Zorg voor de volksgezondheid na de vliegtuigramp in de Bijlmermeer; de beladen nasleep

Opinie
J.W.W. Coebergh
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1999;143:2301-5
Abstract

Zeven jaar geleden, op 4 oktober 1992, stortte een zojuist opgestegen vrachtvliegtuig van El Al neer in Amsterdam-Zuidoost, in de Bijlmermeer, onder een belangrijke aanvliegroute van Schiphol. De Boeing-747 boorde zich in twee, ongeveer 5000 personen herbergende, grote flats met grotendeels allochtone en deels illegaal in Nederland verblijvende burgers. Er ontstond een vuurzee, waarin behalve 72.000 l kerosine ook verarmd uranium (als staartgewicht) verbrandde, tezamen met de - lange tijd geheel, later ten dele onbekende - lading en in de flats aanwezig huisraad. Behalve de 4 bemanningsleden waren er 39 doden te betreuren, van wie 38 buiten Nederland geboren: 7 in Suriname, 13 in de Nederlandse Antillen, 9 in Ghana en de overigen in diverse andere landen. Ongeveer 25 huishoudens verloren gezinsleden, 300 verloren hun woning en nog eens 125 hadden behoorlijke schade. Volgens objectieve schattingen behoren 1000 tot 1500 mensen tot de direct getroffenen, van wie een kwart vanwege…

Auteursinformatie

Erasmus Universiteit, Instituut Epidemiologie en Biostatistiek, Postbus 1738, 3000 DR Rotterdam.

Contact Dr.J.W.W.Coebergh, sociaal-geneeskundige/epidemioloog

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Woerden, februari 2000,

Uit het commentaar van Coebergh (1999:2301-5) krijgt men de indruk dat de gehele lading van het in 1992 in de Bijlmermeer neergestorte vliegtuig verbrand is, en dat de samenstelling van de lading volledig bekend is geworden. Ook in zijn reacties op de ingezonden brieven (2000:146-8) blijft dit beeld bestaan.

Uit het enquêteverslag blijkt echter dat niet de gehele lading verbrand is (zie onder andere paragraaf 3.18.2; http://www.parlement.nl/bijlmerramp/)1 en dat er geen zekerheid is over de werkelijke lading. Men vermoedt overigens geen fraude, maar knullige fouten in de vrachtafhandeling zijn nooit volledig te vermijden. Hierdoor kan een deel van de vracht van de eerdere vlucht in het toestel achtergebleven zijn, mogelijk een deel van de explosieven. De volledige uitleg gaat hier te ver, maar explosieven exploderen niet met een neerstortend vliegtuig, en door het puin van de flat kan een deel van de lading zijn afgeschermd van de hitte van de brand.

Naar aanleiding van het artikel van De Vries et al. (1999:2557-62) heb ik de mogelijkheid aangekaart dat militairen van fijn stof van explosieven ziek worden (2000:347). Daar Bijlmerslachtoffers hun ziekteverschijnselen als overeenkomstig met die van militairen zien, is het wenselijk hier nader onderzoek naar te doen.

Een technische route kan via het gerechtelijk laboratorium gaan; daar is stof uit de hangar onderzocht op uranium, en zelfs cesium van Tsjernobyl is aangetoond (paragraaf 3.18.4; http://www.parlement.nl/bijlmerramp/). 1 Men kan dit stof vast nog wel even nakijken op explosieven. Ook meegenomen ‘souvenirs’ van de rampplek en uit de hangar kunnen hiervoor gebruikt worden; zie voor de te gebruiken technieken het boek van Yinon.2

Een medische route kan via bloedonderzoek gaan; Coebergh (2000:148) stelt dit zelf al voor. Haanen (2000:346-7) noemt een aantal afwijkingen in het serum van oorlogsveteranen met klachten en vindt het wenselijk dat artsen die thans het naonderzoek verrichten bij de betrokkenen bij de Bijlmerramp, overleg met De Vries et al. plegen.

Coebergh (1999:2304) stelt ook voor lupus erythematodes disseminatus (SLE) te bestuderen, waarbij dan een relatie met het posttraumatisch stresssyndroom (PTSS) wordt verondersteld. Hoogenraad (2000:146) vult dit aan door het verhoogde risico te noemen dat uraniummijnwerkers in het voormalige Oost-Duitsland hebben op het krijgen van SLE. Coebergh (2000:147) merkt hierna op dat deze mijnwerkers langdurig en intensief aan veel silica bevattend stof zijn blootgesteld. Is in de genoemde literatuur nu ook uitgesloten dat in die mijn semtex is gebruikt? Semtex bevat PETN en RDX: cyclotrimethyleentrinitramine. Bij een onderzoek naar SLE kunnen de veronderstelde relaties dus via PTSS, uranium, chelatoren, silica en explosieven verlopen.

