Zeldzame ziekten sneller diagnosticeren, kan dat?

Opinie
Abel Thijs
Gabor E. Linthorst
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2020;164:D4734
Abstract
Download PDF

Samenvatting

Niet alleen zeldzame ziekten zijn zeldzaam, maar ook zeldzame presentaties van gewone ziekten, en niet te vergeten zeldzame bijwerkingen van niet vaak voorgeschreven of nieuwe geneesmiddelen. Lang niet al deze zeldzame ziektepresentaties hebben een genetische deeloorzaak. Meer aanvullende (al dan niet genetische) diagnostiek, waarbij een deel van de onvermijdelijk optredende toevalsbevindingen ons weer voor nieuwe problemen stelt, is voor dit probleem niet de oplossing, net zomin als ziektegerichte expertisecentra. De oplossing moet worden gezocht in patroonherkenning: níet door de individuele arts, maar door samenwerking van artsen die met elkaar de tijd nemen de zorgvuldig waargenomen klinische parameters bij de individuele patiënten van betekenis te voorzien. De grootte en samenstelling van zo’n veelal ad hoc samenwerkingsverband moet aan iedere individuele situatie worden aangepast.

artikel

Hij komt vaak ter sprake in casussen waarin zeldzame aandoeningen worden beschreven: de lange diagnostische weg die is afgelegd voordat de juiste diagnose werd gesteld. Steevast gevolgd door de oproep deze weg te bekorten. Waarbij opvallend vaak ook wordt gesteld dat de ‘awareness’ moet worden verhoogd.

Precies deze oproep doen collegae bij de bespreking van het onderzoeksrapport ‘Scherper zicht op diagnostische vertraging bij zeldzame aandoeningen’.1 Zo’n oproep is eenvoudig gedaan, maar hoe moeten we er gevolg aan geven? Het lijkt een onmogelijke opgave. Immers, zeldzame ziektebelopen zijn per ziektebeeld of presentatie wellicht zeldzaam, maar opgeteld zijn het er veel! En dan hebben we het nog niet over zeldzame (of nieuwe) bijverschijnselen van medische interventies. De kennis omtrent zeldzame klinische presentatievormen bij zorgprofessionals vergroten is een mooi doel, maar het is makkelijker geformuleerd dan bereikt. Daarnaast kun je je afvragen of het voor sommige ziektebeelden erg is dat het diagnostisch traject lang duurt, bijvoorbeeld omdat er geen therapeutische consequenties aan verbonden zijn.2

‘Whole genome sequencing’ of het verder optuigen van expertisecentra kan hierbij slechts ten dele behulpzaam zijn. In de eerste plaats is slechts een klein deel van de hier gepresenteerde problematiek direct en onmiskenbaar exoom- of zelfs DNA-gerelateerd. Een zeldzame presentatie van SLE kan nu immers niet met erfelijkheidsonderzoek worden opgespoord. Daarnaast is ons kennen van genetische variatie nog zo onvolkomen dat genetische diagnostiek zonder relevante klinische context – zoals zorgvraag, anamnese, lichamelijk onderzoek en uitslagen van basisdiagnostiek – buitengewoon lastig te interpreteren zal zijn. Dit is duidelijk naar voren gekomen in een recent, ook in het NTvG besproken onderzoek naar het nut van ‘whole genome’-diagnostiek bij onbegrepen aandoeningen.3 65% van de patiënten bleef, ondanks een uitgebreide klinische analyse inclusief aanvullend onderzoek waaronder ‘whole genome’-diagnostiek, vooralsnog zonder diagnose.

Klinische ervaring

Wat wel belangrijk blijft, is klinische ervaring. Uit voornoemde studie kwam naar voren dat het bij de patiënten die wél een diagnose kregen, in een kwart van de gevallen tot die diagnose kwam door revisie van bestaande uitslagen of – na uitvoerige bestudering van de al beschikbare gegevens – het aanvragen van een specifieke test. Waarna aanvullende genomische analyse dus niet meer nodig was. Dit toont aan dat het juiste gebruik van reeds beschikbare gegevens van groot belang is.

