De multidisciplinaire behandeling van de cerebrale arterioveneuze malformatie: voorlopige resultaten bij 115 opeenvolgende patiënten

Onderzoek
W.J.J. van Rooij
M. Sluzewski
D. Wijnalda
R.L.L.A. Schellens
I.T.H.J. Verhagen
B. Karlsson
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1997;141:2111-7
Abstract
Download PDF

Samenvatting

Doel

Voorlopige evaluatie van de multidisciplinaire behandeling (operatie, embolisatie en stereotactische gammabestraling) van 115 opeenvolgende patiënten met een cerebrale arterioveneuze malformatie (AVM).

Opzet

Retrospectief.

Plaats

St. Elisabeth Ziekenhuis, Tilburg.

Patiënten en methoden

In een periode van 35 maanden werden door de werkgroep Neurovasculaire Interventie Tilburg 115 patiënten met een AVM gezien. De gemiddelde leeftijd was 41,8 jaar (uitersten: 6-72). De voornaamste klinische manifestatie was bij 65 patiënten (56,5) een bloeding, bij 31 patiënten (27,0) epilepsie, bij 7 patiënten (6,1) neurologisch uitval en bij 2 patiënten (1,7) hydrocefalus; bij 10 patiënten (8,7) werd de AVM bij toeval gevonden. De behandeling bestond uit operatie, stereotactische bestraling met het ‘gamma-knife’ en embolisatie. Embolisatie vond voornamelijk plaats teneinde de AVM te verkleinen om operatie of bestraling mogelijk te maken.

Resultaten

Van de 115 patiënten waren er 5 naar de werkgroep verwezen voor alleen een behandeladvies; bij hen vond eventuele behandeling elders plaats. Van de resterende 110 patiënten werden 84 wel behandeld (76,4) en 26 (23,6) werden om uiteenlopende redenen niet behandeld. Van de 84 behandelde patiënten werden 17 (20,2) alleen geopereerd, 17 (20,2) werden alleen bestraald en 12 (14,3) ondergingen alleen embolisatie. Operatie na embolisatie vond plaats bij 8 patiënten (9,5) en bestraling na embolisatie bij 26 (31,0). Bij 4 patiënten vond om uiteenlopende redenen een ongebruikelijke combinatie van deze behandelingen plaats.

Voorlopig was bij 35 van de 84 behandelde patiënten (41,7) de AVM geheel verwijderd of geoblitereerd; 39 patiënten wachtten nog op het definitieve resultaat van bestraling. Bij 5 patiënten werd opzettelijk een partiële embolisatie uitgevoerd. Bij 5 patiënten (6,0) werd het vooraf gestelde doel niet bereikt met embolisatie. De morbiditeit bedroeg 4,8 (4 patiënten) en de sterfte 1,2 (1 patiënt).

Conclusie

Bij een multidisciplinaire combinatie van behandelmethoden is behandeling geïndiceerd en uitvoerbaar bij het merendeel (76,4) van de patiënten met een AVM. Er is een goede kans op succesvolle uitschakeling van de AVM met een acceptabel complicatierisico.

artikel

Inleiding

De cerebrale arterioveneuze malformatie (AVM) is een aangeboren vaatmisvorming door een ontwikkelingsstoornis op capillair-veneus niveau. AVM's zijn zeldzaam, de prevalentie wordt geschat op 0,2. Hoewel een AVM op iedere leeftijd klinisch manifest kan worden, openbaart deze afwijking zich bij de grootste groep patiënten tussen het 20e en 40e jaar met een bloeding, met epilepsie of met neurologische uitval. Soms is hydrocefalus of ernstige hoofdpijn het eerste symptoom. Uit onderzoeken naar het natuurlijke beloop van AVM's blijkt dat het jaarlijkse risico op een bloeding ongeveer 2-4 bedraagt; in het eerste jaar na een bloeding is de kans op een recidiefbloeding toegenomen tot 6 of meer. Iedere bloeding geeft een kans van 20-30 op sterfte en een kans van 25-35 op blijvende neurologische uitval.12 De gemiddelde levensverwachting van een patiënt met een niet behandelde AVM is ongeveer 44 jaar.2 Behandeling is derhalve vooral aangewezen bij jonge patiënten met een hoog cumulatief risico.

