Biografie en psychoanalyse; op zoek naar het karakter van Frederik van Eeden

Perspectief
J. Fontijn
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1995;139:2199-202

Freud en de biografie

Wie voor het bepalen van het nut van de psychoanalyse voor de biografie af zou gaan op Freuds eerste uitvoerige, maar ook enige excursie op het gebied van de biografie, namelijk ‘Eine Kindheitserinnerung des Leonardo da Vinci’ uit 1910, zou terecht grote bedenkingen kunnen koesteren. Het is een uiterst speculatief essay, waarin Freud op basis van een geringe hoeveelheid onbetrouwbare gegevens uit het leven van Leonardo vergaande conclusies trekt over diens persoonlijkheid en kindertijd. Leonardo's herinnering of fantasie dat een roofvogel hem in de wieg bezocht zou hebben speelt een grote rol in Freuds interpretatie. Freud meende dat die vogel een gier was en verbond daar allerlei gevolgtrekkingen aan. Later bleek het om een wouw te gaan, waardoor een deel van Freuds betoog in de lucht kwam te hangen.

Ondanks de vele kritiek die er in de loop der jaren op Freud is uitgeoefend hebben vele…

Auteursinformatie

Dr.J.Fontijn, neerlandicus, Langestraat 5, 1015 AK Amsterdam.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Paterswolde, november 1995,

In het themanummer ‘Freud en hysterie’ maakt Fontijn ons deelgenoot van zijn zoektocht naar het karakter van Frederik van Eeden (1995;2199-202). Vanwege het belang, ook voor de hedendaagse psychiatrie, wil ik graag enkele accenten plaatsen.

Inderdaad, het centrale thema in het leven en het werk van Van Eeden wordt gevormd door het verlangen naar lijden en zelfdestructie, gecombineerd met doodsverlangen en doodsangst. Mijn stelling is echter, dat dit het kernthema is in ons aller leven. In klassieke termen uitgedrukt is het de strijd tussen eros en thanatos, tussen levensdrift en doodsdrift, tussen liefde en dood. Een worsteling die toont dat liefde alles kan overwinnen.

Fontijn denkt aanvankelijk vanuit een sceptisch, door de psychoanalyse gevormd twintigste-eeuws perspectief het gedrag en de levenswandel van Frederik van Eeden te kunnen verklaren met repressie en onderdrukking van de seksualiteit. Maar hij vergist zich, zijn visie wordt totaal veranderd als hij drie brieven in handen krijgt van de Parijse prostituee Jeanne Fontaine, geschreven aan Van Eeden eind 1885 en begin 1886. Uit de brieven kan men concluderen, dat er geen sprake is van repressie van de seksualiteit, maar veeleer van transformatie en transcendentie.

Zo wordt het begrijpelijk dat Frederik van Eeden het meesterwerk Van de koele meren des doods heeft kunnen schrijven. De hoofdpersoon in dit boek, Hedwig Marga de Fontayne, lijdt waarschijnlijk, volgens de criteria van de Diagnostic and statistical manual of mental disorders (DSM)-IV, aan een ‘major depressive disorder with melancholie features and psychotic episodes’.

Evenzeer gaan wij verstaan, dat Van Eeden dit ‘document humaine’ heeft kunnen schrijven, doordat hij in het eigen leven de seksuele en agressieve driftenergie heeft getransformeerd en getranscendeerd. Een van onze grootste psychiaters, H.C. Rümke, heeft dit begrepen. Hij schreef in zijn essay over De koele meren: ‘De beschrijving van beide psychosen is buitengewoon goed. Dat ze zo goed is, heeft zeker te maken met het feit dat de schrijver psychiater was, maar het meest met het feit dat hij een groot schrijver was. Ik ken geen psychiater die zulke ziektegeschiedenissen kan schrijven en ik ken geen schrijver die het gelukt is de psychotische mens zó levensecht uit te beelden. Naar mijn mening is dit zelfs de grootsten niet gelukt. Shakespeare is geen uitzondering hierop.’

J.P. Stuitje
J.H.A.
Fontijn

Amsterdam, december 1995,

Wie mijn Van Eeden-biografie Tweespalt (1990) gelezen heeft, weet dat ik gedrag en levenswandel van Van Eeden zeker niet alleen tracht te verklaren uit repressie en onderdrukking van de seksualiteit. Ook in het tweede deel van mijn biografie, getiteld Trots verbrijzeld, dat binnenkort verschijnt, heb ik dat niet gedaan. De veelzijdige figuur van Van Eeden is te complex voor een dergelijke reductie.

Dat de seksualiteit echter een groot probleem voor hem was, besefte hij zelf zeer goed. Zo noteerde de psychiater Van Eeden in zijn dagboek op 18 december 1904 de volgende zelfdiagnose: ‘Er is iets in mijn psyche abnormaal en naar ik vrees ongeneesselijk.’ Hij kampte met het probleem dat hij geen seks kon hebben met vrouwen van wie hij hield. Meer dan eens mislukte bij zijn omgang met vrouwen zijn poging tot ‘transformatie’ of ‘transcendentie’ en was hij ten prooi aan schuldgevoelens en zelfdestructie.

Hoe verkrampt hij ten opzichte van erotiek en homoseksualiteit stond, blijkt uit zijn extreme reactie op Van Deyssels roman De kleine republiek, waarin op het einde kostschooljongens elkaar kussen: ‘Het is haat! – het is haat! – het is gierende, bliksemende haat! – het is lust, dorst tot verdelgen – tot aanpakken, stuk wringen, tot uiteen scheuren van vleesch – tot doen kraken van beenderen – ja het gevoel van been dat krast onder weeke, dikweeke vleeschhuid – het is ziedende, ziedende haat in mijn gansche lijf!’ et cetera, et cetera.

Is dat ‘transformatie’ of ‘transcendentie’?

J.H.A. Fontijn