Adenotonsillectomie volgens Sluder: met of zonder endotracheale intubatie?

Onderzoek
J.J.S. Mulder
J.P. de Mönnink
P.M.R.M. de Grood
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1995;139:2730-2
Abstract

Samenvatting

Doel

Nagaan of er verschillen in resultaten en complicaties zijn tussen kinderen die niet geïntubeerd of geïntubeerd adenotonsillectomie volgens Sluder ondergaan.

Opzet

Descriptief retrospectief onderzoek.

Plaats

Afdeling Keel-, Neus- en Oorheelkunde, Academisch Ziekenhuis St. Radboud, Nijmegen.

Methode

Van 1011 patiëntjes, 511 niet-geïntubeerde (vóór 1992) en 500 geïntubeerde, werd het medisch dossier geanalyseerd. Aan de ouders werd een enquêteformulier toegezonden over de periode na ontslag.

Resultaten

Het totale percentage nabloedingen was 4,35, in de niet-geïntubeerde groep 5,1 en in de geïntubeerde 3,6 (p > 0,05). In de niet-geïntubeerde groep kwamen significant vaker tonsilresten (p < 0,005), maar minder vaak koorts voor (p < 0,01). Het verblijf op de operatiekamer was significant korter (11 min) dan bij geïntubeerde kinderen (18 min).

Conclusie

Het verdient aanbeveling de assistent-geneeskundigen in opleiding tot KNO-arts de adenotonsillectomie volgens Sluder bij endotracheaal geïntubeerde patiënten te onderwijzen vanwege de langer beschikbare tijd en de leersituatie. Dit geldt niet voor zeer ervaren specialisten, bij wie het aantal complicaties nog lager kan zijn.

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis St. Radboud, afd. Keel-, Neus- en Oorheelkunde, Postbus 9101, 650 HB Nijmegen.

J.J.S.Mulder, KNO-arts; J.P.de Mönnink, assistent-geneeskundige; dr.P.M.R.M.de Grood, anesthesioloog.

Contact J.J.S.Mulder

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Rotterdam, januari 1996,

Met veel interesse las ik het artikel van Mulder et al. (1995;2730-2). Net als in Nijmegen hebben wij in het Academisch Ziekenhuis Rotterdam-Sophia Kinderziekenhuis in de jaren tachtig besloten bij adenotonsillectomie volgens Sluder endotracheaal te intuberen om zuurstofsaturatiedalingen bij iets langer durende ingrepen te voorkomen. De stelling dat intuberen in de opleidingssituatie de voorkeur verdient, onderschrijf ik dan ook. De in het artikel gedane uitspraak dat adenotonsillectomie volgens Sluder zonder intubatie in niet-academische ziekenhuizen in Nederland met minder complicaties gepaard kan gaan, is vanzelfsprekend niet meer dan een veronderstelling. Deze stelling wordt ook niet gesteund door de Nijmeegse observaties, die een (niet-significante) daling van het percentage nabloedingen en minder resttonsillen na de introductie van het intuberen lieten zien.

Het huidige percentage nabloedingen in Nijmegen van ongeveer 4 (hetzelfde als in ons ziekenhuis) is naar mijn mening echter nog steeds te hoog. Een zo dikwijls verrichte ingreep zou veiliger moeten zijn. Het percentage primaire nabloedingen (binnen 24 uur) kan zowel bij de adenotonsillectomie volgens Sluder als bij de klassieke tonsillectomie volgens verschillende rapporten 1 of lager zijn.1-6 Om die lagere incidentie van nabloedingen te bereiken, zijn wij begonnen systematisch hemostase toe te passen nadat patiënt geïntubeerd de ingreep heeft ondergaan. Wellicht kan echter het percentage nabloedingen verder worden teruggebracht door varianten van de klassieke tonsillectomie toe te passen, bijvoorbeeld diathermische dissectie. Ook de kans op andere complicaties, zoals resttonsillen en beschadiging van het palatum molle, lijkt te kunnen worden verkleind door de dissectietechniek te gebruiken.