Aanvankelijk bestond de behandeling uit de operatieve verwijdering van een beperkt aantal AVM's dat hiervoor geschikt was: vooral kleine en perifeer gelegen AVM's. Nog in de jaren zestig kon 80-90 van alle AVM's niet worden geopereerd.3 Na de invoering van de operatiemicroscoop in de jaren zeventig konden enkele neurochirurgen grotere en dieper gelegen AVM's opereren met goede resultaten.45

Met de komst van de stereotactische bestraling (radiochirurgie) en endovasculaire embolisatietechnieken is een nieuw tijdperk ingetreden in de behandeling van AVM's. Stereotactische bestraling is mogelijk bij kleine AVM's met een diameter van maximaal 3 cm. Door de bestraling wordt een langzaam proces van voortschrijdende vaatwandproliferatie in gang gezet, waarbij na 2-3 jaar 80-90 van de bestraalde AVM's uiteindelijk volledig oblitereert.67 Radiochirurgie kan zowel plaatsvinden met een speciaal voor dit doel ontworpen apparaat dat gebruikmaakt van gammastraling, het ‘gamma-knife’, als met een aangepaste lineaire versneller die gebruikmaakt van röntgenstraling, het ‘X-knife’. Radiochirurgie kent geen sterfte en het morbiditeitspercentage is laag: 3-5.8 Met behulp van embolisatie is het mogelijk om grotere AVM's dusdanig te verkleinen dat ze radiochirurgisch of operatief kunnen worden behandeld; soms kan een AVM zelfs volledig worden uitgeschakeld door embolisatie alleen. Tegenwoordig is het mogelijk een groot aantal AVM's te oblitereren met een van de drie behandelmethoden (operatie, bestraling, embolisatie) of een combinatie ervan.9 In het St. Elisabeth Ziekenhuis in Tilburg wordt deze gecombineerde behandeling reeds meer dan 15 jaar toegepast en sinds 1994 gebeurt dit in een gestructureerde multidisciplinaire werkgroep. In dit artikel willen wij de voorlopige resultaten bespreken welke zijn behaald bij 115 opeenvolgende patiënten die zich de laatste 3 jaar voor behandeling hebben aangemeld bij de werkgroep.

PatiËnten en methoden

In de periode mei 1994-maart 1997 (35 maanden) werden door de werkgroep Neurovasculaire Interventie Tilburg 115 patiënten met een AVM gezien. De werkgroep bestaat uit 2 neurochirurgen, 2 neurologen en 2 neuroradiologen. Regelmatig vindt overleg plaats met een consulterend radiochirurg uit Stockholm (B.K.). Er zijn intensieve contacten met centra voor interventieneuroradiologie in Frankrijk. Gezamenlijk stellen de leden van de werkgroep de indicatie voor behandeling. De therapie is gericht op totale verwijdering of obliteratie van de AVM; partiële behandeling vermindert over het algemeen het risico van bloedingen niet. In uitzonderingsgevallen kan worden besloten tot een partiële embolisatie, bijvoorbeeld om de bloedstroom door een AVM te verminderen of om aneurysma's met een hoog bloedingsrisico uit te schakelen.

De gemiddelde leeftijd van de 115 patiënten was 41,8 jaar (uitersten: 6-72). Er waren 68 mannen (59,1) en 47 vrouwen (40,9). De voornaamste klinische manifestatie was bij 65 patiënten (56,5) een bloeding, bij 31 patiënten (27,0) epilepsie, bij 7 patiënten (6,1) neurologische uitval en bij 2 patiënten (1,7) hydrocefalus. Bij 10 patiënten (8,7) werd de AVM min of meer bij toeval gevonden bij radiodiagnostiek wegens klachten die niet met een AVM samenhingen (bijvoorbeeld trigeminusneuralgie of trauma).

Bij 97 patiënten (84,3) was de AVM supratentorieel gelokaliseerd: bij 85 in de cerebrale hemisferen en bij 12 in de basale kernen en in de thalamus. Bij 18 patiënten (15,7) was de AVM infratentorieel gelokaliseerd: bij 11 in het cerebellum en bij 7 in de hersenstam. Bij alle geopereerde patiënten werd controleangiografie verricht ter bevestiging van de volledige verwijdering van de AVM.

