Urineweginfectie bij ouderen; wat is de betekenis?

Klinische praktijk
M.J.H.M. Wolfhagen
I.M. Hoepelman
J. Verhoef
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1990;134:470-3

Urineweginfectie bij ouderen vormt een groot probleem, niet alleen wegens het veelvuldige vóórkomen ervan, maar ook omdat de aandoening vaak gepaard gaat met functionele en (of) anatomische afwijkingen van de urinewegen, en daardoor moeilijk te behandelen is. Daarnaast wordt de diagnostiek bemoeilijkt doordat de infectie zich vaak voordoet met een ander klachtenpatroon. De infectie kan zich manifesteren als pyelonefritis, cystitis, prostatitis, urethritis of asymptomatische bacteriurie; infectie op één locatie kan zich gemakkelijk uitbreiden over de rest van het urogenitale stelsel.

Naar de levensverwachting en behandeling van ouderen met bacteriurie is de laatste tijd veel onderzoek gedaan, maar de onderzoeksresultaten komen niet altijd met elkaar overeen. In dit artikel wordt een beschouwing gegeven over voorkomen, pathogenese, symptomen, diagnostiek en behandeling van urineweginfecties bij ouderen.

Voorkomen

Bacteriurie, waarbij ? 105 bacteriën per ml urine kunnen worden aangetoond, komt zowel bij mannen als bij vrouwen vaker voor naarmate zij ouder worden.1

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis, Huispostnr. G 04.515, Postbus 85500, 3508 GA Utrecht.

Afd. Klinische Microbiologie en Laboratorium voor Infectieziekten: M.J.H.M.Wolfhagen, assistent-geneeskundige; dr.I.M.Hoepelman, internist; prof.dr.J.Verhoef, medisch microbioloog.

Afd. Algemene Interne Geneeskunde: dr.I.M.Hoepelman, internist.

Contact M.J.H.M.Wolfhagen

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

L.W.
Statius van Eps

Amsterdam, april 1990,

In het caput selectum van Wolfhagen, Hoepelman en Verhoef gebruiken de schrijvers uitsluitend de methode van fluorescentie van antilichamen op de bacteriën ter lokalisatie van hun herkomst uit de bovenste urinewegen (pyelitis, pyelonefritis) (1990;470-3).

Deze methode werd in 1974 door Thomas et al. en door Jones et al. geïntroduceerd.12 Pathogene bacteriën uit de bovenste urinewegen zouden gekenmerkt zijn door binding met specifieke antilichamen, die zichtbaar konden worden gemaakt door directe immunofluorescentie (‘antibody coated bacteria’ (ACB)-test).

In de hierop volgende jaren werd deze methode, ook in onze kliniek, regelmatig toegepast, waarbij twijfels ontstonden over haar betrouwbaarheid.

Mundt en Polk hebben in 1979 een kritisch overzicht gewijd aan deze methode, met gebruikmaking van de resultaten uit 5 centra met een totaal van 289 patiënten.3 De gemiddelde sensitiviteit was 83,1% en de specificiteit 76,9%. Bij verdere analyse kwamen zij tot de conclusie, dat de ACB-test niet betrouwbaar is voor de diagnostiek en de behandeling van patiënten bij urineweginfecties.

Ook wij vonden tegenstrijdige resultaten met de fluorescentietechniek. In tegenstelling tot de methode van β-microglobuline-uitscheiding in de urine,4-8 die uitsluitend verhoogd is bij een infectie van de hogere urinewegen en die bovendien een kwantitatieve maat geeft voor de ernst of de uitbreiding van de infectie en voor het herstel na adequate behandeling. Van deze techniek hebben wij in dit tijdschrift het afgelopen jaar de resultaten onder de aandacht van de lezers gebracht.8 Deze heeft duidelijke voordelen boven de fluorescentiemethode.

L.W. Statius van Eps
G.H.C. Schardijn
Literatuur
  1. Thomas V, Shelekov A, Forland M. Antibody-coated bacteria in the urine and the site of urinary tract infection. N Engl J Med 1974; 290: 588-90.

  2. Jones SR, Smith JW, Sanford JP. Localization of urinary-tract infections by detection of antibody-coated bacteria in urine sediment. N Engl J Med 1974; 290: 591-3.