Mijn conclusie is dan ook dat een vergelijkend onderzoek naar complicaties van het met of zonder intubatie verrichten van adenotonsillectomie volgens Sluder en de klassieke dissectietechniek in Nederland gewenst is. De variabelen ‘operatietechniek’, ‘wel&sol;geen intubatie’ en ‘ervaring’ zouden kunnen samenhangen met verschillen in intraoperatief bloedverlies, zuurstofsaturatiedalingen, nabloedingen, postoperatieve pijn, resttonsillen, beschadiging van het palatum en complicaties van de intubatie.

Willen wij de relatieve uitzonderingspositie in Nederland met betrekking tot het uitvoeren van deze ingreep volgens de methode van Sluder handhaven en doorgaan die operatietechniek op een verantwoorde manier te instrueren, dan dient te worden aangetoond dat deze methode ten minste gelijkwaardig is aan andere methoden.

L.J. Hoeve
Literatuur
  1. Canter RJ, Rogers J. Tonsillectomy: home after 24 hours? J Laryngol Otol 1985;99:177-8.

  2. Handler SD, Miller L, Richmond KH, Baranak CC. Post-tonsillectomy hemorrhage: incidence, prevention and management. Laryngoscope 1986;96:1243-7.

  3. Carithers JS, Gebhart DE, Williams JA. Postoperative risks of pediatric tonsilloadenoidectomy. Laryngoscope 1987;97:422-9.

  4. Crysdale WS, Russel D. Complications of tonsillectomy and adenoidectomy in 9409 children observed overnight. Can Med Assoc J 1986; 135:1139-42.

  5. Mutz I, Simon H. Blutungs-Komplikationen nach Tonsillektomie und Adenotomie. Erfahrungen tber 7743 Operationen in 14 Jahren. Wien Klin Wochenschr 1993;105:520-2.

  6. Schloss MD, Tan AKW, Schloss B, Tewfik TL. Outpatient tonsillectomy and adenoidectomy: complications and recommendations. Int J Pediatr Otorhinolaryngol 1994;30:115-22.

Nijmegen, februari 1996,

Graag danken wij collega Hoeve voor zijn reactie. Dat de besproken ingreep nog veiliger zou moeten, wordt door ons onderschreven. Ook wij zijn meer aandacht gaan geven aan de hemostase (met behulp van gaasbollen).

Het is echter nog maar de vraag of de klassieke dissectiemethode bij kinderen een verdere bijdrage zou kunnen leveren aan de veiligheid van de ingreep. In een gerandomiseerd prospectief onderzoek naar het verschil in onder andere morbiditeit bij guillotine- en dissectietonsillectomie vonden Wake et al. geen significant verschil.1 Wel kwam de guillotine-methode er beter uit voor wat betreft de postoperatieve pijn, de duur van de operatie en het bloedverlies. Prospectief onderzoek van Roberts et al. en retrospectief onderzoek van Ünlü et al. gaven eenzelfde resultaat te zien.23 De door Hoeve gesuggereerde diathermische methode vraagt onzes inziens om nieuwe, liefst prospectief verkregen gegevens.

J.J.S. Mulder
J.P. de Mönnink
P.M.R.M. de Grood
Literatuur
  1. Wake M, Glossop P. Guillotine and dissection tonsillectomy compared. J Laryngol Otol 1989;103:588-91.

  2. Roberts C, Jayaramachandran S, Raine CH. A prospective study of factors which may predispose to post-operative tonsillar fossa haemorrhage. Clin Otolaryngol 1992;17:13-7.

  3. Ünlü Y, Tekalan SA, Cemiloglu R, Ketenci I, Kutluhan A. Guillotine and dissection tonsillectomy in children. J Laryngol Otol 1992;106:817-20.