Welke klacht of symptoom is nu de sleutel tot de uiteindelijke diagnose? Een ziekte-definitie waarin de klacht of een symptoom van de patiënt nauwelijks een rol speelt, staat haaks op wat we in de regel verstaan onder gezondheid of ziekte. Dat vraagt om een breed georiënteerde, maar niet per se alwetende artsen. Om artsen die niet iedere (toevallig) gevonden afwijking van het normale als ‘ziekte’ beschouwen, maar die symptomen of klachten wel op de juiste waarde kunnen schatten in een context. En om artsen die hun collega’s voor consultatie opzoeken wanneer ze niet verder komen.

In 2006 werd onderzoek gedaan naar de effectiviteit van Google bij het stellen van complexe diagnoses.4 Hiertoe namen de onderzoekers alle patiëntbeschrijvingen van één jaargang van de New England Journal of Medicine en voerden deze gegevens aan Google. De auteurs rapporteerden dat Google bij 58% van de patiëntbeschrijvingen in de eerste 5 zoekresultaten de juiste diagnose noemde. Dat lijkt een fantastisch resultaat. Maar daarbij werden de symptomen die aan Google werden aangeboden gedestilleerd uit de patiëntbeschrijvingen, waarbij de auteurs natuurlijk die symptomen selecteerden, of juist weglieten, waarvan zij vermoedden dat deze een doorslaggevende aanwijzing voor de diagnose zouden kunnen zijn. Toen dit onderzoek 10 jaar later met dezelfde casussen werd herhaald, was het resultaat hetzelfde. De zoekmachine had in die 10 jaar dus geen verdere vooruitgang geboekt in diagnostisch succes.5

Expertisecentra

Zijn expertisecentra dan de oplossing? Er zijn veel meer zeldzame klinische presentatievormen dan er ooit expertisecentra kunnen worden opgericht. En het bestaan van expertisecentra alleen garandeert vervolgens niet dat patiënten daar ook terechtkomen. Om naar bijvoorbeeld het expertisecentrum Lysosomale Stapelingsziekten verwezen te worden, moet een patiënt toch eerst gezien zijn door een arts die aan een lysosomale aandoening dácht. Bovendien: deze expertisecentra kunnen weliswaar relatief eenvoudig hun expertise vergroten voor wat betreft diagnostiek en behandeling van één ziektegroep, tenminste als de aandoening niet ál te zeldzaam is, maar dat betekent niet dat de differentiaaldiagnostiek van de klachtenpresentatie bij expertisecentra automatisch in goede handen is.

Kan er dan helemaal niets verbeteren? Natuurlijk wel! Onderzoek naar het diagnosticeren van onbegrepen ziektebeelden liet ook zien dat tijdige en precieze uitwisseling van gegevens bijdraagt aan een snellere diagnose, naast zorgverleners die regelmatig de tijd nemen én krijgen om in multidisciplinaire patiëntbesprekingen over de grenzen van hun expertise heen te kijken.6 Dokters dus die bij twijfel een patiënt met collega’s bespreken, binnen en buiten het eigen vakgebied.

Een volgende stap toont internist Lisa Sanders, die de lezers van haar column in TheNew York Times Magazine – artsen én niet-artsen – laat meedenken. Sanders daagt ze uit om de beschikbare gegevens te interpreteren en een diagnostische suggestie te doen.7 Het ultieme ‘crowd sourcing’.

Misschien moet de eindconclusie dus eerder luiden dat niet genetische diagnostiek, maar tijd en onverdeelde aandacht de panacee is. Zorgverleners die met elkaar overleggen, die samen denken en werken in netwerken. Waarmee het belang van interprofessioneel samenwerken en differentiaaldiagnostiek in de (basis)opleiding van geneeskunde weer duidelijk wordt. Het is tijd voor iatromics!

Literatuur
  1. Scherper zicht op diagnostische vertraging bij zeldzame aandoeningen. Groningen: Universitair Medisch Centrum Groningen; 2018.

  2. Hendriks S, Sollie A, Nijnuis M, Stolper E. Zeldzame ziekten: een onmogelijke diagnostische opgave? Huisarts Wet. 2016;59:498-502. doi:10.1007/s12445-016-0298-3 .

  3. Gabor E. Linthorst en Carla E.M. Hollak. ‘Whole exome sequencing’ en ‘whole genome sequencing’ bij ziekte zonder diagnose. Ned Tijdschr Geneeskd. 2019;163:D3711.

