Sereuze ontsteking van het middenoor

Klinische praktijk
L. Feenstra
T.D. Zijlker
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1986;130:2208-11

Sereuze otitis media is een aandoening waarbij, zonder lokale of algemene infectieuze verschijnselen, het middenoor gevuld is met vocht en het trommelvlies intact is.

Hoewel deze aandoening reeds eeuwenlang bekend is, trekt zij de laatste decennia in toenemende mate de aandacht.1 De diagnose wordt thans vaker gesteld door verbetering van optische systemen voor otoscopie, door objectieve audiometrie, door middel van tympanometrie, een grotere alertheid van ouders en opvoeders, en wellicht ook door hogere incidentie. Dit laatste wordt, mogelijk ten onrechte, wel geweten aan een overenthousiast voorschrijven van antibiotica; de toenemende belangstelling is ook te danken aan de vinding van trommelvliesbuisjes en de miljarden dollars die aan onderzoek en medicatie worden uitgegeven.2 Het wetenschappelijke onderzoek is zeer omvangrijk. Het maakt gebruik van vrijwel elk denkbare klinische, epidemiologische en laboratoriummethode. Veel van het onderzoek wordt daarom in teamverband verricht en is voor een gewone clinicus nauwelijks meer volledig te volgen…

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis der Vrije Universiteit, afd. Keel-Neus-Oorheelkunde, Postbus 7057, 1007 MB Amsterdam.

Prof.dr.L.Feenstra en T.D.Zijlker (thans St. Annadal, Maastricht), KNO-artsen.

Contact prof.dr.L.Feenstra

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

J.G.
van Andel

Hendrik Ido Ambacht, december 1986,

Naar aanleiding van het duidelijke en volledige artikel van de collegae Feenstra en Zijlker (1986;2208-11) zou ik de volgende opmerking willen maken. Als radiotherapeut in het Rotterdamsch Radio-Therapeutisch Instituut heb ik vele malen gezien dat patiënten met een maligne tumor in de nasofarynx maanden behandeld waren voor sereuze ontsteking van het middenoor (SOM) – in een enkel geval was zelfs een gehoorapparaat aangemeten – zonder regelmatig volledig KNO-onderzoek. Dit onderzoek werd pas verricht bij het ontstaan van klachten die deden denken aaneen dergelijke afwijking. In het overzicht van de collegae Feenstra en Zijlker wordt een tumor in de nasofarynx als oorzaak van SOM wel genoemd, doch weinig benadrukt, waarschijnlijk omdat deze oorzaak weinig voorkomt. Toch wil ik nog eens met klem wijzen op de noodzaak van een volledig KNO-onderzoek bij een klachtenpatroon dat doet denken aan SOM en dit onderzoek bij ieder controlebezoek te herhalen (een nasofarynxtumor kan immers vrijwel onzichtbaar beginnen in de fossa van Rosenmüller en pas bij herhaald onderzoek gevonden worden). Op deze wijze gaat zo weinig mogelijk kostbare tijd voor de patiënt verloren. Overigens valt nog op te merken dat SOM ook kan ontstaan na radiotherapie gericht op de nasofarynx-tuba-regio.

J.G. van Andel

Amsterdam, december 1986,

Dank u voor de aanvulling. U hebt volkomen gelijk.