Embolisatie had voornamelijk tot doel de nidus van de AVM zodanig te verkleinen dat operatie of radiochirurgie mogelijk werd. Embolisatie vond plaats onder algehele anesthesie; als embolisatiemiddel werd een vloeibare lijm gebruikt (Histoacryl, Braun, Melsungen, Duitsland) die direct stolt bij contact met bloed. Per procedure werden 2-5 lijminjecties gegeven. Het aantal embolisatieprocedures per patiënt varieerde van 1 tot 6.

Radiochirurgie vond bij alle patiënten op 1 na plaats met het gamma-knife in Stockholm of München (B.K.); 1 patiënt werd met een X-knife behandeld. Bestraalde patiënten worden jaarlijks gecontroleerd met MRI en indien bij MRI geen AVM meer zichtbaar is, met angiografie. De follow-upperiode van de meeste bestraalde patiënten in dit onderzoek was te kort om een weergave van de resultaten van bestraling toe te laten; het uiteindelijke resultaat is immers pas na 2-3 jaar te evalueren. Indien na 3 jaar de obliteratie niet volledig is, kan eventueel een tweede bestraling volgen. Volgens eerdere onderzoeksresultaten geneest uiteindelijk 80-90 van de bestraalde patiënten volledig.

Het eindpunt van de behandeling werd gedefinieerd als complete chirurgische verwijdering van de AVM al of niet na voorafgaande embolisatie, complete obliteratie door embolisatie alleen, of complete obliteratie na gamma-knifebehandeling al of niet na voorafgaande embolisatie.

Complicaties werden gedefinieerd als permanente neurologische uitval of overlijden als gevolg van de behandeling. Voorbijgaande neurologische symptomen werden niet als complicatie meegerekend. Neurologische evaluatie vond plaats voor en na iedere behandeling en tenminste 6 weken na complete verwijdering of obliteratie van de AVM.

Resultaten

Onder de 115 patiënten met een AVM waren er 5 die naar de werkgroep werden verwezen voor een behandeladvies, maar die een eventuele behandeling elders ondergingen. Van de resterende 110 patiënten werden 84 behandeld (76,4) en 26 (23,6) werden niet behandeld. De voornaamste reden om niet te behandelen was bij 8 patiënten dat zij geen behandelwens hadden, bij 7 patiënten dat zij van gevorderde leeftijd waren, bij 6 patiënten dat de AVM te groot was, bij 3 patiënten dat de AVM in het mesencefalon gelokaliseerd was en bij 2 patiënten dat zij gelijktijdig een maligniteit met matige prognose hadden. De methode van behandeling en de voorlopige resultaten bij 84 patiënten zijn vermeld in figuur 1. Voorlopig was bij 35 patiënten (41,7) de AVM volledig verwijderd of geoblitereerd; de AVM werd compleet chirurgisch verwijderd bij 27 patiënten (van wie 10 eerst embolisatie hadden ondergaan) en 2 AVM's werden compleet geëmboliseerd (figuur 2). Van de 45 patiënten die gammabestraling kregen, hadden 9 een angiografische 2-jaarsfollow-up. Van deze 9 patiënten vertoonden 6 (66,7) een complete obliteratie (figuur 3). Bij de andere 3 patiënten was er een duidelijke verkleining van de AVM, maar nog geen complete genezing; de 3-jaarsfollow-up moest worden afgewacht. Van de overige 36 bestraalde patiënten was op het moment dat wij dit artikel schreven nog geen 2-jaarsfollow-up beschikbaar. Voorlopig waren derhalve 35 van de 84 behandelde patiënten (41,7) volledig genezen en wachtten 39 patiënten nog op het definitieve resultaat van radiochirurgie.

