Stijgend aantal gevallen van zelfmoord met veranderende methoden

Onderzoek
D. Hoogendoorn
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1986;130:209-12
Abstract

Samenvatting

Tijdens de laatste decennia, maar vooral na 1970, is het aantal gevallen van zelfmoord belangrijk toegenomen. Zelfmoord komt onder ouderen veel vaker voor dan onder jongeren, maar de stijging verloopt bij de jongeren duidelijk steiler. Onder de slachtoffers treft men meer mannen aan dan vrouwen, maar de onderlinge verschillen in frequentie worden kleiner.

Tussen mannen en vrouwen en tussen de verschillende leeftijdsgroepen bestaan aanzienlijke verschillen in de voor zelfmoord gebruikte methoden. Ook in het verloop van de tijd treden in dit opzicht verschillen op. Sinds de komst van het aardgas verdween suïcide met behulp van huishoudelijk gas vrijwel geheel. De toeneming van het aantal hoge gebouwen in ons land blijkt gepaard te gaan met een stijging van het aantal gevallen van zelfmoord door een sprong van grote hoogte. Ook het voor de trein gaan liggen neemt tamelijk sterk toe.

In 1980-1983 werden jaarlijks gemiddeld 253 gevallen van zelfmoord geregistreerd die moesten worden toegeschreven aan het innemen van een overmatig grote dosis medicamenten.

Auteursinformatie

Landelijke Medische Registratie – Stichting Informatiecentrum voor de Gezondheidszorg, Utrecht, met medewerking van het Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg.

Contact Dr.D.Hoogendoorn, Prins Bernhardlaan 11, 8131 DE Wijhe

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Scheveningen, februari 1986,

In zijn als altijd boeiende analyse van sterfgevallen, ditmaal ten gevolge van zelfmoord, vergelijkt collega Hoogendoorn het aantal geregistreerde gevallen van zelfmoord in 1950 met de in 1983 geregistreerde gevallen, waaruit zou blijken dat in een tijdsbestek van 34 jaar het aantal gevallen van suïcide verdriedubbeld is (1986; 209-12).

Mijn vraag is: hoe betrouwbaar zijn deze cijfers, in het bijzonder hoe betrouwbaar zijn de cijfers voor het jaar 1950 ten opzichte van die voor 1983? Deze vraag wordt mij mede ingegeven door het artikel van De Groot en Stolk: ‘Toenemend aantal zelfmoorden’ in de rubriek Commentaren in hetzelfde nummer, waarin de auteurs – mijns inziens terecht – stellen dat op suïcide thans een minder zwaar taboe rust dan in het verleden (1986; 197-9). Men behoeft de overlijdensadvertenties in de kranten van toen en nu maar te vergelijken om te zien dat dit inderdaad het geval lijkt te zijn. Mijns inziens brengt dit mee, dat er in 1950 een niet onbelangrijke ‘underreporting’ van suïcide zal zijn geweest, afhankelijk van de gebruikte suïcidemethode, zoals er thans nog steeds een niet onaanzienlijke underreporting plaatsvindt bij de aangifte van doodsoorzaken ten gevolge van euthanasie.

Gaarne verneem ik van collega Hoogendoorn of ik zijns inziens al dan niet te zwaar til aan eventuele underreporting van suïcide in 1950 ten opzichte van 1983.

R. Drion

Wijhe (Ov.), februari 1986,

Naar ik meen, kan ik collega Drion grotendeels geruststellen. Een in de loop van de jaren afnemende ‘underreporting’ is denkbaar. Men bedenke echter, dat in de overgrote meerderheid van de geregistreerde gevallen van suïcide, zowel in 1950/1951 als in meer recente jaren, gebruik is gemaakt van methoden als ophanging, verdrinking, zich voor de trein werpen, gebruik van wapens. Aan de medicus die bij een dergelijk sterfgeval wordt geroepen, zal de ware toedracht vrijwel steeds duidelijk zijn, en hij zal als regel niet de enige zijn voor wie dit geldt. Wie in dergelijke omstandigheden verklaart dat de dood is ingetreden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak, legt een valse verklaring af over een feit, dat als regel niet geheim kan worden gehouden. Afgezien hiervan kan de arts op het B-formulier de juiste diagnose vermelden. De statistiek berust op de via dit formulier verkregen gegevens. Zeker aan collega Drion zal bekend zijn, dat deze zelfs niet voor de rechter toegankelijk zijn.

‘Underreporting’ zou men eerder kunnen vermoeden met betrekking tot sommige gevallen uit de groep ‘suïcide met behulp van medicamenten’. De extra sterke stijging van deze groep zou mogelijk mede kunnen zijn veroorzaakt door het zwakker worden van het taboe (men zie figuur 3 van het artikel). Hier staat echter tegenover, dat vooral de laatste jaren veel meer gevaarlijke stoffen op de markt zijn gekomen, die, al of niet tegelijk ingenomen met geestrijk vocht, de kans op het slagen van een suïcidepoging vergroten. Het komt mij voor, dat dit laatste toch nog meer gewicht in de schaal legt dan het afnemen van het taboe, waar collega Drion op wijst. Maar dit is slechts een vermoeden, dat niet met cijfers kan worden gestaafd.

D. Hoogendoorn