Pathogenese van paniekstoornis

Klinische praktijk
R.S. Kahn
W. Cahn
H.M. van Praag
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1989;133:498-3

10029, u.s.a

Het begrip paniekstoornis is van betrekkelijk recente datum. Het is een stoornis in de angstregulatie die vóór het verschijnen van de ‘Diagnostic and Statistical Manual for Mental Disorders’ 3e editie (DSM III)1 een onderdeel was van de diagnose angstneurose. Men heeft het begrip angstneurose verlaten omdat het concept ‘neurose’ onvoldoende symptomatologisch-descriptieve waarde heeft en een bepaalde (psychodynamische) genese impliceert. Paniekstoornis, opgevat als een bepaald samenstel van symptomen, werd reeds door Freud beschreven en komt in de literatuur voor onder verschillende benamingen, zoals: ‘syndroom van Da Costa’, ‘irritable heart syndrome’, ‘Roth's calamity syndrome’ en hyperventilatiesyndroom.

Paniekstoornis komt bij 2-5 van de bevolking voor2 en is waarschijnlijk de pathologische angsttoestand die het meest gezien wordt in de medische (huisartsen)praktijk. Paniekstoornis komt drie keer zo vaak voor bij vrouwen als bij mannen en ontstaat meestal in de leeftijd van 15-30 jaar.3

Ziektebeeld en diagnose

Het ziektebeeld van de…

Auteursinformatie

Albert Einstein College of Medicine and Montefiore Medical Center, Dept. of Psychiatry, New York.

R.S.Kahn, zenuwarts; W.Cahn, medisch doctorandus; prof.dr.H.M.

van Praag, psychiater.

Contact R.S.Kahn, Mount Sinai Hospital, Dept. of Psychiatry, P.O.Box 1229, One Gustav Levy Place, New York, N.Y

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

E.A.M.
Knoppert-van der Klein

Oegstgeest, maart 1989,

Met belangstelling heb ik het artikel van Kahn et al. gelezen (1989;498-501). De stoornis komt veel voor en in de media heeft de ‘fobiepil’ al eerder de nodige aandacht gekregen. Ik ben het met de schrijvers eens dat bij veel patiënten agorafobie ontstaat na één of meer paniekaanvallen. Agorafobie zonder paniekaanval in de anamnese lijkt mij niet te bestaan. Vandaar dat de gereviseerde DSM-III (DSM-III-R) de diagnosen agorafobie met/zonder paniekaanvallen en paniekstoornis veranderd heeft in paniekstoornis met/zonder agorafobie en agorafobie zonder anamnese van paniekstoornis.1

Angststoornissen en depressieve stoornissen komen vaak gezamenlijk voor.2 Over de indicatie van antidepressiva bij depressies met vitale kenmerken zijn de meeste psychiaters het wel eens, je neemt daarbij de bijwerkingen op de koop toe. Patiënten met angststoornissen zijn meer gericht op hun lichaam en hebben over het algemeen meer last van bijwerkingen van antidepressiva. Vandaar dat ik toch wil waarschuwen om nu niet meteen alle patiënten in de (huisartsen)praktijk met klachten van een paniekstoornis te behandelen met antidepressiva. Evenals bij agorafobie kunnen gedragstherapeutische technieken (informatie en uitleg geven over de stoornis, hyperventilatieprovocatietest en oefenen hiermee, ademhalings- en ontspanningsoefeningen) bij de paniekstoornis worden toegepast.

Mijns inziens dient pas in tweede instantie medicatie gebruikt te worden (zeker bij vrouwen in de vruchtbare leeftijd bij wie kinderwens bestaat).3

E.A.M. Knoppert-van der Klein
Literatuur
  1. Koster van Groos GAS. Beknopte handleiding bij de diagnostische criteria van de DSM-III-R. Lisse: Swets & Zeitlinger, 1988.

