They don’t want anybody

Perspectief
Arnon Grunberg
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2015;159:B1241

artikel

Er bestaan foto’s van soldaten vóór en na de oorlog. Die foto’s zouden ons iets moeten leren over de verschrikkingen van oorlog. Het resultaat is niet altijd even eenduidig. In sommige gevallen lijkt het gezicht van de jongeman te zijn opgeknapt. Maar we weten natuurlijk niet wat hij gezien en niet gezien heeft, welke gevechtshandelingen hij heeft uitgevoerd, of hij überhaupt gevechtshandelingen heeft uitgevoerd. En wat die gevechtshandelingen met hem hebben gedaan, of niet.

Ik heb foto’s van Q vóór, tijdens en in de eindfase van de relatie die ik met haar heb gehad. Gedurende de laatste maanden van onze relatie, voor zover die toen nog relatie kon worden genoemd, heb ik geen foto’s gemaakt. Ook bezit ik geen foto’s van daarna, de weken na het definitieve einde van ons contact, na het intreden van de stilte. Maar dat spreekt vanzelf.

De foto’s die ik wel heb volstaan als overtuigend bewijsmateriaal. Ik ben een verschrikking. Misschien niet zo verwoestend als een oorlog, maar ik kom in de buurt. Preciezer zou het zijn om te zeggen: het hebben van een romantische relatie met mij heeft verwoestende effecten.

Ik probeer echter door het leven te gaan zonder al te veel oordelen te vellen, ik zal ook mezelf niet bij voorbaat veroordelen, dat zou analyse in de weg staan. Bovendien, het oordeel wordt toch wel geveld.

In de herfst van 2008 was ik gastschrijver aan de Universiteit van Leiden. Ik gaf een collegereeks over oorlogsliteratuur en waarheid. In praktijk werd het een collegereeks over kampliteratuur en waarheid, oorlogsliteratuur in het algemeen was iets te ambitieus. Kampliteratuur alleen bleek al behoorlijk ambitieus. Uiteindelijk kwam het erop neer dat we ons concentreerden op Binjamin Wilkomirski, een Zwitserse schrijver die had gedaan alsof hij het concentratiekamp had overleefd maar die in werkelijkheid daar nooit was geweest. Wat uiteraard de vraag opriep: mag dat?

Q was een van mijn studenten. Ze zat altijd vooraan, samen met een vriendin, en een keer na het werkcollege vroeg ze of ze een foto van me mocht maken, voor een goede vriendin van haar die de colleges graag had willen volgen maar die in Engeland zat. Dat was een opmerkelijk verzoek in de academische context maar ik zei geen nee. Ze maakte de foto, snel en vermoedelijk ook ietwat beschaamd, al kan dat laatste ook projectie zijn geweest.

Mijn slotlezing gaf ik ergens in oktober in een kerk in Leiden. De kerk was vol. Q en haar vriendin zaten net als tijdens de colleges vooraan. Aan het begin van de lezing kreeg Q een enorme hoestaanval. Hoewel ik mijn tekst geconcentreerd aan het voorlezen was viel mij het hoesten op. Ik wist ook wie aan het hoesten was, ik had sterk de indruk dat Q aan het stikken was.

Ik sprak, Q stikte. Het onbewuste of de voorzienigheid, welke naam je er ook aan wil geven, probeerde ons iets te vertellen, maar ik luisterde niet. Als ik iets heb geleerd is het dat ik ziende blind ben en horende doof en dat ik daarin nauwelijks verschil van mijn medemens.

De studenten hadden bij wijze van afscheid een boek met teksten voor me samengesteld. Tijdens een bijeenkomst in november in een studentenhuis in Leiden werd dat boek overhandigd. De sfeer was gespannen, sommige studenten meenden reeds tot vadermoord over te moeten gaan – ik was  uiteraard de vader, al was het maar bij gebrek aan een beter alternatief –, andere studenten vonden dat de tijd voor vadermoord nog niet was aangebroken. De vader zelf zat er passief en ietwat schaapachtig bij.

Q was er ook, samen met haar vriendin. Door omstandigheden die ik me niet meer helemaal voor de geest kan halen waren hun teksten niet in het boek terechtgekomen. Ze zeiden dat ze me die later nog wel zouden toesturen zodat ik ze alsnog in het boek kon plakken. Of misschien was ik het wel die zei: ‘Stuur me die teksten dan toe per e-mail.’

