Toxische encefalopathie; beroepsziekte als gevolg van organische oplosmiddelen

Klinische praktijk
G. Hageman
M.S.E. van Hout
G. van der Laan
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1996;140:289-91

Dames en Heren,

In Nederland komt ongeveer een half miljoen mensen dagelijks in aanraking met oplosmiddelen in verf, lijm, inkt en ontvettingsmiddelen. Het gaat vooral om schilders, tapijtleggers, autospuiters, drukkers en wegmarkeerders.

Na het jarenlang regelmatig inademen van de dampen van oplosmiddelen kunnen verschijnselen ontstaan van een chronische intoxicatie met geheugenstoornissen, concentratiezwakte, mentale traagheid, moeheid, agressief gedrag en depressiviteit.1 Deze verschijnselen worden meestal voorafgegaan door tekenen van een acute intoxicatie: veel schilders beschrijven een gevoel alsof zij dronken zijn, dat toeneemt in de loop van hun werkweek, met daarbij een zweverig gevoel, vrolijkheid, hoofdpijn, moeheid en een alcoholintolerantie. Het vroegtijdig herkennen van deze klachten is van groot belang, zowel voor preventiebeleid als voor de betrokken patiënten, hetgeen moge blijken uit de volgende ziektegeschiedenissen.

Patiënt A, een man van 55 jaar, heeft sinds circa 7 jaar last van vermoeidheid en traagheid. Hij vergeet afspraken, telefoonnummers en namen van hem bekende…

Auteursinformatie

Medisch Spectrum Twente, Postbus 50.000, 7500 KA Enschede.

Afd. Neurologie: dr.G.Hageman, neuroloog.

Afd. Klinische Psychologie: mw.drs.M.S.E.van Hout, klinisch psycholoog.

Academisch Medisch Centrum, Nederlands Centrum voor Beroepsziekten, Coronel Laboratorium, Amsterdam.

G.van der Laan, bedrijfsarts.

Contact dr.G.Hageman

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

J.M.E.
van Zandvoort

Meppel, maart 1996,

In de klinische les van Hageman et al. wordt bij de besproken patiënten grote waarde toegekend aan de resultaten van het neuropsychologisch onderzoek die ook in de samenvattende beschouwingen een belangrijke rol spelen, maar die blijkens de verslaglegging vooral, zo niet uitsluitend, berusten op testgegevens (1996;289-91).

Hoewel ik de laatste zal zijn om de nadelige invloed van een chronische blootstelling aan organische oplosmiddelen te ontkennen, heb ik toch wel wat problemen met het eenduidige verband dat gelegd wordt tussen klachten, bevindingen en het begrip ‘toxische encefalopathie’ op basis van de in het artikel beschreven gegevens. De anamnestische gegevens zijn mijns inziens op zich niet typerend voor toxische encefalopathie en komen ook bij andere, waaronder psychiatrische, syndromen voor, terwijl het begrip ‘organisch psychosyndroom’ wat vaag is en meerdere ladingen dekt.

Uit het artikel wordt onvoldoende duidelijk of er bij de beoordeling van de testresultaten van het neuropsychologisch onderzoek voldoende rekening is gehouden met alle factoren die die testresultaten kunnen beïnvloeden, anders gezegd: of de gesignaleerde cognitieve stoornissen niet op andere dan cerebraal-organische gronden verklaarbaar waren. Om dat vast te stellen is een gedegen biografische anamnese met het ter sprake brengen van alle stressfactoren in iemands bestaan een noodzakelijke voorwaarde en auteurs beschrijven niet of dat (voldoende) is gebeurd.

Voor mij blijft de vraag dus open of de in de conclusie van het artikel genoemde onduidelijkheid (waarom slechts een gering percentage van de vele mensen die met oplosmiddelen werken neurotoxische effecten ondervindt) niet meer samenhangt met onderliggende problemen van niet-organische aard dan met de in het artikel genoemde mogelijke individueel toegenomen gevoeligheid voor die toxische stoffen. Het lijkt mij geen overbodige luxe om met die mogelijkheid rekening te houden in een tijd waarin nogal wat onvrede en psychosociale spanningen worden gesomatiseerd.

J.M.E. van Zandvoort

Enschede, maart 1996,

De opmerkingen van collega Van Zandvoort dat bij de interpretatie van het neuropsychologisch testonderzoek altijd rekening moet worden gehouden met andere dan cerebraal organische verklaringen voor de cognitieve problemen hebben onze volledige instemming.

In ons multidisciplinair onderzoek is standaard opgenomen een intake-gesprek met de neuropsycholoog (tevens klinisch psycholoog), waarin uitgebreid wordt ingegaan op de levensgeschiedenis, vroegere en huidige psychosociale stressfactoren, eventuele eerdere perioden van psychische instabiliteit, relaties met voor de persoon belangrijke anderen, et cetera. Meestal wordt plaats ingeruimd voor een aanvullend gesprek met de partner. Indien er aanwijzingen zijn voor een niet-organische verklaring van de cognitieve problemen, zoals depressiviteit, wordt het psychologisch onderzoek aangevuld met persoonlijkheidsvragenlijsten. Indien geïndiceerd, wordt in enkele gevallen een psychiater geconsulteerd.

Een laatste opmerking: de laatste tijd is er in het vakgebied van de neuropsychologie toenemende interesse voor het verschijnsel ‘malingering’: de mogelijkheid dat patiënten vanuit financiële overwegingen, of vaak ook vanuit de behoefte serieus genomen te worden wat betreft hun vaak al jaren onbegrepen klachten, deze klachten (onbewust) gaan benadrukken of verzwaren. In een oriënterend onderzoek proberen wij na te gaan welke interpretatie- of testmethoden ons verder kunnen helpen in deze zo complexe problematiek.

G. Hageman
M.S.E. van Hout
G. van der Laan