Bij de resterende 10 patiënten was de behandeling (embolisatie) niet compleet geweest en was er ook geen uitzicht op complete genezing. Bij 3 patiënten was het technisch niet mogelijk om de AVM met embolisatie voldoende te verkleinen, 1 patiënt weigerde verdere behandeling na een complicatie bij embolisatie en 1 patiënt overleed als gevolg van de embolisatie. Bij de overige 5 patiënten werd opzettelijk een partiële embolisatie uitgevoerd: 2 maal om onbehandelbare epilepsie behandelbaar te maken, 1 maal om de bloedstroom door de AVM te verminderen bij een patiënt met intermitterende neurologische uitval, 1 maal om een hinderlijk geruis te elimineren en 1 maal om aneurysma's op een aanvoerend bloedvat uit te schakelen die herhaaldelijk bloedingen veroorzaakten. Het doel van de partiële embolisatie werd bij al deze 5 patiënten bereikt.

Bij 4 patiënten vond een ongebruikelijke behandelvolgorde plaats: 1 patiënt kreeg 13 maanden na embolisatie en bestraling een bloeding die acuut operatief werd behandeld, waarbij de AVM gelijktijdig werd verwijderd; bij 1 patiënt werd de AVM eerder elders partieel verwijderd, waarna het restant werd bestraald; 1 patiënt werd na embolisatie bestraald met een X-knife; en 1 patiënt met een eerder elders partieel verwijderde AVM die opnieuw had gebloed onderging embolisatie, waarna de AVM alsnog in toto kon worden verwijderd (figuur 4 en 5).

De behandelingen veroorzaakten complicaties bij 5 (6,0) van de 84 behandelde patiënten. Bij embolisatie kwamen 3 complicaties voor. Eén patiënt kreeg daags voor de geplande operatie tijdens de laatste preoperatieve embolisatie een bloeding die acuut operatief moest worden behandeld, waarbij de rechts frontaal gelegen AVM totaal werd verwijderd. Na de behandeling resteerde een lichte parese van de linker arm. Een andere patiënt kreeg na de tweede embolisatie voor een rechts pariëtaal gelokaliseerde AVM een bloeding die resulteerde in een parese van de linker arm, welke bij follow-up niet geheel bleek te genezen. Deze patiënt weigerde verdere behandeling. Verder overleed er een patiënt door een staminfarct enkele dagen na een tweede embolisatie van een AVM gelegen in de thalamus en in het mesencefalon. Na een acute operatie wegens een bloeding van een frontale AVM ontstond bij een patiënt een capsula-infarct met partieel hemibeeld. Bij radiochirurgie ontstond een complicatie na de behandeling van een AVM in de basale kernen door beschadiging van de capsula interna, waarbij een licht hemibeeld ontstond. Een beperking van dit onderzoek was dat de follow-up van de bestraalde patiënten niet compleet was en dat (late) complicaties van radiochirurgie zich nog konden voordoen. Er waren 4 patiënten met blijvende neurologische schade (morbiditeit: 4,8) en er was 1 patiënt overleden (sterfte: 1,2) als gevolg van de uitgevoerde behandelingen.

Beschouwing

De laatste decennia is er veel vooruitgang geboekt in de behandeling van cerebrale arterioveneuze malformaties. Het routinematig gebruik van de operatiemicroscoop heeft geleid tot verfijnde techniek met minder complicaties.4 De ontwikkeling van het gamma-knife in de late jaren zestig betekende een doorbraak in de behandeling van diep gelegen en inoperabele AVM's met een diameter kleiner dan 3 cm. De komst van endovasculaire embolisatietechnieken maakte het mogelijk grotere AVM's te verkleinen zodat ze behandeld kunnen worden met radiochirurgie of met een operatie. Embolisatie alleen, toegepast door ervaren artsen, kan in een aanzienlijk aantal gevallen zelfs tot volledige obliteratie leiden. De keuze van de behandelmethode hangt mede af van de lokaal beschikbare apparatuur en de lokale chirurgische en endovasculaire expertise.10 Resultaten van de behandeling van AVM's in erkende centra, zoals die in besliskundige analysen worden gebruikt,11 zijn dan ook niet zonder meer toepasbaar op de lokale situatie.