De avond eindigde vroeg. Een van de studenten, de dochter van een hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde, moest ook naar Amsterdam, want ze moest de volgende ochtend naar een tandarts. Ik gaf haar een lift. Q is later een paar keer teruggekomen op dit moment. ‘Ze deed alsof ze naar de tandarts moest,’ zei ze over haar medestudente. Het klonk alsof doen alsof in de wereld van Q iets verachtelijks was.

Van Q kreeg ik niet lang daarna per e-mail een kort gedicht in het Duits. Ik vroeg wie de auteur was, ik meen dat ik zelfs Heine suggereerde. Ze bleek het zelf te hebben geschreven.[1]

Het gedicht heb ik nooit in het boek geplakt.

Kort daarop begonnen Q en ik te e-mailen over de beroemde tekst van Karel van het Reve ‘Het raadsel van de onleesbaarheid’, een lezing die hij in Leiden had gehouden. Q, die literatuurwetenschappen studeerde, verdedigde haar wetenschap. Ik verdedigde Karel van het Reve, maar alles genuanceerd en beleefd.[2]

We bleven mailen, ook toen Karel van het Reve allang uit onze correspondentie was verdwenen.

Voor mijn verjaardag op 22 februari stuurde Q me een engel. Ik zou die winter voor de tweede keer naar Irak gaan, de engel moest me beschermen, en ze deed er ook een pakje thee bij. De thee staat nog altijd op mijn aanrecht[3], ik drink weinig thee. De engel heeft een plaats gevonden op het fornuis. Het bijbehorende briefje dat uit een schrift leek te zijn gescheurd heeft lang over mijn bureau gezworven.

Na terugkomst uit Irak stelde ik aan Q voor om eens thee te drinken als ik weer in de buurt was. Ze schreef dat ik me tot niets verplicht moest voelen. Dat vatte ik op als een aanmoediging.

Het theedrinken zou plaatsvinden in maart 2009 in Brussel. Ik was in Brussel om een theatervoorstelling te bekijken die mijn vriend Mark Schaevers had geregisseerd, mijn petekind en zijn moeder waren er ook. De avond na de voorstelling zou ik Q ontmoeten. Q was met een vriendin en een vriend naar Brussel gekomen.

We spraken af in de bar van Hotel Metropole.[4] Waarover we spraken weet ik niet meer. Ik weet alleen nog dat ze dezelfde gympen droeg die ze ook altijd aan had tijdens de colleges.

Na het theedrinken gingen we naar een Italiaans restaurant. Om alleen naar Brussel te komen voor thee was toch wat mager. Ze bestelde pappardelle met paddenstoelen en sneed haar pasta. Ik ben geen fulltime snob, maar ik geloof dat je pasta niet moet snijden. Ik zei er uiteraard niets van.

Na het eten belandden we in een hotelbar. We zaten naast elkaar op een bank. De gesprekken verliepen nog altijd moeizaam. Misschien was de enige juiste conclusie dat we niets tegen elkaar te zeggen hadden, maar tegen wie heb je wel wat te zeggen? Zittend op die bank voelde ik voor het eerst een verlangen voor Q dat mij aan mijn middelbare schooltijd deed denken. Het was intens en verscheurend. Het was anders dan andere verlangens, het was pijnlijk.

Ik vroeg haar of ik haar met de taxi naar haar hotel moest brengen, maar ze zei dat ze wilde lopen.

Na Brussel hoorde ik tot mijn verbazing een paar dagen niets van haar. Misschien wel een week of meer. Ik rekende op verlangen dat zich nauwelijks liet onderdrukken, maar ontving een stilte die mij afstandelijk voorkwam.[5] Hoe om te gaan met de afstandelijkheid van mensen van wie je juist geen afstand wil? Gelaten, zoveel is zeker, maar verder dan dat ben ik nog niet gekomen.

In april vroeg ik Q of ze mijn muze wilde zijn. Ik vond de vraag riskant, je wilt jezelf toch onnodige pijn besparen. In mijn herinnering antwoordde ze: ‘Dat wil ik wel, als het niet te veel tijd kost, want ik werk ook nog voor Albert Heijn.’ Was ze echt zo spitsvondig? Of heb ik haar antwoord spitsvondiger gemaakt dan het was?[6]

Een paar weken later gingen we voor het eerst met elkaar naar bed.[7] Ze droeg die avond een sjaal. Voor ze het bed uitstapte vroeg ze of ik een handdoek voor haar kon pakken.

En ik had nog een andere relatie. Overspel is rommelen met de tijd. Waar begint de ene relatie en waar eindigt de andere? Welke data markeren we als beginpunt? En als eindpunt?

