Orgaantransplantatie

Perspectief
H.J.J. Leenen
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1989;133:1084-91

Inleiding

Er bestaat in Nederland een groot tekort aan organen voor transplantatie. Door allerlei oorzaken, o.a. toenemende mogelijkheden van orgaantransplantatie en de afname van het aantal verkeersongevallen, zal het tekort eerder groter dan kleiner worden. Het is dus van groot belang dat burgers hun organen voor transplantatie doneren.

Onder transplantatie wordt verstaan het uitnemen (explantatie) van organen en van weefsels dan wel substanties uit een lichaam (bijvoorbeeld beenmerg) die worden ingebracht bij anderen, zulks ter genezing van ziekte. Explantatie kan ook betreffen weefsels en substanties die niet als zodanig worden getransplanteerd, doch worden gebruikt voor de produktie van geneesmiddelen (groeihormoonbereiding uit hypofysen).

Aan het explanteren en implanteren van organen (waaronder in het vervolg ook weefsels en substanties worden begrepen) zijn ethische en juridische aspecten verbonden. Het uitnemen van een orgaan betekent een ingreep in het lichaam van een levende dan wel een dode. Een dergelijke ingreep valt onder de o.a…

Auteursinformatie

Academisch Medisch Centrum, Inst. voor Sociale Geneeskunde, Meibergdreef 15, 1105 AZ Amsterdam.

Prof.dr.H.J.J.Leenen.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Dedemsvaart, juni 1989,

Professor Leenen probeert in zijn artikel over orgaantransplantatie druk op de ketel te zetten: ‘er is in Nederland al te lang geaarzeld over de wettelijke regeling van orgaantransplantatie ten aanzien van donors’ (1989;1084-91). Ik wil hier een kanttekening bij zetten.

Na een systematische verhandeling over het toestemmings-en geen-bezwaarsysteem van donor en (of) nabestaande, pleit Leenen voor een geen-bezwaarsysteem van betrokken donor (wie zwijgt of zweeg stemt of stemde toe), zonder zeggingskracht van nabestaanden. Twee belangrijke argumenten voert hij hiervoor aan: (1) het tekort aan donororganen; (2) de internationale ontwikkeling: elders wordt dit systeem gevolgd, waardoor een ongewenste scheefgroei in het aantal te leveren donororganen tussen landen kan ontstaan. Als derde mogelijke systeem noemt Leenen een tussensysteem, min of meer door de Gezondheidsraad gepropageerd, wat behelst dat iedereen op enig moment een wilsuiting (positief of negatief) tekent. Indien er geen verklaring is, telt het geen-bezwaarprincipe.

Zoals professor Leenen terecht stelt, is het kernpunt voor een humane gang van zaken een goede voorlichting, waardoor minder kans bestaat op traumatische ervaringen bij nabestaanden. Op het moment van overlijden is die informatie-noodzaak het grootst, maar ook het moeilijkst uit te voeren. Daarom pleitte ik reeds eerder voor goede informatie vooraf, op zijn minst in de donorfolder waarin het codicil vervat zit.1 Daarin vind ik deze informatie nog steeds onvoldoende verwoord: met name de consequenties van kunstmatige beademing en circulatie op een lichaam dat hersendood is, worden niet duidelijk genoemd – en deze zijn onvoorbereid voor de nabestaanden het meest schrikbarend te ervaren.

Enerzijds schiet de vóórinformatie in de huidige folder voor donorwerving te kort. Anderzijds bestaat een tendens naar een geen-bezwaarsysteem waarbij een folder niet meer nodig is, maar vóórinformatie des te belangrijker wordt. Deze ontwikkeling vervult mij met zorg. Dat de reden van de beperkte informatie in de huidige folder angst is donors af te schrikken, vind ik méér dan zorgelijk.

Graag vraag ik aan professor Leenen hoe hij tegen de informatievoorziening nu en in de toekomst aankijkt.

H.C.T. Branbergen
Literatuur
  1. Branbergen HCT. Donorcodicil. Med Contact 1987; 42: 421.

Amsterdam, juni 1989,

Ik dank de heer Branbergen voor zijn reactie. Ik wil zijn weergave van mijn artikel enigszins nuanceren.

Mijn conclusie was dat een weging van de beide systemen niet tot een eenduidige uitkomst leidt en dat een individueel geen-bezwaarsysteem niet onaanvaardbaar is. Verder liet ik me positief uit over het tussensysteem van de Gezondheidsraad. Ik ben het geheel met de heer Branbergen eens dat goede voorlichting een voorwaarde is. Een ontwikkeling in de richting van een individueel geen-bezwaarsysteem zonder optimale voorlichting zou mij ook met zorg vervullen. Ik ga zelfs nog een stapje verder: zonder degelijke informatie zou ik een dergelijk systeem niet aanvaardbaar vinden.

H.J.J. Leenen