In zijn reactie op Hoogenraad merkt Coebergh (2000:147) afsluitend op dat er via epidemiologisch onderzoek ook een aantal nare zeldzame ziekten aan te geven is die minder vaak voorkomen in de cohort Bijlmerslachtoffers. Als de technische route tot resultaat leidt, kom ik tot iets wat wel een absurde associatie zal zijn; maar is men indertijd op dezelfde manier op het idee gekomen om isoniazide aan tbc-patiënten te geven? Isoniazide was een oude Duitse raketbrandstof, dus een ‘organic energetic compound’ (OEC).

Gezien het voorgaande zie ik explosieven (OEC's) als een factor die niet in de onderzoeken kan ontbreken. Als aangetoond wordt dat ze toch geen deel hebben aan het ontstaan van de ziekteverschijnselen, is dat in zoverre voor de slachtoffers van belang dat het bijdraagt tot het gevoel dat er alles aan gedaan wordt om hen te helpen, ook al betekent dit dan dat het steeds waarschijnlijker wordt dat de oorzaak van hun klachten toch als posttraumatisch te typeren is. Als aangetoond wordt dat explosieven wel betrokken zijn bij het ontstaan van de ziekteverschijnselen kan er aan preventie en therapieën gewerkt worden. Preventie zal zowel medisch als technisch van aard zijn.

L. Hoek
Literatuur
  1. Een beladen vlucht. Eindrapport Bijlmer enquête. Den Haag: Sdu; 1999.

  2. Yinon J. Forensic and environmental detection of explosives. Chichester: Wiley; 1999.

Leiden, maart 2000,

De reactie van Hoek berust op onaannemelijke en selectieve veronderstellingen die geen van alle onomstotelijk weerlegd kunnen worden. Daarom zullen ze degenen blijven interesseren die de mogelijkheid overschatten om oorzaak-en-gevolgrelaties in retrospectief observationeel onderzoek op te helderen. Een paar voorbeelden: natuurlijk weet ik niet zeker of de hele lading wel verbrand is, maar 72.000 l kerosine lijkt me toch behoorlijk veel, zelfs als er puin overheen komt. Dat (eventueel aanwezige) explosieven juist dan niet exploderen, komt me ook tamelijk bijzonder voor. Blijkens het grondige rapport van het Academisch Medisch Centrum,1 waarvan ook het literatuuroverzicht betreffende het rampnaonderzoek de moeite waard is, zijn er maar weinig slachtoffers met auto-immuunachtige beelden (een licht verhoogd relatief risico is echt onvoldoende als men eventuele causale relaties wil onderzoeken, zeker 7,5 jaar na de blootstelling). Het enige onderzoek dat ik in mijn commentaar suggereerde, was een ‘gepoold’ epidemiologisch wereldwijd naonderzoek van de incidentie van auto-immuunziekten in de diverse cohorten rampslachtoffers. Als er nu overal (of op meerdere plaatsen) van een verhoogde frequentie sprake is, zou dit als een uiting van het PTSS kunnen worden gezien. Maar ook dit onderzoek is ongetwijfeld niet eenvoudig uit te voeren. De situatie van de intensieve blootstelling van de Oost-Duitse mijnwerkers is mijns inziens totaal onvergelijkbaar met de veel geringere blootstellingen waarvan hier sprake geweest zou kunnen zijn. In die literatuur was volgens mij niet uitgesloten dat er semtex was gebruikt, evenmin als een reeks van andere gevaarlijke stoffen. Het verband met isoniazide kan ik niet volgen. Zelfs al hebben de door de heer Hoek gelegde verbanden enige grond, dit zal niet aan te tonen zijn en het zal ook geen therapeutische gevolgen hebben, laat staan juridische bewijskracht. De SLE ‘moet’ gewoon behandeld worden en de aanwezigheid van PTSS-achtige verschijnselen is zo aannemelijk dat dit het aangrijpingspunt moet blijven. Ik herhaal dat dit door een ter zake kundige (en onafhankelijke) psycholoog 2 dagen na de ramp voorspeld is in een interview met het Leidsch Dagblad.2

Tot slot zou ik graag zien dat ingenieurs zich meer concentreerden op zaken zoals de kapotgegane pin van de ophanging van de motoren en de reden waarom dat mankement niet bij de diverse technische controles is opgevallen. Met 1000 vliegbewegingen per dag in onze dichtbevolkte randstad vormen dergelijke tekortkomingen een grotere reden voor preventieve zorg.

J.W.W. Coebergh
Literatuur
  1. IJzermans CJ, Zee J van der, redacteuren. Gezondheidsklachten en de vliegramp Bijlmermeer: een inventariserend onderzoek. Amsterdam: Academisch Medisch Centrum; 1999.

  2. Kaaij M van der. Leidse psycholoog verwacht dat protesten tegen Schiphol weer oplaaien: ‘Bij elk geluid aan ramp denken.’ Leidsch Dagblad, 6 oktober 1992.