Thuiszorg voor terminale patiënten met kanker

Perspectief
C. van Weel
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1989;133:625-7

Inleiding

Jaarlijks overlijden ongeveer 119.000 mensen, van wie ruim een kwart aan maligne aandoeningen.1 Iets minder dan de helft van de patiënten met kanker sterft thuis.2 Dit betekent dat voor een zeer grote groep van deze patiënten de (eigen) woonomgeving de plaats vormt waar de laatste medische zorg wordt verleend. De verzorging thuis stelt eisen aan hulpverlening en hulpverleners.

Het is verstandig enkele fasen in het beloop van de maligne aandoening te onderscheiden: de diagnostische fase, de in opzet curatieve fase, de palliatieve fase en de terminale fase. Het moge duidelijk zijn dat in dit artikel over de thuiszorg voor terminale patiënten met kanker diagnostiek en curatieve fase kunnen worden overgeslagen.

Het eerste belangrijke markeerpunt in het verloop van kanker wordt gevormd door het inzicht dat curatieve behandeling niet (meer) mogelijk is. Daarmee breekt de fase van palliatieve behandeling aan. Deze fase kan vele jaren (bijvoorbeeld bij gemetastaseerd…

Auteursinformatie

Katholieke Universiteit, Vakgroep Huisartsgeneeskunde, Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen.

Prof.dr.C.van Weel, huisarts.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Nijmegen, april 1989,

Het is natuurlijk prachtig om te vernemen dat allerlei disciplines met advies en steun klaarstaan bij de terminale zorg thuis. Maar in het verpleeghuis toepasbare technieken zijn niet zonder meer in de thuissituatie toepasbaar. Wat dat betreft is er een parallel met de tweedelijnszorg.

Huisarts, wijkverpleegkundige en fysiotherapeut bezitten gezamenlijk een aanzienlijke expertise ten aanzien van medische verpleegtechnische en ergotherapeutische mogelijkheden. De professionalisering welke thans in de verpleeghuisgeneeskunde tot ontwikkeling lijkt te komen, zal mogelijk op termijn ook ten dienste van andere professies kunnen worden gesteld. Bij het bepalen van een rol van verpleeghuizen bij de thuiszorg voor patiënten met kanker in de laatste levensfase zou vooral aan tijdelijk onderdak van patiënten moeten worden gedacht in geval van overbelasting van de familie.

Overigens dient te worden gewaarschuwd tegen het betrekken van alles en iedereen bij dit belangrijke facet van de zorg. Samenwerking en overleg zijn middelen, geen doel op zich. Voor een adequate zorg voor patiënten in hun laatste levensfase is het nodig dat er een medicus de verantwoordelijkheid op zich neemt. Door mij is bepleit dat dit de huisarts is. De huisarts zal dan ook moeten besluiten óf en zo ja, wanneer welke andere medische disciplines moeten worden ingeschakeld. Dat blijkt in de praktijk vaker niet dan wel noodzakelijk.

C. van Weel