In de vroege zomer schreef ik aan Q per sms[8] dat ze mijn leven mooier maakte. Ze kwam die zomer naar New York. Ik werd verliefd op Q zoals je in een moeras stapt, met elke stap zink je dieper weg.[9]

Q vertelde dat haar lievelingstekst een korte novelle was van Stefan Zweig, Brief einer Unbekannten, een verhaal over een vrouw die om redenen die onopgehelderd blijven – alles is projectie – al haar verlangen richt op een schrijver. Maar hij ziet haar niet. Hij verwekt een kind bij haar. Maar hij ziet haar nog steeds niet. De novelle eindigt met de dood van het kind en de aangekondigde dood van de moeder.

Ik kende de tekst niet, las hem, was ontroerd, en vroeg Q of ik hier iets symbolisch in moest zien. Ik mocht dan ziende blind zijn, zo ziende blind was ik ook weer niet.

‘Nee,’ antwoordde ze, ‘ik vind dit gewoon een mooie tekst. Zweig schrijft erg goed over vrouwen.’

Op mijn beurt stuurde ik haar Een lach in het donker van Nabokov, een roman over een keurige heer die de afgrond in wordt gesleurd door verliefd te worden op een allicht iets te jonge vrouw, hoewel leeftijd niet het probleem is.

Wat wel? Ziende blind zijn denk ik, onbegrip te beseffen dat wat vandaag is morgen anders kan zijn.[10]

Aan het einde van de zomer van 2009 ging ik met mijn petekind en zijn moeder, die mijn beste vriendin is, en Q naar Glion, een van mijn favoriete plekken, een plek waar ik zou willen sterven, voor zover het zin heeft om te sterven op mooie plekken. Misschien is het geen toeval dat Glion op een steenworp afstand ligt van Montreux, waar Nabokov de laatste jaren van zijn leven sleet in het beroemde Montreux Palace Hotel.

Q en de moeder van mijn petekind arriveerden eerder dan ik, ze zouden ook eerder weggaan. Ik bleef nog wat langer in Glion om te werken aan een collegereeks die ik aan de Universiteit van Wageningen zou geven, over genetische en andere modificatie en literatuur.[11]

Q, de moeder van mijn petekind en het petekind vlogen samen terug naar Amsterdam. Later vertelde de moeder van mijn petekind me dat Q haar in het vliegtuig had gevraagd: ‘Is Arnon serieus of speelt hij een spel?’

Ik heb ernst en spel nooit gescheiden, voor mij vielen die twee samen.

Alleen al de beleefdheid vereist dat ik de tussenfase, de relatie zelf, oversla. Wat valt daar ook over te zeggen? Dat ze op een gegeven moment, zij het met lichte tegenzin, niet meer de gympen droeg die ze ook aan had tijdens colleges. Dat de verliefdheid langzaam verdween, maar het verlangen niet. Dat we niets tegen elkaar te zeggen hadden, maar nogmaals, tegen wie heb je wel iets te zeggen als het puntje bij paaltje bij komt?

In oktober hadden we nog een keer afgesproken in Den Haag. ‘Om het af te sluiten,’ had ze per WhatsApp laten weten. Of misschien had ze geschreven: ‘Om het goed af te sluiten.’ Wat dat ook moge zijn, goed afsluiten.[12]

Ze was boos. Q was vaak boos. Of die woede terecht was of niet laat ik in het midden. Als een directe betrokkene zal elk antwoord dat ik geef twijfelachtig zijn.

Een vriendin had over Q gezegd: ‘Ze implodeerde van angst.’ Misschien is woede gewoon de consequentie van een implosie.

Ik was intussen verliefd geworden op een andere vrouw, en hoewel onze relatie was beëindigd had Q me verzocht niets te vertellen over vrouwen. Dat deed ik dan ook niet. Ik kan zwijgen. Als het moet. Het moet bijna altijd.

Probleem was alleen dat we hadden afgesproken om nog een keer op vakantie te gaan, in november 2015. Om het écht af te sluiten. Om het voor de zoveelste keer af te sluiten.

Via een van mijn columns had ze ontdekt, voor zover ‘ontdekt’ het woord is, dat ik aan een nieuwe relatie was begonnen. ‘Je was te laf om het me te vertellen,’ zei ze.

‘Ik deed wat je mij had verzocht,’ antwoordde ik.

Het hoofdgerecht werd vrijwel onaangeroerd teruggestuurd. Q was tijdens onze relatie steeds minder gaan eten. Misschien hoort dat ook wel bij implosie, geen eetlust.

‘Ik  hou van je,’ zei ik, ‘maar ik moet terug naar Amsterdam. Er wacht iemand op me.’

We liepen naar mijn Uber.