  2. Knoppert-van der Klein EAM, Dyck R van. Agorafobie en (of) depressie? [LITREF JAARGANG="1987" PAGINA="1505-7"]Ned Tijdschr Geneeskd 1987; 131: 1505-7.[/LITREF]

  3. Nolen WA. Behandeling van depressie. Strategieën bij de keuze van antidepressiva en andere biologische behandelmethoden. Assen: Van Gorcum, 1986.

New York, april 1989,

Gaarne willen wij reageren op de interessante en relevante opmerkingen van collega Knoppert-van der Klein. Paniekstoornis (met of zonder agorafobie) is een ernstig ziektebeeld dat zeer invaliderend kan zijn en dat derhalve effectief behandeld dient te worden.

Hoewel gedragstherapeutische technieken effectief zijn voor de behandeling van vermijdingsgedrag (zoals agorafobie), is het nut van deze technieken voor de behandeling van paniekaanvallen zelf veel minder onderzocht, laat staan overtuigend aangetoond.1 Daarentegen is de effectiviteit van antidepressiva voor de behandeling van paniekaanvallen in vele placebo-gecontroleerde studies vastgesteld, waarbij het succes van de behandeling onafhankelijk is van het al dan niet tegelijkertijd aanwezig zijn van een ‘major depression’.2 Voor de behandeling van agorafobie is aangetoond dat de combinatie van imipramine en gedragstherapeutische technieken effectiever is dan gedragstherapie alleen.34 Derhalve zijn wij van mening dat antidepressiva (zoals imipramine, clomipramine en fluvoxamine) de eerste keus zijn bij de behandeling van paniekaanvallen. De combinatie van antidepressiva en ‘exposure’ lijkt de beste behandeling voor paniekaanvallen met agorafobie te zijn.

Vanzelfsprekend zal de behandelend arts een ‘kosten-batenanalyse’ moeten maken wanneer het gebruik van geneesmiddelen wordt overwogen. In het onderhavige geval zullen hevigheid en frequentie van de paniekaanvallen en mate van vermijdingsgedrag in de overweging betrokken dienen te worden. Aan de andere kant van de afweging staan, onder andere, eventuele bijwerkingen en de invloed van geneesmiddelen op de ongeboren vrucht. De bijwerkingen van tricyclische antidepressiva kunnen, indien de dosis geleidelijk wordt verhoogd, gering blijven. Fluvoxamine, een nieuw antidepressivum dat anticholinerge bijwerkingen (zoals droge mond, tachycardie, accommodatiestoornissen) mist, kan ook overwogen worden. Indien geen onmiddellijke kinderwens bestaat, kan medicatie voorgeschreven worden mits adequate anticonceptie wordt betracht. Tijdens zwangerschap en bij het geven van borstvoeding lijkt het verstandiger medicatie voor de behandeling van paniekaanvallen te vermijden. De uiteindelijke beslissing zal evenwel bij de patiënt zelf moeten liggen. De opzet van ons artikel was de arts de nieuwste gegevens over symptomatologie, pathogenese en behandeling van paniekstoornis te verschaffen, zodat de patiënt, objectief geïnformeerd, zelf een keus kan maken.

R.S. Kahn
H.M. van Praag
Literatuur
  1. Barlow DH. Anxiety and its disorders: the nature and treatment of anxiety and panic. New York: The Guilford Press, 1988: 447-60.

  2. Liebowitz MR, Fyer AJ, Gorman JM, et al. Tricyclic therapy of the DSMIII anxiety disorders: a review with implications for further research. J Psychiatr Res 1988; 22 (Suppl 1): 7-31.

  3. Mavissakalian M, Michelson L. Agoraphobia: relative and combined effectiveness of therapist-assisted in vivo exposure and imipramine. J Clin Psychiatry 1986; 47: 117-22.

  4. Klein DF, Ross DC, Cohen P. Panic and avoidance in agoraphobia. Application of path analysis to treatment studies. Arch Gen Psychiatry 1987; 44: 377-85.