  4. Tang H, Ng JH. Googling for a diagnosis – use of Google as a diagnostic aid: internet based study. BMJ. 2006;333:1143-5. doi:10.1136/bmj.39003.640567.AE.

  5. Haines SR, Khandker N. Googling a Diagnosis 10 years Later. https://www.bmj.com/content/333/7579/1143/rr.

  6. Splinter K, Adams DR, Bacino CA. Effect of Genetic Diagnosis on Patients with Previously Undiagnosed Disease. N Engl J Med 2018;379:2131-9.

  7. Diagnosis. Documentaire, Netflix, 2019.

Auteursinformatie

Amsterdam UMC, locatie VUmc, Amsterdam: dr. A. Thijs, internist; Amsterdam UMC, locatie AMC, Amsterdam: dr. G.E. Linthorst, internist.

Contact A. Thijs (a.thijs@amsterdamumc.nl)

Belangenverstrengeling

Belangenconflict en financiële ondersteuning: geen gemeld.

Auteur Belangenverstrengeling
Abel Thijs ICMJE-formulier
Gabor E. Linthorst ICMJE-formulier
Zeldzame aandoeningen sneller diagnosticeren
Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Het commentaar van Thijs en Linthorst is de Witte Raven uit het hart gegrepen. De werkgroep de Witte Raven in Maastricht herkent zich namelijk zeer in het Commentaar ‘Zeldzame ziekten, diagnosticeren, kan dat sneller?’

De werkgroep ontwikkelde enkele jaren geleden het acroniem OOK dat staat voor Onuitstaanbaar Onverklaarde Klachten. OOK verwijst naar een regelmatig in de huisartspraktijk voorkomend gevoel van de arts dat er een verklaring moet zijn voor klachten bij bepaalde patiënten. Ondanks diverse verwijzingen wordt geen passende diagnose gesteld. De klachten interpreteren als SOLK doet geen recht aan het verhaal van de patiënt.

De werkgroep bestaat uit enthousiaste, meestal ervaren huisartsen, deels werkzaam aan Maastricht University. De Witte Raven hebben het OOK gevoel als startpunt genomen voor het ontwikkelen van een zoekstrategie om tot een diagnose te komen of ten minste tot een aantal diagnostische werkhypothesen.

Huisartsen uit de regio kunnen geanonimiseerde OOK-casuïstiek aanbieden aan de werkgroep met het verzoek om diagnostische suggesties. De leden van de werkgroep analyseren het dossier, bespreken de belangrijkste bevindingen en formuleren zoektermen die worden gebruikt voor de zoekstrategie. Ten slotte krijgt de huisarts een brief met de meest waarschijnlijke diagnoses of een advies voor gericht onderzoek.

De werkgroep verzorgt ook nascholing voor huisartsen want de ontwikkelde zoekstrategie kan door huisartsen zelf worden gebruikt.

Meer informatie over de werkwijze van de Witte Raven en hoe u contact kunt maken, vindt u op de website www.witteraven.org en in een artikel in het nascholingsblad Bijblijven. (1)

Tonnie van Kessel(1), Richard Maes(2), Bernard Frijling(3) en Erik Stolper(4).

1. drs.Tonnie van Kessel, huisarts, niet praktiserend, Venlo

2. Richard Maes, student geneeskunde, Maastricht University

3. Dr. Bernard Frijling, huisarts, Maastricht

4. Dr. Erik Stolper, huisartsonderzoeker, Maastricht University, University of Antwerp

1. Leeuwen van YD, Hoppener PFHM, Kleijkers SFJ, Dinant GJ, Stolper CF. Onuitstaanbaar Onverklaarde Klachten (OOK). Bijblijven. 2019(4):6.

