Van Leeuwenhoeks ontdekking van bacteriën: een blik te ver vooruit

Perspectief
J. James
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2004;148:2590-4
Abstract

Samenvatting

In de 17e eeuw werd aan de Royal Society in Londen microscopie bedreven door de curator Robert Hooke (1635-1703). Hij gebruikte een samengestelde microscoop met ongecorrigeerde lenzen waarmee hij uiteenlopende waarnemingen deed. Deze beschreef hij in een boek, onder meer over dierlijke en plantaardige objecten, waarbij hij het begrip ‘cellula’ in botanische objecten introduceerde. De nuttige vergroting was beperkt tot 30-40 maal. In dezelfde periode was in Delft een gedreven amateur, Anthonie van Leeuwenhoek (1632-1723), werkzaam in de microscopie. Hij maakte gebruik van een zogenaamde enkelvoudige microscoop, bestaande uit één lens, waarbij een veel grotere apertuur kon worden toegepast – zij het met grote inspanning – zodat vergrotingen in de orde van 75-150 maal mogelijk waren. Met gebruik van deze door hem zelf vervaardigde microscopen heeft hij bacteriën kunnen waarnemen en beschrijven, maar dit kon men bij de Royal Society niet bevestigen. Het heeft meer dan 150 jaar geduurd voordat de samengestelde microscoop dit niveau had bereikt en bacteriën zijn herkend als pathogene organismen.

Auteursinformatie

Hr.prof.dr.J.James, emeritus hoogleraar Weefselleer, Haringvlietstraat 22, 1078 KD Amsterdam.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Groningen, januari 2005,

Het artikel van James (2004:2590-4) leerde mij vooral hoe de microscoop van Van Leeuwenhoek moest worden gebruikt en waar-om het oplossende vermogen van zijn enkelvoudige microscopen ruwweg 10 maal zo groot was als dat van de samengestelde microscoop van Hooke.

Ik heb echter enige moeite met de opmerking dat Reinier de Graaf (1641-1673) Van Leeuwenhoek adviseerde om spermatozoa te bestuderen. Dit (indirecte) advies aan Van Leeuwenhoek kwam pas in 1677 van de Leidse student Johan Ham, de (waarschijnlijke) ontdekker van de menselijke spermatozoa.1 Hoewel De Graaf geïnteresseerd was in bouw en functies van de mannelijke geslachtsorganen en waarschijnlijk de ontdekker is van de tubuli seminiferi in de testis, blijkt niet uit zijn geschriften dat hij daarin spermatozoa heeft gezien of vermoed.2 Hij schreef de betekenis van het sperma voor het ontstaan van zwangerschap toe aan een vluchtige stof in het sperma waardoor na de coïtus een ovariumfollikel zou worden ‘losgeweekt’.

Een tweede punt van kritiek betreft de opmerking dat De Graaf bekend staat als de ontdekker van de eicel, althans de follikel. Het is de Deen Niels Stensen geweest die in 1667 bij zoogdieren en ook bij de mens de ovariumfollikels heeft ontdekt, door hem en later ook door De Graaf ‘eieren’ genoemd.3 De eicel werd pas in 1826 door Von Baer (1792-1876) ontdekt.

J. Kremer
Literatuur
  1. Kremer J. Antoni Van Leeuwenhoek, grondlegger van de spermatologie. [LITREF JAARGANG="1977" PAGINA="1929-34"]Ned Tijdschr Geneeskd 1977;121:1929-34.[/LITREF]

  2. Houtzager HL. Reinier de Graafs verhandeling over de bouw en functies van de mannelijke geslachtsorganen. Tijdschrift voor Fertiliteitsonderzoek 2003;16:69-72.

  3. Lindeboom GA. Reinier de Graaf; leven en werken. Delft: Elmar; 1973.

Amsterdam, januari 2005,

De door collega Kremer te berde gebrachte punten van kritiek betreffen enkele terloops aangeroerde zaken in mijn artikel, dat primair was gericht op het microscopische aspect. Wat betreft de spermatozoa, het contact tussen Van Leeuwenhoek en De Graaf ter zake was een fantasie mijnerzijds (geenszins een onmogelijke). De rol van Johan Ham is vrij nauwkeurig bekend uit de brieven: hij was door een oom (professor Cranen) in 1666 of 1667 naar Van Leeuwenhoek gestuurd. Bij een tweede bezoek te Delft bracht hij een monster zaad mee van een lijder aan gonorroe waarin hij dacht de verwekkers van deze ziekte te kunnen zien; in feite ging het om spermatozoa. Kennelijk hebben Ham en Van Leeuwenhoek hiernaar samen gekeken. Ham beschikte zelf niet over de noodzakelijke optische hulpmiddelen en kunde en het gaat dus beslist niet om een onafhankelijke ontdekking. Van Leeuwenhoek beschreef de spermatozoa van de mens en de hond in 1677 (zie afbeelding 3 in mijn artikel) en verder in een brief van 18 maart 1678, en enkele latere brieven, hierbij de inbreng van zijn bezoeker Ham erkennend.1 Wat betreft de opmerking over De Graaf, ik heb hier aan de follikel van De Graaf gedacht, niet aan de eicel, om De Graafs interesse op dit terrein aan te geven. Inderdaad ligt de ontdekking van de eicel elders.

J. James
Literatuur
  1. Heringa CG, redacteur. Alle de brieven van Antoni van Leeuwenhoek. Deel II. Amsterdam; 1941. p. 279-81.