De indicatie voor behandeling en de keuze van de behandelmethode zijn voorts afhankelijk van een groot aantal andere factoren. In het algemeen worden jonge patiënten – gezien het hoge cumulatieve risico – indien het enigszins mogelijk is, behandeld; bij grote AVM's houdt dit vaak 3-5 embolisatiesessies onder narcose in, gevolgd door radiochirurgie of operatie. AVM's die recentelijk hebben gebloed worden bij voorkeur geopereerd, gezien het verhoogde risico op recidief in het eerste jaar na de bloeding. Indien de klinische manifestatie mild is (bijvoorbeeld goed instelbare epilepsie door een AVM dat nooit heeft gebloed), wordt bij voorkeur radiochirurgie toegepast, eventueel voorafgegaan door embolisatie, omdat radiochirurgie minder belastend is voor de patiënt dan een operatie. De angio-architectuur van een AVM speelt een belangrijke rol; vooral de aanwezigheid van aneurysma's kan het bloedingsrisico verhogen,12-15 en dit kan een reden zijn voor partiële embolisatie als enige therapie. Soms kan een tegelijkertijd aanwezig aneurysma de indicatie voor operatie bepalen: het aneurysma wordt zo mogelijk tegelijkertijd geclipt. Een inoperabele AVM met een hoge stroomsnelheid die aanleiding geeft tot (intermitterende) neurologische uitval met bloedstroomaneurysma's op de aanvoerende vaten wordt eerst gedeeltelijk geëmboliseerd om de bloedstroom door de AVM te verminderen; afhankelijk van het bereikte resultaat kan worden gekozen voor radiochirurgie, operatie of geen verdere behandeling. Bij oudere patiënten en bij patiënten met milde symptomen van de AVM is de werkgroep terughoudend met het aanbieden van therapie. Steeds staat voorop dat het totale risico van de aangeboden behandeling beduidend lager moet zijn dan het gecumuleerde risico van het natuurlijke beloop van de AVM; de kans op uiteindelijk succesvolle behandeling dient de 100 te benaderen.

De resultaten in deze patiëntengroep laten zien dat bij dit terughoudende beleid met scherpe indicatiestelling 23,6 van de patiënten (26110) niet behandeld werd en dat bij de wel behandelde patiënten een voorlopig percentage complete genezing van 41,7 (3584) werd bereikt. Aangezien bij 39 patiënten de follow-up na bestraling nog niet compleet is en een genezingspercentage van 80-90 verwacht kan worden,67 kan het aantal genezen patiënten oplopen met 31-35, waarmee het succespercentage zou stijgen naar 79-83. Bovendien werd bij 5 patiënten (6) opzettelijk een partiële embolisatie uitgevoerd, waarbij het doel van de behandeling werd bereikt. Vergelijking met gegevens uit de literatuur is een hachelijke zaak: de meeste onderzoeken naar de behandeling van AVM's betreffen sterk geselecteerde patiënten en de nadruk ligt meestal op één van de drie behandelmethoden. Vergelijkbare onderzoeken waarin de drie behandelwijzen toegepast worden, ontbreken. Het (voorlopige) complicatiepercentage van de totale behandeling in deze patiëntengroep is laag: 6; aangezien het natuurlijke beloop een gezamenlijk risico van sterfte en blijvende ernstige morbiditeit van 2,7 per jaar inhoudt,2 is het complicatierisico bij de behandeling vergelijkbaar met het risico gedurende 2-4 jaar natuurlijk beloop. Vinuela vermeldde een blijvende morbiditeit van 14 en een sterfte van 2,3 bij alleen embolisatie en daarbij nog een operatiesterfte van 1,2 in een groep van 307 patiënten die embolisatie ondergingen en deels – 148 patiënten – ook werden geopereerd.16 Fisher gebruikte klinische besliskunde om de risico's en de effectiviteit van operatie te beschouwen en vond een morbiditeit van 8,99 en een sterfte van 5,54 op basis van een serie publicaties in de literatuur.17

Uit dit onderzoek blijkt dat de meeste patiënten met een cerebrale AVM kunnen worden behandeld met een grote kans op succesvolle uitschakeling van de AVM en met een acceptabel complicatierisico.

Met dank aan G.N.Beute, neurochirurg, voor de begeleiding en medebehandeling van een groot aantal in het buitenland bestraalde patiënten.