Wij zijn collega’s Van Kessel, Maes en Stolper niet alleen erkentelijk voor hun reactie op ons commentaar, maar ook op het kenbaar maken van hun initiatief. De site www.witteraven.org is het waard om eens bestudeerd te worden, en is bijna helemaal in lijn met onze oproep tot netwerkende samenwerking als stap op weg naar betere begeleiding van patiënten met zeldzame ziektepresentaties. We zouden twee opmerkingen willen maken die niet tegengesteld zijn, maar complementair. In de eerste plaats zou het mogelijk moeten zijn de expertise in de eerste lijn te bundelen met diverse expertise uit de tweede en derde lijn. Het is niet onmogelijk dat dat tot wederzijdse verrijking van de teamleden leidt, tot versnelling en vergroting van diagnostische accuratesse, tot werk plezier van de teamleden, en tot betere begeleiding van de patiënt het juiste echelon. Natuurlijk verzetten zich allerlei praktische zaken zich tegen zo’n uitbreiding, maar het lijkt ons het proberen waard. In de tweede plaats lijkt het erop dat er toch moet worden gestreefd naar een ‘oplossing’. De term ‘onuitstaanbaar’ heeft ontegenzeggelijk een negatieve emotionele lading en hoort bij onverklaard (en niet bij klachten). Dat klachten onuitstaanbaar zijn is duidelijk, en het is goed op deze manier naast de patiënt te gaan staan, sterker nog: te rechtvaardigen - maar de onverklaarbaarheid van die klachten hoort er echt soms gewoon bij.

Het is de kunst om die onverklaarbaarheid te kunnen accepteren met de kennis van dat moment, maar wel een opening te laten om wanneer aanvullende gegevens beschikbaar komen, of nieuwe klachten of symptomen het beeld completeren, de casus nog eens herzien. En zo ook aan de patiënt te laten zien dat onverklaarbaarheid niet betekent dat er geen inspanningsverplichting meer is voor de begeleidend arts om wanneer de casus daarom vraagt, alles nog eens kritisch tegen het licht te houden. En dat dan bij voorkeur in teamverband.

Abel Thijs

Gabor Linthorst

Geachte collega’s Thijs en Linthorst,

Hartelijk dank voor uw positieve reactie op ons commentaar in het NTvG. Wij zijn verheugd te lezen dat u beiden geïnteresseerd bent in het thema onverklaarde klachten. In het algemeen krijgt de huisarts deze groep patiënten uit de tweede lijn terugverwezen, met zinssneden als ‘op mijn gebied geen afwijkingen’ in de brief. Daarbij lijkt er onderling niet of nauwelijks contact te zijn geweest tussen de diverse specialisten.

Bij een aantal van deze patiënten is het voor de huisarts eigenlijk onuitstaanbaar dat een bevredigende verklaring blijft ontbreken. Want “deze patiënt heeft wat somatisch en zeker geen SOLK, we moeten doorzoeken naar een beter passende diagnose”. Dat onbevredigende gevoel was voor een aantal leden van de Witte Raven de directe aanleiding om zelf op internet een zoektocht uit te voeren, die ten slotte geleid heeft tot de juiste diagnose. Voor patiënten was het een opluchting en voor de betreffende huisartsen een professioneel plezierige ervaring. Deze ervaringen vormden de aanleiding voor de oprichting van onze werkgroep de Witte Raven, die nu bijna 4 jaar bestaat.

Uw voorstel om expertise uit de 1e, 2e en 3e lijn te bundelen spreekt ons aan. Wereldwijd zijn er al centra waarin de verschillende lijnen worden samengebracht om multidisciplinair over onverklaarde klachten na te denken. Een voorbeeld dat tijdens een verkennende literatuurstudie door onze leden werd gevonden, is een Duits centrum voor niet gediagnostiseerde en zeldzame ziekten (https://www.ukgm.de/ugm_2/deu/umr_zuk/27241.html). In dit centrum, verbonden aan het universitair medisch centrum van Marburg, worden wekelijks multidisciplinaire besprekingen georganiseerd waarbij de nieuw aangediende casuïstiek besproken wordt.

In het MUMC+ in Maastricht is vanuit de afdeling klinische genetica recent een vergelijkbaar initiatief genomen. Men is bezig een loket “diagnose onbekend” op te zetten. Bij de ontwikkeling ervan zijn wij betrokken.

De werkgroep de Witte Raven beraadt zich op dit moment over de rol die we kunnen spelen in het uitdragen van onze expertise in de 1e lijn naar de 2e en 3e lijn. Hierover willen wij graag met u van gedachten wisselen.

Met vriendelijke groet namens de werkgroep, en in afwachting van uw reactie,

Tonnie van Kessel, huisarts np, voorzitter Witte Raven, Maastricht University

tonnievankessel@home.nl, tel. 06-52032775

Richard Maes, anios interne geneeskunde Catharina ziekenhuis Eindhoven

Erik Stolper, huisarts-onderzoeker, Maastricht University, University of Antwerp

www.witteraven.org