Temperatuurmeting bij volwassenen: met de trommelvliesinfraroodmeter en de rectale digitale meter even goede resultaten op de afdeling Interne Geneeskunde

Onderzoek
C.T. Postma
J. Wahjudi
J.A.T.M. Kamps
Th. de Boo
J.W.M. van der Meer
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1997;141:942-6
Abstract

Samenvatting

Doel

Onderzoeken of de trommelvliesinfraroodthermometer in de klinische praktijk temperatuurwaarden geeft die zodanig overeenkomen met die van de rectale digitale thermometer dat de eerste de tweede kan vervangen.

Opzet

Prospectief vergelijkend onderzoek.

Plaats

Academisch Ziekenhuis, Nijmegen.

Methode

Bij 104 patiënten opgenomen op de afdeling Interne Geneeskunde werd, binnen 10 min, via beide methoden de lichaamstemperatuur gemeten. Dit werd op 2 opeenvolgende dagen gedaan, respectievelijk de 1e en de 2e vergelijkende meting. De verschillen tussen de 2 metingen werden afgezet tegen hun gemiddelde en vervolgens werd nagegaan waar de grenzen van overeenstemming lagen (het gemiddelde verschil plus of min 2 standaarddeviaties). Met elk van beide meters werden ook duplometingen verricht om de reproduceerbaarheid te onderzoeken.

Resultaten

Het gemiddelde verschil tussen de 2 meetmethoden bij de 1e meting was 0,15°C (SD: 0,56), bij de 2e meting was dit 0,07°C (0,52). De grenzen van overeenstemming bedroegen respectievelijk 1,27 en -0,97°C voor de 1e vergelijkende meting en 1,13 en -0,99°C voor de 2e vergelijkende meting. Bij de duplometingen was het gemiddelde verschil tussen de 1e en de 2e meting 0,02°C (0,19) bij de rectale meting en 0,09°C (0,23) bij de trommelvliesmeting. De patiënten beoordeelden de trommelvliesmeting als minder pijnlijk en minder onaangenaam dan de rectale meting (beide p < 0,01). De gemiddelde tijd nodig voor de meting was bij de trommelvliesmeting (8 s) 10 keer zo kort als bij de rectale meting (79 s).

Conclusie

De temperatuurwaarden gemeten met de trommelvliesthermometer komen redelijk tot goed overeen met die van de rectale digitale thermometer, zodat de beide methoden uitwisselbaar zijn. De patiënten spraken een duidelijke voorkeur uit voor temperatuurmeting met de trommelvliesthermometer, die bovendien ook nog minder tijd vergde.

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis, Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen.

Afd. Algemeen Interne Geneeskunde: dr.C.T.Postma en prof.dr.

J.W.M.van der Meer, internisten; J.Wahjudi, assistent-geneeskundige; J.A.T.M.Kamps, hoofdverpleegkundige.

Afd. Medische Informatiekunde, Epidemiologie en Statistiek: ir.Th.de Boo, statisticus.

Contact dr.C.T.Postma

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Amsterdam, mei 1997,

Met belangstelling heb ik het artikel van collega Postma et al. gelezen (1997:942-6). Zij vonden als grenzen van overeenkosmt (grenzen waarbinnen normaal gesproken 95&percnt; van de verschillen tussen 2 metingen ligt, deze grenzen worden bepaald door het gemiddelde verschil plus en min 2 standaarddeviaties): 1,27 en -0,97°C alsmede 1,13 en -0,99°C. De auteurs stellen dat dit klinisch aanvaardbare verschillen zijn en concluderen dat de trommelvliesinfraroodmeter en de rectale digitale meter uitwisselbaar zijn. Mij lijken deze verschillen toch nog aan de hoge kant. Zo zou een meting van 38,9°C de doorslag kunnen geven voor het beginnen met een antibioticakuur terwijl een meting van 1,27°C lager (37,6°C) dat niet zou zijn.

Vereist voor het doen van een uitspraak over de uitwisselbaarheid van beide meetmethoden lijkt mij een antwoord op de vragen of de auteurs van tevoren bepaald hebben welke grenzen niet onaanvaardbaar zouden zijn en hoe zij dit vastgesteld hebben. Ik zou dan ook graag vernemen welke deze grenzen zijn.

R. Feijen

Nijmegen, juni 1997,

Op basis van de door ons verkregen gegevens hebben wij geconcludeerd dat de methoden uitwisselbaar zijn ondanks het feit dat er enkele verschillen groter dan 1°C bleken te zijn.

De verschillen in uitkomst groter dan 1°C hebben wij in het artikel apart besproken. Het bleek dat verschillen groter dan 1°C over het algemeen slechts één keer bij een patiënt werden waargenomen en dat bij degenen bij wie dergelijke verschillen twee keer voorkwamen de temperaturen niet in het verhoogde gebied lagen of eerst de rectale temperatuur hoger was en bij de volgende meting die via het trommelvlies gemeten hoger uitviel. Deze verschillen leken door het toeval bepaald.

Aanwijzingen voor patiëntgebonden factoren waren er niet en evenmin vonden wij aanwijzingen voor een systematische fout van een van beide thermometers. Mogelijk dat de methode van meten of het verrichten van de meting zelf deze incidentele verschillen bepaalt.

Alle gegevens overziende, hebben wij geconcludeerd dat de resultaten van de metingen een dusdanige overeenkomst vertonen dat ze beide voor hetzelfde doel gebruikt kunnen worden, namelijk het meten van de lichaamstemperatuur bij patiënten op een drukke ziekenhuisafdeling. Wij hebben niet gepoogd door middel van geavanceerde apparatuur de exacte temperatuur binnen een biologisch systeem te meten, zoals dat in een natuurwetenschappelijk laboratorium gebeurt. De door ons gemeten temperatuur blijft een benadering van de werkelijke temperatuur, zij het een zo adequaat mogelijke benadering.

Wij hebben op arbitraire gronden en op basis van de genoemde overwegingen de gevonden grenzen niet onaanvaardbaar geacht.

Het door collega Feijen gegeven voorbeeld gaat niet helemaal op daar het niet gebruikelijk is om op grond van een éénmalige temperatuurverhoging antibiotica aan te wenden en, zoals gezegd, de grotere verschillen waren incidenteel.

C.T. Postma
J.W.M. van der Meer