Literatuur
  1. Wilkins RH. Natural history of intracranial vascularmalformations: a review. Neurosurgery 1985;16:421-30.

  2. Ondra SL, Troupp H, George ED, Schwab K. The naturalhistory of symptomatic arteriovenous malformations of the brain: a 24-yearsfollow-up assessment. J Neurosurg 1990;73:387-91.

  3. Svien HJ, McRae JA. Arteriovenous anomalies of the brain.Fate of patients not having definite surgery. J Neurosurg1965;23:23-8.

  4. Yasargil MG. Microneurosurgery. Vol IIIA. AVM of thebrain. New York: Thieme, 1987.

  5. Drake CG. Cerebral arteriovenous malformations:considerations for and experience with surgical treatment in 166 cases. ClinNeurosurg 1979;26:145-208.

  6. Karlsson B, Lindquist C, Steiner L. Prediction ofobliteration after gamma knife surgery for cerebral arteriovenousmalformations. Neurosurgery 1997;40:425-30.

  7. Karlsson B. Gamma knife surgery of cerebral arteriovenousmalformations dissertation. Stockholm, 1996.

  8. Lax I, Karlsson B. Prediction of complications in gammaknife radiosurgery of arteriovenous malformation. Acta Oncol1996;35:49-55.

  9. Gentili F, Schwartz M, Terbrugge K, Wallace MC, WillinskyR, Young C. A multidisciplinary approach to the treatment of brain vascularmalformations. In: Symon L, editor. Advances and technical standards inneurosurgery. Vol 19. New York: Springer Verlag, 1992:181-207.

  10. Sisti MB, Kader A, Stein BM. Microsurgery for 67intracranial arteriovenous malformations less than 3 cm in diameter. JNeurosurg 1993;79:653-60.

  11. Dippel DWJ, Avezaat CJJ, Ende ME van der, Habbema JDF.Wat te doen bij een 60-jarige HIV-positieve vrouw met een cerebralearterioveneuze malformatie? Besliskundige analyse.Ned Tijdschr Geneeskd1995;139:2362-9.

  12. Valavanis A. The role of angiography in the evaluation ofcerebral vascular malformations. Neuroimaging Clin N Am1996;6:679-704.

  13. Marks MP, Lane B, Steinberg GK, Snipes GJ. Intranidalaneurysms in cerebral arteriovenous malformations: evaluation andendovascular treatment. Radiology 1992;183:355-60.

  14. Willinsky R, Lasjaunias P, Terbrugge K, Pruvost P. Brainarteriovenous malformations: analysis of the angio-architecture inrelationship to hemorrhage (based on 152 patients explored andor treatedat the hopital de Bicetre between 1981 and 1986). J Neuroradiol1988;15:225-37.

  15. Turjman F, Massoud TF, Vinuela F, Sayre JW, Guglielmi G,Duckwiler G. Correlation of the angioarchitectural features of cerebralarteriovenous malformations with clinical presentation of hemorrhage.Neurosurgery 1995;37:856-62.

  16. Vinuela F. Update on intravascular functional evaluationand therapy of intracranial arteriovenous malformations. Neuroimaging Clin NAm 1992;2:279-89.

  17. Fisher 3d WS. Decision analysis: a tool of the future: anapplication to unruptured arteriovenous malformations. Neurosurgery 1989;24:129-35.

Auteursinformatie

St. Elisabeth Ziekenhuis, werkgroep Neurovasculaire Interventie Tilburg, Hilvarenbeekseweg 60, 5022 GC Tilburg.

W.J.J.van Rooij en dr.M.Sluzewski, neuroradiologen; D.Wijnalda en I.T.H.J.Verhagen, neurochirurgen; R.L.L.A.Schellens, neuroloog.

Karolinska Sjukhuset, afd. Neurochirurgie en Radiochirurgie, Stockholm, Zweden.

B.Karlsson, radiochirurg.