L. Feenstra
T.D. Zijlker

Groningen, januari 1987,

Patiënten met de acute demyeliniserende polyradiculoneuropathie van Guillain-Barré kunnen geheel verlamd raken. Betreft het ook de ademhalingsspieren, dan is tijdelijke kunstmatige beademing nodig. Alle patiënten in de beademde groep hebben functiestoornissen in de IXe en Xe hersenzenuw. Dit leidt tot ernstige slikklachten. Bovendien heeft ongeveer 80% een enkel- of dubbelzijdige uitval van de N. VII. In de mond-keelholte van deze patiënten heerst grote rust: spierbewegingen zijn door de verlammingen onmogelijk en mechanisch veroorzaakte bewegingen, bijvoorbeeld door ademhaling of voedselinname, zijn er evenmin, omdat deze activiteiten tijdelijk buiten de mond-keelholte omgaan (tracheotomie, oesophagussonde). Ik kan mij voorstellen dat door deze onbeweeglijkheid een afsluiting van de buis van Eustachius ontstaat met als uiteindelijk gevolg een sereuze otitis media (SOM) (1986;2208-11). Doofheid is echter bij het syndroom van Guillain-Barré een zelden gehoorde klacht. De communicatie met deze ernstig verlamde patiënten is evenwel zo beperkt, met name vanuit de patiënt, dat het onderwerp ‘slecht horen’ misschien geheel niet aan de orde komt. In de literatuur zijn slechts enkele gevallen beschreven van doofheid tijdens het acute stadium van de ziekte van Guillain-Barré.1-3 Zelf vonden wij in een groep van 63 beademde patiënten met de ziekte van Guillain-Barré 4 die doof waren. Bij één van hen werd een trommelvliespunctie verricht, waarbij vocht werd verwijderd. Inderdaad meenden wij dat de patiënt daarna beter hoorde. Bij alle 4 patiënten was het gehoor overigens later weer goed. Een andere verklaring voor de doofheid zou kunnen liggen in een stoornis in de VIIIe hersenzenuw zelf, als onderdeel van het syndroom van Guillain-Barré. Hiervoor pleit dat de brainstem auditory evoked potentials gestoord kunnen zijn, wijzend op een letsel in zenuw.4 Dat dit zo weinig voorkomt, kan dan worden verklaard uit het feit dat de N. VIII kort is: hoe langer de zenuw, hoe groter de kans op demyelinisatie.

Het is voor de patiënt van belang dat onderscheid wordt gemaakt tussen deze 2 mogelijkheden. Wanneer de oorzaak van de doofheid ligt in een demyelinisatie van de N. VIII, dan is de enige therapie het gebruikelijke ‘voorzichtig niets doen met liefdevolle zorg’ (nu even afgezien van het nut van plasmaferese). Wanneer er een SOM is, dan kan echter KNO-behandeling een verbetering in het contact met de patiënt teweegbrengen.

A.E.J. de Jager
Literatuur
  1. Asbury AK, Arnason BG, Adams RD. The inflammatory lesion in idiopathic polyneuritis. Medicine (Baltimore) 1969; 48: 173-215.

  2. Carroll WM, Mastaglia FL. ‘Locked-in coma’ in postinfective polyneuropathy. Arch Neurol 1979; 36: 46-7.

  3. Lassen HC, Fog M. Acute polyradiculitis. Acta Med Scand 1943; 115: 117-21.

  4. Schiff JA, Cracco RG, Cracco JB. Brainstem auditory evoked potentials in Guillain Barré syndrome. Neurology 1985; 35: 771-3.

Amsterdam, februari 1987,

Zoals u zelf al aangeeft, bestaat de mogelijkheid van gehoorvermindering bij patiënten met acute demyeliniserende polyradiculoneuropathie. De mogelijkheden van perceptieverlies, van geleidingsverlies, en van gemengd verlies zijn alle aanwezig. Met behulp van otoscopie en een stemvork van 512 Hz kan men zich in het algemeen een redelijk oordeel vormen. In onze ervaring is het ook vaak met geduld wel mogelijk om de aanwezigheid van sereuze otitis media hiermee vast te stellen. Wel bleek ons bij dergelijke patiënten dat na trommelvliespunctie het oor de neiging blijft houden ‘vol te lopen’.

Wellicht dat objectieve audiometrie (tympanometrie en brainstem-onderzoek) het meest zekere antwoord geeft op uw vraag. Tot op heden hebben wij daaraan in deze gevallen – zij het dat onze ervaring beperkt is – nog geen behoefte gehad.

L. Feenstra
T.D. Zijlker