‘Je kunt in Den Haag blijven,’ zei Q, ‘Als je in Den Haag blijft, kun je nog een keer met me naar bed. Jullie hebben toch een open relatie?’

Ik dacht aan die avond in de hotelbar in Brussel in de vroege lente van 2009. Zes jaar, waarvan vijf jaar implosie. Weemoed was een eufemisme.

‘Ook in open relaties bestaat er zoiets als afspraken,’ zei ik.

We waren bij de auto gearriveerd.

‘De man op wie ik verliefd werd in 2009 bleek niet te bestaan,’ zei Q nog. ‘Hij was een ander.’

Een ander. Soms meen ik hem te zien lopen, die ander.

Later die avond hebben Q en mijn vriendin bijna anderhalf uur met elkaar aan de telefoon gezeten.[13] ‘Wacht maar,’ had Q tegen mijn nieuwe vriendin gezegd, ‘je zult er nog wel achter komen hoe het echt zit.’

Het leek me therapeutisch als de nieuwe vriendin en de oude vriendin met elkaar konden praten. Q verdween echter na dit gesprek. Dat zou het therapeutische gehalte van het telefoongesprek kunnen bevestigen, maar het was niet helemaal het effect waarop ik had gehoopt, verdwijnen is wel erg radicaal.[14]

Het ene tijdperk blijkt los te staan van het andere tijdperk. Met elke relatie begint men opnieuw, men moet steeds weer wedergeboorte veinzen.

’s Avonds laat als ik thuis ben in New York na het dineren bekijk ik soms de foto’s van Q. Vóór en na, de implosie wordt steeds beter zichtbaar.

Vrienden zeggen: ‘Je bent niet verantwoordelijk voor de levens van andere mensen.’

Maar als de herder zijn schapen naar de afgrond leidt omdat hij de afgrond nodig heeft voor zijn gedichten, kun je dan nog volhouden dat het de verantwoordelijkheid van de schapen is als ze in de afgrond vallen?[15]


[1] ‘Dicht jij dan in het Duits en sinds wanneer?’ vroeg ik per e-mail op 18 november 2008. Het antwoord kwam nog diezelfde dag en luidde: ‘Ik lees vrij veel Duitse literatuur, dus ik kan mij er aardig in vinden. Niet dat het een gewoonte van mij is om in het Duits te dichten.’

[2] In werkelijkheid kwam de e-mail over Karel van het Reve vóór het gedicht. Op 31 oktober schreef Q: ‘Ik hoorde van mijn vriendin dat u haar een lezing had aangeraden over literatuurwetenschap.

Ik moet toegeven dat ik daar nieuwsgierig van was geworden, en besloot de tekst zelf ook te lezen.

Hoe vermakelijk ik de tekst ook vond, kan ik helaas niet beweren de tekst indrukwekkend te vinden.

Eigenlijk ben ik best verbaasd hoe zo'n kinderlijke tekst zo lang in het geheugen van bepaalde mensen blijft hangen.

Als meneer van het Reve had geschreven: “Ik vind literatuurwetenschap stom”, dan was hij even doeltreffend geweest.’

[3] De thee heet Feuerzauber en de uiterste houdbaarheidsdatum is 28 oktober 2009. Het zegt iets over mijn verzameldrift dat die thee nog altijd over mijn aanrecht zwerft.

[4] De afspraak vond plaats op zondag 29 maart 2009. Op 27 maart schreef ik: ‘Zullen we zondag as om 1930 in het cafe cq op het terras van hotel Métropole in Brussel afspreken?’

[5] In werkelijkheid hoorde ik al op 6 april iets van Q. Zij schreef toen: ‘Ik heb van een jongen van mijn studie een e-mailtje gekregen met een zelfgeschreven liedje. Hij had het speciaal voor mij geschreven, maar helaas was het niet zo heel mooi. Grappig vond ik dat hij vroeg of ik zelf de backing vocals wilde zingen. Schrijft iemand een keer speciaal voor jou een nummer, moet je er zelf ineens aan meewerken.’

[6] In werkelijkheid antwoordde Q als volgt: ‘Een muze? Ik moet eerlijk zeggen dat ik deze vraag niet had verwacht. Maar eigenlijk vind ik het lief dat je aan mij hebt gedacht en ben ik toch ook gevleid. Kortom, ik wil graag je muze zijn.’

[7] Volgens de e-mails moet dit donderdagavond 16 april zijn geweest.

[8] Anders dan de e-mails zijn de meeste sms’en verdwenen, al kan het zijn dat Q ze heeft bewaard.