  3. Mundt KA, Polk BF. Identification of site of urinary-tract infections by antibody-coated bacteria assay. Lancet 1979; ii: 1172-5.

  4. Schardijn G, Statius van Eps LW, Swaak AJG, Kager JCGM, Persijn JP. Urinary β[SUB]2[/SUB]-microglobulin in upper and lower urinary tract infections. Lancet 1979; i: 805-7.

  5. Schardijn C, Statius van Eps LW, Pauw W, Hoefnagel C, Nooyen WJ. Comparison of reliability of tests to distinguish upper from lower urinary tract infections. Br Med J 1984; 289: 282-7.

  6. Schardijn GHC. β[SUB]2[/SUB]-microglobulin. Its significance in the diagnosis of proximal tubular disorders. Amsterdam, 1986. Proefschrift.

  7. Schardijn GHC, Statius van Eps LW. β[SUB]2[/SUB]-microglobulin: its significance in the evaluation of renal function. Kidney Int 1987; 32: 635-41.

  8. Statius van Eps LW, Schardijn GHC. β[SUB]2[/SUB]-microglobuline en de proximale niertubulus. [LITREF JAARGANG="1989" PAGINA="543-7"]Ned Tijdschr Geneeskd 1989; 133: 543-7.[/LITREF]

M.J.H.M.
Wolfhagen

Utrecht, mei 1990,

Wij danken collegae Statius van Eps en Schardijn hartelijk voor hun waardevolle aanvulling betreffende de β2-microglobulinebepaling in de urine. Door middel van deze methode kan men bepalen of er sprake is van proximale-tubulusbeschadiging.1 Deze is echter niet specifiek voor een pyelonefritis, zoals zij zelf eerder in dit tijdschrift publiceerden. Daarnaast kleven er enkele praktische bezwaren aan deze test. Allereerst heeft men 24-uursurine nodig. Ten tweede wordt, zoals onze collegae zelf vermelden, β2-microglobuline in zure urine afgebroken, daarom moet de patiënt ruimschoots bicarbonaat (8 gram) innemen.1 Voorts kunnen aminoglycosiden, die vaak gebruikt worden bij de behandeling van een pyelonefritis, aanleiding geven tot een verhoogde uitscheiding van β2-microglobuline.1

De visie van Statius van Eps en Schardijn over de onbruikbaarheid van de ‘antibody coated bacteria’(ACB)-test delen wij niet geheel. Met een ACB-test toont men niet zozeer aan of er sprake is van een hoge- dan wel lage-urineweginfectie, maar eerder of er sprake is van weefselinvasie, zoals o.a. bij een pyelonefritis, maar ook bij andere urineweginfecties, zoals prostatitis en hemorragische cystitiden.2 Mundt en Polk evalueerden van de ACB-test echter alleen de bruikbaarheid om een pyelonefritis aan te tonen.3 Andere studies hebben aangetoond dat er wel een verband bestaat tussen een positieve ACB-test en het falen van korte antibioticakuren.45 Alhoewel de β2-microglobulinebepaling zeker van nut kan zijn onder bepaalde omstandigheden, lijkt de ook niet optimale ACB-test op praktische gronden de voorkeur te hebben.

M.J.H.M. Wolfhagen
I.M. Hoepelman
J. Verhoef
Literatuur
  1. Statius van Eps LW, Schardijn GHC. β[SUB]2[/SUB]-microglobuline en de proximale niertubulus. [LITREF JAARGANG="1989" PAGINA="543-7"]Ned Tijdschr Geneeskd 1989; 133: 543-7.[/LITREF]

  2. Thomas VL, Forland M. Antibody-coated bacteria in urinary tract infections. Kidney Int 1982; 21: 1-7.

  3. Mundt KA, Polk BF. Identification of site of urinary-tract infections by antibody-coated bacteria assay. Lancet 1979; ii: 1172-5.

  4. Gargan RA, Brumfitt W, Hamilton-Miller JMT. Antibody-coated bacteria in urine: criterion for a positive test and its value in defining a higher risk of treatment failure. Lancet 1983; ii: 704-6.

  5. Rubin RH, Fang LST, Jones SR, et al. Single-dose amoxicillin therapy for urinary tract infection. Multicenter trial using antibodycoated bacteria localization technique. JAMA 1980; 244: 561-4.