Uitslag Ewing-screening onvoldoende - en dan?

Onderzoek
C.J.M. van den Berg-Rust
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1986;130:1986-8
Abstract

Samenvatting

Bij 95 kinderen die tot driemaal toe onvoldoende reageerden bij de gehoorscreening volgens de methode Ewing is nagegaan hoe screening en interventie op elkaar aansloten en welke de diagnostische bevindingen en eventuele therapeutische ingrepen waren tijdens na-onderzoek gedurende één jaar. De belangrijkste conclusies zijn: (a) Vrijwel alle ouders bezoeken kort na de screening het spreekuur van de huisarts. (b) Driekwart van de kinderen komt bij een KNO-arts terecht als vervolg op de screening; daar worden bij een meerderheid middenoorafwijkingen vastgesteld. (c) Van de helft van de kinderen die bij de KNO-arts komen wordt daarna het gehoor opnieuw getest, bij de andere helft gebeurt dit niet. (d) Wegens het opvallende verschil in interventiepatroon doet de auteur aanbevelingen voor het ontwikkelen van een duidelijk handelingspatroon.

Auteursinformatie

Provinciale Groninger Vereniging ‘Het Groene Kruis’, Gorechtkade 8, 9713 CA Groningen.

C.J.M.van den Berg-Rust, jeugdarts.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

E.
van de Lisdonk

Nijmegen, november 1986,

Met interesse las ik het artikel van mevrouw C.J.M.van den Berg-Rust over hoe het kinderen vergaat nadat zij driemaal onvoldoende hebben gereageerd op een Ewing-test (1986;1986-8). De centrale vraag was in hoeverre de door de auteur gevoelde scepsis over de Ewing-test bij ouders, huisarts en KNO-arts op feiten berustte. Het antwoord op deze vraag wordt in het artikel niet gegeven, doch is uit de gepresenteerde gegevens wel af te leiden.

De gevonden afwijkingen na driemaal een onvoldoende reactie op een Ewing-test blijken van onschuldige aard (op één reeds bekende palatoschisis na). Gewoonlijk zijn otitis media met effusie, hypertrofie van adenoïd en (of) tonsillen selflimiting, waarbij behandeling overbodig en mogelijk schadelijk is. Daarenboven zou een kosten-batenanalyse doorslaggevend kunnen zijn: 4448 kinderen ten minste eenmaal een Ewing-test, 80 kinderen ten minste eenmaal door de huisarts onderzocht en 73 ten minste eenmaal een consult bij de KNO-arts, wat kost dat de gezondheidszorg?

De feiten zijn duidelijk, het bewijsmateriaal hoopt zich op. Wanneer is er voldoende moed om de Ewing-test af te schaffen?

E. van de Lisdonk
C.J.M.
van den Berg-Rust

Groningen, november 1986,

In zijn reactie gaat collega Van de Lisdonk in op de waarde van de Ewing-test. Hij concludeert uit mijn follow-up-onderzoek gedurende één jaar, dat de meeste opgespoorde afwijkingen van onschuldige aard zijn, waarvan behandeling overbodig is en mogelijk schadelijk. Hij vraagt zich af of de test niet te duur is in verhouding tot de opbrengst.

Het is zeker zo dat de meerderheid van de middenooraandoeningen bij jonge kinderen binnen enkele weken spontaan geneest. Onderzoek heeft echter aangetoond, dat langdurig bestaande geleidingsverliezen in deze gevoelige fase een negatieve invloed hebben op de cognitieve, sociale en emotionele ontwikkeling van het kind en tot blijvende achterstand kunnen leiden.1-3 Naast kinderen met perceptiedoofheid is het deze groep kinderen die door de Ewing-test wordt geselecteerd en voor wie medische aandacht zinvol is. Mijn follow-up-onderzoek was niet op dit onderwerp gericht. Ik was geïnteresseerd in hoe ouders en medici omgingen met de screening-uitslag: 95% van de ouders ging naar het spreekuur van de huisarts en vervolgens werd bijna 80% verwezen naar een KNO-arts. Signalen van twijfel werden wel aangetroffen, maar uit bovengenoemde cijfers blijkt de scepsis erg mee te vallen.

Wat echter duidelijk naar voren kwam was de grote variatie in interventiepatroon binnen het medische kanaal, die mijns inziens voor verbetering vatbaar is. Het is mijn persoonlijke overtuiging dat goed contact en overleg tussen alle betrokkenen, inclusief de ouders, de nadelige screening-gevolgen van helaas niet te vermijden fout-positieve uitslagen kan reduceren en een optimale en efficiënte medische aandacht kan garanderen voor wie dat werkelijk nodig heeft.

Nog afgezien van de kosten is de jeugdgezondheidszorg niet gebaat met onnodige medicalisering, overbehandeling van jonge kinderen en bangmakerij van jonge ouders, wèl met preventie van accumulerende effecten van gehoorstoornissen op taal en gedrag.

C.J.M. van den Berg-Rust
Literatuur
  1. Holm VA, Kunze LH. Effect of chronic otitis media on language and speech development. Pediatrics 1969; 43: 833-9.

  2. Howie VM. Natural history of otitis media. Ann Otol Rhinol Laryngol 1975; 19: 67-72.

  3. Lewis N. Otitis media and linguistic incompetence. Arch Otolaryngol 1976; 102: 387-90.