Met belangstelling heb ik het artikel van collega Postma et al. gelezen (1997:942-6). Zij vonden als grenzen van overeenkosmt (grenzen waarbinnen normaal gesproken 95% van de verschillen tussen 2 metingen ligt, deze grenzen worden bepaald door het gemiddelde verschil plus en min 2 standaarddeviaties): 1,27 en -0,97°C alsmede 1,13 en -0,99°C. De auteurs stellen dat dit klinisch aanvaardbare verschillen zijn en concluderen dat de trommelvliesinfraroodmeter en de rectale digitale meter uitwisselbaar zijn. Mij lijken deze verschillen toch nog aan de hoge kant. Zo zou een meting van 38,9°C de doorslag kunnen geven voor het beginnen met een antibioticakuur terwijl een meting van 1,27°C lager (37,6°C) dat niet zou zijn.
Vereist voor het doen van een uitspraak over de uitwisselbaarheid van beide meetmethoden lijkt mij een antwoord op de vragen of de auteurs van tevoren bepaald hebben welke grenzen niet onaanvaardbaar zouden zijn en hoe zij dit vastgesteld hebben. Ik zou dan ook graag vernemen welke deze grenzen zijn.
Op basis van de door ons verkregen gegevens hebben wij geconcludeerd dat de methoden uitwisselbaar zijn ondanks het feit dat er enkele verschillen groter dan 1°C bleken te zijn.
De verschillen in uitkomst groter dan 1°C hebben wij in het artikel apart besproken. Het bleek dat verschillen groter dan 1°C over het algemeen slechts één keer bij een patiënt werden waargenomen en dat bij degenen bij wie dergelijke verschillen twee keer voorkwamen de temperaturen niet in het verhoogde gebied lagen of eerst de rectale temperatuur hoger was en bij de volgende meting die via het trommelvlies gemeten hoger uitviel. Deze verschillen leken door het toeval bepaald.
Aanwijzingen voor patiëntgebonden factoren waren er niet en evenmin vonden wij aanwijzingen voor een systematische fout van een van beide thermometers. Mogelijk dat de methode van meten of het verrichten van de meting zelf deze incidentele verschillen bepaalt.
Alle gegevens overziende, hebben wij geconcludeerd dat de resultaten van de metingen een dusdanige overeenkomst vertonen dat ze beide voor hetzelfde doel gebruikt kunnen worden, namelijk het meten van de lichaamstemperatuur bij patiënten op een drukke ziekenhuisafdeling. Wij hebben niet gepoogd door middel van geavanceerde apparatuur de exacte temperatuur binnen een biologisch systeem te meten, zoals dat in een natuurwetenschappelijk laboratorium gebeurt. De door ons gemeten temperatuur blijft een benadering van de werkelijke temperatuur, zij het een zo adequaat mogelijke benadering.
Wij hebben op arbitraire gronden en op basis van de genoemde overwegingen de gevonden grenzen niet onaanvaardbaar geacht.
Het door collega Feijen gegeven voorbeeld gaat niet helemaal op daar het niet gebruikelijk is om op grond van een éénmalige temperatuurverhoging antibiotica aan te wenden en, zoals gezegd, de grotere verschillen waren incidenteel.