Contact W.J.J.van Rooij

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

O.W.M.
Meijer

Amsterdam, november 1997,

Met veel interesse lazen wij de goed gedocumenteerde publicatie van collegae Van Rooij et al. (1997:2111-7). Zij presenteren de voorlopige resultaten bij 115 opeenvolgende patië met cerebrale arterioveneuze malformatie (AVM) die werden gezien door de werkgroep Neurovasculaire Interventie Tilburg. Hierbij valt ons echter op dat bij slechts 46 patiënten (40%) een indicatie tot stereotactische bestraling werd gesteld. Mogelijk hangt dit lage percentage samen met de lokale beschikbaardheid van apparatuur, die de auteurs zelf ook aangeven als mogelijk mede keuzebepalend voor de behandelingsmethode. Wij begrijpen uit hun artikel dat de patiënten werden doorverwezen naar het buitenland voor deze stereotactische bestraling. Hierdoor zou de indruk kunnen worden gewekt dat stereotactische bestraling in Nederland niet plaatsvindt.

Sinds 1991 worden in het Academisch Ziekenhuis Vrije Universiteit (AZVU) te Amsterdam behalve bij solitaire metastasen in cerebro, brughoektumoren en meningeomen ook stereotactische bestralingen gegeven bij de behandeling van de cerebrale AVM. Het is het enige centrum voor stereotactische bestraling in Nederland en patiënten worden dan ook vanuit vrijwel het hele land verwezen. Inmiddels hebben 152 patiënten deze behandeling ondergaan, van wie 63 met een cerebrale AVM. De behandeling wordt gegeven met een speciaal hiervoor gemodificeerde lineaire versneller, hetgeen kwalitatief bestralingstechnisch maar ook wat betreft klinische resultaten gelijkwaardig is aan het door Van Rooij et al. genoemde gamma-knife.1-3 De patiënten worden voor deze behandeling besproken en geselecteerd door de werkgroep Stereotactische Radiochirurgie, waaraan, in tegenstelling tot de werkgroep in Tilburg, ook radiotherapeuten deelnemen. Dit wordt overigens ook aanbevolen in een Gezondheidsraad-advies aan de minister.4 Onze ervaring is dat circa 85% van de verwezen AVM-patiënten in aanmerking komt voor stereotactische bestraling, al of niet gecombineerd met chirurgie en (of) embolisatie. Overigens is de follow-upduur bij onze patiënten thans nog te kort om het obliteratiepercentage met voldoende zekerheid vast te stellen.

O.W.M. Meijer
B.J. Slotman
J.G. Wolbers
J.C. Baayen
J.J.M. Peters
Literatuur
  1. Luxton G, Petrovich Z, Yozsef G, Nedzi LA, Apuzzo ML. Stereotactic radiosurgery: principles and comparison of treatment methods. Neurosurgery 1993;32:241-59.

  2. Flickinger JC, Lunsford LD, Kondziolka D. Dose prescription and dose-volume effects in radiosurgery. Neurosurg Clin N Am 1992;3: 51-9.

  3. Friedman WA, Bova FJ, Spiegelmann R. Linear accelerator radiosurgery at the University of Florida. Neurosurg Clin N Am 1992;3: 141-66.

  4. Health Council of the Netherlands. Committee on Stereotactic Radiotherapy. Stereotactic radiotherapy. Publication nr 1994/18E. Den Haag: Health Council of the Netherlands, 1994.

Tilburg, november 1997,

Dat ‘slechts’ 40% uit onze serie voor radiochirurgie in aanmerking komt, heeft geen relatie met het feit dat onze patiënten in het buitenland worden bestraald. Al sinds het begin van de jaren tachtig worden onze patiënten in Stockholm (en later in München) behandeld, waardoor een nauwe werkrelatie ontstond met de groep radiochirurgen in Zweden, met name met Karlsson. Dit resulteerde in een regelmatig overleg in Tilburg, waarbij overigens ook onze neuroradiotherapeut aanwezig is. Het verschil in behandelpercentage is uiteraard te verklaren door de verschillende populaties. Hoewel het grootste deel van onze patiënten uit de eigen regio komt, worden ook patiënten uit heel Nederland verwezen voor multidisciplinaire behandeling. Veelal zijn dit patiënten met grote en moeilijk behandelbare AVM's, die niet primair voor radiochirurgie in aanmerking komen. De beginnende ervaring in het AZVU met radiochirurgie zal wellicht vooral kandidaten aantrekken, bij wie deze techniek het meest in aanmerking komt.

