Gezondheidsraadadvies over gezondheidsclaims bij voedingsmiddelen en -supplementen

Opinie
W.J. Gerritsen
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2003;147:2048-50
Abstract

Beweringen of afbeeldingen op voedingsmiddelen of -supplementen over gunstige effecten op de gezondheid worden wel gezondheidsclaims genoemd. Een toelichting op artikel 19 van de Warenwet beschrijft een gezondheidsclaim als een ‘bewering die stelt, de indruk wil wekken of doet uitkomen dat een voedingsmiddel bijzondere eigenschappen zou bezitten ten aanzien van het bevorderen of het instandhouden van de gezondheid van de gebruiker’. In artikel 20 verbiedt de Warenwet zogeheten medische claims voor eet- en drinkwaren, beweringen waarin gesproken wordt van ‘het voorkómen, behandelen of genezen van een ziekte’ of toespelingen hierop. Dit verbod op medische claims maakt ook deel uit van de Europese regelgeving (Richtlijn 2000/13/EG). Tevens geldt bij alle reclame een verbod op misleiding, zoals opgenomen in het Burgerlijk Wetboek, in een bepaling van het Warenwetbesluit Etikettering van levensmiddelen en in de Nederlandse Reclame Code.

Het verbod op medische claims is niet alleen van toepassing op levensmiddelen, maar ook op…

Auteursinformatie

Voedingscentrum, Redactie Voeding Nu, Postbus 85.700, 2508 CK Den Haag.

Contact Dr.W.J.Gerritsen, biochemicus (gerritsen@voedingscentrum.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Den Haag, september 2003,

Naar aanleiding van het commentaar van collega Gerritsen (2003:2048-50) geven wij enige toelichtende opmerkingen.

Onlangs is voor het eerst een systematisch overzicht beschikbaar gekomen van onderzoek naar informatie op verpakkingen van levensmiddelen.1 Dit laat zien dat de kennis van consumenten over goede voeding gering is, en dat informatie – inclusief claims – op verpakkingen maar weinig bijdraagt aan deze kennis. Het belang van claims voor de voedingsvoorlichting is daarmee eveneens op zijn minst onzeker. De commissie heeft gemeend dat objectieve informatie zoals in een Voedingswaardewijzer, vergezeld van het percentage van de dagelijkse aanbevolen hoeveelheid dat een portie levert, de voorkeur heeft boven claims als ‘rijk aan . . .’.

De commissie vond dat, zoals uiteengezet in hoofdstuk 4 van het advies,2 het gebruik van claims op risicofactoren er niet of zeer beperkt toe bijdraagt dat consumenten inzien dat veel chronische ziekten multicausaal zijn. De boodschap over multicausaliteit kan men beter direct en expliciet geven. Het advies doet (in paragraaf 4.1.6) een voorstel daartoe. Men zou op een verpakking kunnen vermelden: ‘Het gebruik van dit product verkleint de kans op het krijgen van aandoening x of klacht y. Er zijn daarnaast nog andere factoren die mede bepalen of x of y wel of niet zullen ontstaan’. Overigens is de commissie in paragraaf 2.1 ingegaan op de vraag of claims de aandacht afleiden van een gezond eetpatroon.

De vrijheid van meningsuiting en het verbod op misleiding zoals opgenomen in de Warenwet lijken soms strijdig. Op basis van genoemde vrijheid zou men bijvoorbeeld de claim ‘cholesterolvrij’ op frisdranken of ‘vetvrij’ op snoep als zuurtjes toe willen of moeten staan. Een dergelijke vermelding wekt echter de indruk dat het product ‘(extra) gezond’ is. Het is echter moeilijk te verdedigen dat deze indruk juist is. Daarom kan men tevens aanvoeren dat het verbod op misleiding een dergelijke claim niet toestaat. Omdat de Gezondheidsraad een wetenschappelijke adviesraad is, is het niet aan de raad, maar aan de overheid om daar keuzen in te maken.

Van groot belang is de door Gerritsen opgeworpen vraag hoe hoog de lat moet liggen bij het beoordelen van de onderbouwing van claims. De commissie heeft een wetenschappelijke beoordeling van geval tot geval bepleit. Daarbij dienen, naast een aantal in het advies omschreven specifieke criteria, algemeen gangbare wetenschappelijke criteria te worden gevolgd.

De commissie hechtte veel waarde aan de zienswijze dat een claim expliciet dient te verwoorden wat het voordeel of de winst is voor de gebruiker van het product met die claim. Het veranderen van een risicofactor is, zoals in het advies uiteengezet, op zichzelf geen winst; de enige relevantie ervan is dat aangetoond of tenminste voldoende aannemelijk is dat het veranderen van die factor het risico van een bepaalde ziekte vermindert. Als dat laatste niet aangetoond of aannemelijk is, is de (gezondheids)winst voor de consument evenmin aangetoond of aannemelijk.

De grote verschillen tussen landen wat betreft de interpretatie van de effecten van foliumzuurverrijking zijn inderdaad ongewenst. Dergelijke verschillen zijn ook zichtbaar als het gaat over keuzen in de gezondheidszorg. De commissie heeft echter gemeend dat een wetenschappelijke beoordeling zoals geadviseerd desalniettemin de best mogelijke aanpak is.

De commissie heeft in de periode dat zij het advies voorbereidde de ontwikkelingen op Europees niveau nauwletttend gevolgd. Zij heeft het advies echter niet af laten hangen van bestaande regelgeving of – verwachte – ontwikkelingen daarin, maar deze juist – in eerste instantie – terzijde geschoven en zich zoveel mogelijk op wetenschappelijke gegevens en zienswijzen gebaseerd. Behalve dat dit inherent is aan de wettelijke taak van de raad, komt volgens de commissie veel verwarring rond claims juist voort uit vermenging en verwarring van de discussie over wat wetenschappelijk gezien juist is met de discussie over wat de regels toelaten. Het is nu aan de Nederlandse overheid om een standpunt over deze kwestie in te nemen.

E.J. Kuipers
L.T.J. Pijls
Literatuur
  1. The European Heart Network (EHN). A systematic review of the research on consumer understanding of nutrition labeling. Brussel: EHN; 2003.

  2. Gezondheidsraad. Voedingsmiddelen en -supplementen met claims over gezondheidseffecten. Publicatienr 2003/09. Den Haag: Gezondheidsraad; 2003.