige onderzoekspersonen doodziek te maken. Een probleem is dat de ethische commissies het hier moeilijk mee zouden kunnen krijgen.

De patiëntenverenigingen schuiven eeuwen kennis over de aard van elektromagnetische straling en de kracht van verbeelding samen met tienduizend publicaties opzij op grond van persoonlijke ervaringen of selectieve waarnemingen. De kans is groot dat zij, overigens met de beste bedoelingen, daardoor eerder veel meer mensen ziek dan gezond zullen maken.

L. Bonneux
Literatuur
  1. Johansson O. Electrohypersensitivity: state-of-the-art of a functional impairment. Electromagn Biol Med. 2006;25:245-58.

  2. Hutter HP, Moshammer H, Wallner P, Kundi M. Subjective symptoms, sleeping problems, and cognitive performance in subjects living near mobile phone base stations. Occup Environ Med. 2006;63:307-13.

  3. Does AJW van der. Has everyone won and must all have prizes [inaugurele rede]? Leiden: Universiteit Leiden; 2005.

  4. Zwamborn APM, Vossen SHJA, Leersum BJAM van, Ouwens MA, Mäkel WN. Effects of global communication system radio-frequency fields on well being and cognitive functions of human subjects with and without subjective complaints. TNO-report. FEL-03-C148. Den Haag: TNO Fysisch en Elektronisch Laboratorium; 2003.