Wij geven de voorkeur aan bestraling met het gamma-knife omdat hiermee heel gemakkelijk zeer nauwkeurig de vaak grillige vorm van de nidus van een AVM kan worden bestraald. Daarom kan veilig een zeer hoge dosis worden gegeven. Dit resulteert in een succespercentage van 80 na 2 jaar, hetgeen oploopt tot 85 na 3 jaar (n = 945) bij een geringe complicatiekans van 3-5%. De eerste ervaringen in het AZVU, die onlangs op de wetenschappelijke vergadering van de Nederlandse Vereniging voor Neurochirurgen werden gepresenteerd, kwamen op 66% obliteratie met een follow-upduur tot 4 jaar (n = 26) bij 0% blijvende complicaties.

G.N. Beute
W.J. van Rooij

Amsterdam, januari 1998,

Ter aanvulling op de discussie over de radiochirurgische behandeling van cerebrale arterioveneuze misvormingen (1997:2587-8), willen wij graag enige extra informatie geven. Tijdens de laatste wetenschappelijke vergadering van de Nederlandse Vereniging van Neurochirurgen werd uitvoerig gediscussieerd over het cijfer van 67% genezing, dat in het Academisch Ziekenhuis Vrije Universiteit werd bereikt bij de radiochirurgische behandeling van arterioveneuze misvormingen in relatie tot de hoogste scoresin de literatuur met 80-85% obliteratie. Relevant is dat in de literatuur deze hoogste scores ook worden behaald met lineaire versnellers, en dat ons voorlopig resultaat van 67% binnen de spreiding valt.1-3 Wij brachten als verklaring voor het verschil naar voren dat de werkgroep Stereotactische Radiochirurgie de beleidskeuze heeft gemaakt om de allereerste patiënten die in Nederland radiochirurgische therapie zouden ondergaan, te behandelen met de laagste dosis waarvan in de literatuur effectiviteit was aangetoond. Er werd op geattendeerd dat alle 26 patiënten van wie de behandelingsresultaten werden gerapporteerd, zijn behandeld met een minimumdosis van omstreeks 1500 cGy op de periferie van de arterioveneuze misvorming. Bekend is de duidelijke relatie van het obliteratiepercentage met het bestraalde volume én de bestralingsdosis. De eerste bij de werkgroep gemelde patiënten hadden zeer risicovol gelegen (en op andere wijze onbehandelbare) arterioveneuze misvormingen. Willens en wetens hebben de behandelende neurochirurgen, radiotherapeuten en radiodiagnosten van de werkgroep de genoemde beleidsbeslissing genomen met de intentie de kans op complicaties in de aanloopfase van radiochirurgische behandelingen in Nederland zo beperkt mogelijk te houden. Tot op heden trad bij geen van de in totaal 70 patiënten die voor een arterioveneuze misvorming radiochirurgisch zijn behandeld blijvende schade op aan hersenfuncties. Na de eerste 30 patiënten worden inmiddels (kleinere) arterioveneuze misvormingen met hogere doses behandeld in het vertrouwen dat wij daarmee het obliteratiepercentage kunnen verhogen, terwijl het complicatierisico uiterst laag kan blijven in vergelijking met dat van welke buitenlandse groep dan ook.

J.G. Wolbers
J.C. Baayen
O.W.M. Meijer
B.J. Slotman
J.J.M. Peters
Literatuur
  1. Friedman WA, Bova FJ, Spiegelmann R. Linear accelerator radiosurgery at the University of Florida. Neurosurg Clin N Am 1992; 3:141-66.

  2. Colombo F, Pozza F, Chierego G, Francescon P, Casentini L, De Luca G. Linear accelerator radiosurgery of cerebral arteriovenous malformations: current status. Acta Neurochir (Wien) 1994;62 Suppl:5-9.

  3. Yamamoto M, Jimbo M, Hara M, Saito I, Mori K. Gamma knife radiosurgery for arteriovenous malformations: long-term follow-up results focusing on complications occurring more than 5 years after irradiation. Neurosurgery 1996;38:906-14.