[9] Op 10 augustus schreef ik Q: ‘Gisteren na het eten werd ik een klein beetje ziek. Heb mijn stuk voor de vpro-radio niet meer geschreven, heb dat vanochtend gedaan en heb jou ook niet meer de mail gestuurd die ik in gedachten had.

Die mail ging ongeveer zo:

Ik mis je liefheid, je tact, je warmte, je gebrek aan fantasie en creativiteit, je lach, je haren, je intelligentie, je voeten, je aanwezigheid, je shampoo in de badkamer, je stilte, je 'ja hoor', je zachtheid, je weigering om op de foto te gaan, je geheimen, je verhalen, je eetlust en soms het gebrek daaraan, je meegaandheid, je flexibiliteit, je zorg, je vriendelijkheid, je hart, dat je dus toch hebt, je tanden die je zo zelden poetst, je zweet, de haren op je rug boven je billen, je verlegenheid, je preutsheid, je naïviteit of beter gezegd het gebrek daaraan, je parfum, je paspoort, je nagels, je tong, je koffer, je onderbroeken en beha's die overal rondslingeren, je tegenwoordigheid van geest, je scherpte, je terughoudendheid, je slimheid, je fijngevoeligheid, je lichaam, maar alsjeblieft houd op met het snijden van pasta.

Ik kus je!’

[10] Hoewel ik ervan overtuigd ben dat ik met Q ook per e-mail over Zweig en Nabokov heb gecorrespondeerd kan ik geen enkele e-mail terugvinden waarin we het over Nabokov hebben. Over Zweig vond ik deze passage van Q, geschreven op 12 april 2009: ‘Ik denk niet dat de vrouw uit het verhaal van Zweig de moeite doet die lange brief te schrijven uit wraak, nee. Toch krijg ik ook niet de indruk dat zij de schrijver dwingt om zich met haar bezig te houden. Zij leeft al jaren met een zware last, die van de onbeantwoorde liefde. Nu aan haar leven een einde dreigt te komen, voelt zij sterk de drang om zich nog eenmaal tegen hem uit te spreken. Volgens mij is dit meer voor haar eigen gemoedsrust, dan dat zij iets verwacht van de schrijver. Zij weet ook dat er van hem niets te verwachten valt. Ik vind dat er ook een einde aan de brief zit, die je als verontschuldigend kunt lezen. Alsof ze bijna sorry zou willen zeggen, ik moet je nog voor een laatste keer lastigvallen en daarna trek ik me volledig terug.’

[11] Op 6 september, dus kort na het weekend in Glion, schreef ik aan Q: ‘Vragenlijst ten behoeve van verbetering van AG

1) Hebt u op- of aanmerkingen op het gedrag van AG?

2) Zoent hij A) te vaak b) te weinig c) net genoeg

3) Zoent hij a) op de juiste plekken b) op de onjuiste plekken c) op juiste en onjuiste plekken

4) Op welke plekken zou AG vaker moeten zoenen?

5) Op welke plekken zou hij minder vaak met u moeten zoenen?

6) Zijn de conversaties met AG a) intelligent B) te intelligent, ik snap niet waar hij het over heeft C) net intelligent genoeg d) geen mening

7) Zijn de grappen van AG a) grappig b) flauw c) pikant d) onbegrijpelijk

8) Wat kan hij doen om zijn klantvriendelijkheid te verbeteren?

9) stel u voor dat AG een supermarkt is, welke producten mist u in de schappen?

10) stelt u voor dat AG een supermarkt is, zijn de schappen schoon? a) ja b) nee c) soms d) schappen hoeven niet schoon te zijn

Dat was het.’

[12] Per WhatsApp schreef Q op vrijdag 25 september 2015: ‘Als je serieus iets uit wil praten of prettig wilt afsluiten kunnen we iets drinken wanneer je in nl bent. Maar ik ga geen ruzie maken, anders ben ik weg.’

[13] Per WhatsApp had Q me die avond, 13 oktober 2015, laten weten: ‘Nogmaals fijne avond. Je enige kans met mij heb je gemist.’

[14] Haar laatste WhatsApp dateert van donderdag 15 oktober. De tekst luidt: ‘Prima. Ben zo klaar,’ en verwijst naar een telefoongesprek dat volgens haar in een paar minuten kon worden gevoerd. Het werd later die dag gevoerd en duurde ongeveer een kwartier.

[15] De kunstenares Marlene Dumas schreef: ‘Artists usually love to pretend./ Artists usually pretend to love/ much more than they can handle./ They want everybody to want them/ while they don’t want anybody.’ 

Ook interessant

Reacties